Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
Onderdrukking der Katholieken in Engeland tijdens de XVIe eeuw.
| |
[pagina 287]
| |
Ten bewijze, ziehier, kortheidshalve, de drij voornaamste punten welke deze, in de geschiedenis, onder den naam van wet van eenvormigheid bekend, vaststelde. 1o Zij schafte de Misse, zooals die bij de Katholieken in gebruik was en nog is, af, en bevool aan al de priesters en bedienaars der kerk dat zij zich voortaan in 't vervullen hunner ambtsbedieningen en in de godsdienstplechtigheden naar de voorschriften van Cranmer's Book of Commons prayer, onlangs door het Parlement erzien en opnieuw uitgegeven, zouden gedragen - op straf van, voor al wie die iets hiermede in strijd zou bevonden worden te doen, de eerste maal, 200 honderd kroonen te betalen of zes maanden gevangen te zitten, de tweede maal 400 krooin de schatkist te storten of een geheel jaar in den kerker opgesloten te worden; de derde maal voor eeuwig zijne vrijheid en al zijne goederen te verbeurenGa naar voetnoot(1). 2o Zij gebood dat al de onderdanen der koningin, in de geheele uitgestrektheid des rijks, den eeredienst der ‘Gevestigde,’ d.i., der ‘Hervormde’ kerk zouden volgen en dat niemand, wie het ook zoude mogen wezen, zich nog in de godsdienstplechtigheden naar de manier der oude Roomsche kerk plaats hebbend, zou laten bevinden, op straf nogmaals, zooals boven, der zwaarste geldboeten, namelijk, dat hij die des zondags den dienst niet in eene Hervormde kerk zou bijwoonen, voor elken zondag dat hij afwezig was, een shelling, en zoo hij vier zondagen achtereen wegbleef, twintig pond sterlings zou betalenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 288]
| |
Eindelik 3o Dezelfde strafbepalingen sprak zij uit tegen al degene die, 't zij in 't openbaar, 't zij in 't bijzonder, iets dierven zeggen, of schrijven, of drukken, wat hier mede niet overeenkwam, alsmede tegen degene die iemand in hun huis behouden, verbergen, of behulpzaam wezen dorsten, die iets hiermede in strijd gedaan hadGa naar voetnoot(1). En welk was de uitvoering die zij erlangde? Luid antwoorden de feiten. De Hoogescholen van Oxford en Cambridge, die duizende leerlingen telden en beide aan het voorvaderlijk geloof waren getrouw gebleven, werden ontvolkt en de leeraars, het puik der geleerden niet alleen van het Brittisch Rijk maar van geheel Europa, eruit verdrevenGa naar voetnoot(2); beurtelings zag men, den eenen na den anderen, den aartsbisschop van York en de bisschoppen van Londen, Dunelme, Wincester, Licolne, Ely, Exfort, Barhon, Peterbury, Lichtfielt, Cester en Carleoles den weg naar de gevangenis inslaan, waar niet een hunner meer zou uitkomen, tenzij om van honger, gebrek en allerlei ellenden omgekomen, naar het graf gedragen te worden, of om op het schavot de kroon der martelie te gaan ontvangenGa naar voetnoot(3); zoo groot was het getal dergenen die hunne straf in de gevangenis en op de galleien boetten, dat deze meermaals derwijze opgepropt waren, dat men de oudere gevangenen moest loslaten om de jongere eene plaats te gevenGa naar voetnoot(4); | |
[pagina 289]
| |
eindelijk niettegenstaande dat er ontelbare schier naar den vreemde vluchttenGa naar voetnoot(1), dat er oneindig veel hunne straf in den kerker uitdedenGa naar voetnoot(2), was er meer dan een jaar, in den beginne, dat de boeten enkel uit hoofde van weigering (recusancy) den Protestantschen eeredienst te volgen, in de schatkist van het rijk gestort, de ontzaggelijke som voor dien tijd van twintig duizend pond sterling, of volgens de berekening van W. Cobbett, van 6,025,090 fr. in onze munt, beliepenGa naar voetnoot(3). In hoe verre dus ook al Elisabeth op den schoonen naam van verdraagzame mocht aanspraak maken, behoeft, vermeenen wij, geen breeder betoog. Niettemin hoe klaar en hoe duidelijk het ook weze, moeten wij, om het nog klaarder, nog duidelijker te maken, om allen, den laatsten, den minsten twijfel desaangaande weg te nemen, er nog eenige der bills die sinds 1569, het jaar dat Zijne Heiligheid Paus Pius V deze vorstin in den kerkelijken ban deed en haar van het recht op den troon van Engeland vervallen verklaarde, het licht zagen bijvoegen. De eerste dezer, die zij onmiddelijk na het verschijnen der Bul van den Paus, die haar kettersch en van den troon vervallen verklaarde, in voege bracht, behelsde: ‘dat niemant op lijfstraffe de Koninginne Elisabeth een kettersche zoude noemen, ofte zeggen dat zij het Koningrijck niet wettelijk bezat’;... ‘dat men op de verbeurte van alle goederen, en op straffe van de eeuwige gevangenisse in Engelandt niet zoude invoeren ghewijde teekentiens, medalien, kruyssen, ofte Agnus Dei;’ dat ‘op lijfstraffe, niemand met den Paus sou | |
[pagina 290]
| |
handelen, en eenige Bullen, ofte andere schriften ontfangen, nochte geen ontslaginghe van hem verzoeken’; eindelijk dat alle de goederen der gheenen, die om religie uyt Engelandt ghevlucht waren, aangeslagen waren.’Ga naar voetnoot(1) Een andere, die zij het zeven en twintigste jaar harer regering het licht liet zien, bepaalde: dat al de Jezuieten, SeminaristenGa naar voetnoot(2) en ander priesters die zich in het rijk bevonden, zich uit dit zouden verwijderen, op straf van, ingeval zij aangehouden werden, als plichtig aan hoogverraad veroordeeld en terecht gesteld te wordenGa naar voetnoot(3); dat al de personen die evengenoemde Jezuieten, Seminaristen en priesters in hunne huizen ophielden of verborgen, als meineedig vervolgd en gekastijd zouden worden; dat al degene die geld of hulpmiddelen aan de Seminaries in den vreemde zouden sturen of aan personen daarin verblijvende, de straf van premunire (eeuwigdurende gevangeniszitting en verbeuring van al hunne goederen) zouden inloopen; en dat zij die wisten waar zich priesters, Jezuieten of Seminaristen in haar rijk bevonden en ze niet binnen de twaalf dagen aan de bevoegde overheid overleverden of aanwezen, zouden gevat, met boeten overladen en zoolang in de gevangenis opgesloten worden als het der Koninginne - de goede, lieve, verdraagzame Queen Bess - zoude behagenGa naar voetnoot(4). Eene laatste, om te sluiten, die de kroon op al de | |
[pagina 291]
| |
andere zette, was de volgende die zij in October 1591 uitvaardigde en welke niet minder dan twee en veertig artikels - alle om het hatelijkst, het onrechtveerdigst en het onverdraagzaamst - bevatte. Alhoewel zij nog al lang is, moeten wij ze toch in haar geheel, althans hoofdzakelijk, mededeelen. Daarom, ziehier hoe zij luidde. Eerst geeft zij de | |
Boet- en gevangenisstraffen.Art. 1. Alwie, zestien jaren oud zijnde, niet komen zal en tegenwoordig wezen in de vergadering der Protestanten, om daar te doen en te hooren den goddelijke dienst, zal voor zijn afwezen, alle maanden, betalen twintig pond sterlings en zoo hij deze niet kan bijbrengen, zal hij zoolang in de gevangenis gehouden worden tot dat hij de middelen gevonden heeft deze te betalen. Art. 2. Alwie, zelfs in het geheim, zal misse hooren zal tot een jaar gevangenisstraf en eene boet van 211 kroonen veroordeeld worden; de priester die de misse zal doen, insgelijks tot een jaar gevang en 422 kroonen iedermaal dat hij zich aan dit schelmstuk zal plichtig maken. Art. 3. Alwie den Katholieken godsdienst en het pausdom niet openbaar afzweert, zal al zijne inkomsten verliezen; Art. 4. Niemand zal eenig ambt in de regeering van steden of gemeenten kunnen bedienen, (art. 5) niemand op eene Hoogeschool toegelaten worden, (art. 6) niemand in de erfenis zijner ouders kunnen treden of er de inkomsten van genieten, (art. 7) niemand, minder in staat zijnde dan de baanderheeren, eene geldige stem in het Parlement kunnen uitbrengen... ten zij hij dezelfde afzwering doet. Art. 8. Zij, nogmaals die minder in staat zijn dan de baanderheeren en tweemaal aanzocht worden die afzwering te doen en dit weigeren, (art. 9) zij die loochenen dat de koningin het opperhoofd is der Engelsche kerk, (art. 10) zij die van den Paus 't zij Agnus Dei, roozenkransen, medalies, crucifixen, of 't zij wat ook, door dezen | |
[pagina 292]
| |
gewijd, ontvangen, zullen alle hunne goederen verbeuren en voor eeuwig in de gevangenis opgesloten worden. Art. 12. Zij die kennis hebben van het feit dat iemand een derden persoon tot den Roomschen godsdienst heeft bekeerd, (art. 13) of daar toe raad of hulp heeft gegeven, (art. 14) zelfs dan wanneer zulks zonder uitslag is geschied; item (art. 15) zij die weten dat zich iemand tot gehoorzaamheid jegens den Paus heeft laten bewegen, (art. 16) dat een priester iemand het sakrament der biecht heeft toegediend, (art. 17) dat er ergens iemand is die er zich op beroemt de macht hiertoe te bezitten, (art. 18) niet uitgezonderd het geval dat dit zelfs niet waar zou wezen; nog al, (art. 20) zij die iemand kennen, die zijne biecht heeft gesproken aan een Roomsch Katholieken priester, of (art. 21) ‘de openbare religie die in Engeland gepleegd wordt, afraedt en dat om dien tot de gehoorzaemheid van den Paus van Rome te trekken, of bezorgd heeft of iemand aengeraden den zelve aen te gaen’; zij allen zullen èn hunne goederen èn hunne vrijheid voor immer verbeuren, ten zij (art. 19), zij ze binnen den door de wet bepaalden tijd, aan de machten met de kennis dier misdaden belast, bekend makenGa naar voetnoot(1). Volgen de | |
Halsstraffen.Art. 1 dezer bepaalt: ‘Hij die zal zegghen, schrijven, ofte staende houden op wat manier dat het zij, oock daer toe versocht en ghebeden zijnde, en belijden dat de Paus van Rome het hooft der Enghelsche Kercke is, of dat hy in dit Koningkryk enighe macht heeft, aengaende het gheestelyck, ofte kerckelyck ghebiet, die zal ghehouden worden voor schuldigh van | |
[pagina 293]
| |
de Konincklycke Maijesteyts-eerschenderye, en als een openbare rijckx verrader gestraft worden. Dezelfde schrikkelijke straffen stelt art. 2 vast tegen degene die, in wat zake ook, zich op den Paus van Rome beroepen, of dezes Bullen in Engeland overbrengen. Art. 3 tegen die welke ‘Agnus Dei's, roosenhoeykens, gewijde teeckentjes, medalien, crucifixen of eenighe andere gewijde zaeken van den Paus invoeren’; art. 4 tegen zulke die, minder ‘in staet’ zijnde dan de baanderheeren, drijmaal aanzocht den eed van oppergezag te doen, dit drijmaal weigeren; art. 5 tegen alwie, die ‘durft segghen, schrijven, te kennen geven of verkondigen dat de Koninginne van Engelandt schismatik ofte kettersch is’; art. 6 tegen hen die ‘iemand tot de eenigheit der Roomsche kerk gebrocht hebben’; art. 7 tegen hem die ‘met zijn wille met de Roomsche kercke versoent is’; art. 8 tegen degene die ‘besorghen dat iemand in de Roomsche kercke aengeschreven wordt’; art. 9 en 10 tegen die welke ‘iemant aenraden zich met de Roomsche kercke te versoenen’ of ‘wijsmaecken dat men den Paus in kerckelijcke rechten ghehoorsaem moet wesen’; art. 11 en 13 tegen ‘den ongelukkige (?) die dese gehoorsaemheyt aenneemt’ of ‘voor het toekomende dese gehoorsaemheyt bereydt is te bewijsen’; art. 12 tegen den vermetele ‘die besorght ofte raedt geeft dat men iemand 't selve soude aenraden’; art. 14 tegen de priesters ‘die een ondersaet der Koninginne absolveren ofte van hunne sonden ontbinden’; art. 15 tegen dezelfde, die de macht hadden dit te doen, alhoewel zij het niet deden; art. 16 tegen die welke zich beroemden dat zij deze macht bezitten, niettegenstaande dit zoo niet was; art. 17, 18, 19 en 20 tegen de geloovigen die ‘sich laten absolveren’, ‘besorgen dat iemand geabsolveert wordt’, den ‘raedt tot dese absolutie geven’, of ‘besorgen ofte raedt geven dat iemand een derden absolveert’; art. 21 eindelijk tegen alle ‘die iemandt sullen ontraden de godsdienst die in Enghelandt verkondigt is, met meininghe denselven tot de | |
[pagina 294]
| |
ghehoorsaemheydt van den Paus van Rome te trecken’Ga naar voetnoot(1). Of William Cobbett gelijk had toen hij de regering der koningin Elisabeth, onder welke al deze barbaarsche, mensch- en Godheid tergende en uitdagende wetten tot stand kwamen, eene moordregering noemde! Zoo wij nu hier nog bijvoegen dat Elisabeth in 1564, op den hoop toe, nog eene rechtbank instelde, gelast met het opzoeken en gadeslaan van alles wat er in strijd met hare onmenschelijke godsdienstwetten gedaan werd, - rechtbank waarvan een der goddelooste en bijgevolg ons allervijandigste schrijvers der laatste eeuw, Hume, getuigt dat zij strenger en verschrikkelijker was dan die der Inquisitie in Spanje, wijl ‘zij dezelfde gewelddaden pleegde als deze, zonder zich iets van vorm of proceduur aan te trekken’Ga naar voetnoot(2), - zoo wij ons daarenboven herinneren, hoeveel honderde, zeggen wij, hoeveel duizende namen er op de Katholieke martelaarsboeken van dien tijd te lezen staanGa naar voetnoot(3), hoeveel duizende andere er, uitsluitend om rede dat zij den alouden godsdienst hunner vaderen, dien zij van hunne eerste jeugd af hadden leeren kennen en beminnen, in de gevangenis gesmeten, van al hunne goederen en bezittingen beroofd of naar den vreemde verbannen werdenGa naar voetnoot(4) moet men dan de | |
[pagina 295]
| |
schrijvers niet wraken die gelijk Guizot, b.v., beweren dat het Protestantisme een groote tocht was ter vrijmaking van het menschelijk gedacht, een machtige sprong der vrijheid van 's menschen geest?Ga naar voetnoot(1). Zoo toch de feiten die wij boven aanhaalden, en die wij nog met eene onafzienbare reeks andere zouden kunnen vermeerderen, iets bewijzen, is het wel degelijk dit: dat nooit of nergens, sinds de vervolgingen onder de Romeinsche keizers in de drij eerste eeuwen onzer tijdrekening, iemand grooter, verschrikkelijker, bloediger, moorddadiger vervolgingen te lijden hadden en dat meer dan eene eeuw lang, dan deze welke onze Katholieke geloofsgenooten in Engeland, ter gelegenheid van de invoering en de vestiging der zoogezegde Hervorming, te lijden haddenGa naar voetnoot(2).
P.J. Goetschalckx. |
|