oorlogstijd, zou plaats gehad hebben. De uitslag van dit onderzoek moest den leden van het Lagerhuis voorgelegd worden, opdat zij door eene stemming zouden te kennen geven of het voor- of nadeelig zou zijn met het uitgraven te laten voortgaan.
Het verslag dier kommissie was ongunstig en eischte de volstrekte opschorsing der werken. Het opperhoofd van het Engelsch leger, de hertog van Cambridge, en zijn algemeen stafoverste, Lord Wolseley, verklaarden van hunnen kant in eene mededeeling aan den staatsgeheimschrijver van oorlog, dat het openen van den tunnel aan Engeland veel onheilen zou berokkenen. Het land, zeiden zij, zal zijne afgezonderde ligging en tevens zijne macht verliezen, de vloot zal onnoodig worden; een bestendig leger, de verplichtende dienst, het bouwen van nieuwe sterkten, enz., zullen evenveel gevaarlijke gevolgen kunnen zijn van de toelating om den onderzeeschen weg te leggen.
Die meening werd gedeeld door de regeering zoowel als door de meerderheid van het Lagerhuis, die, niettegenstaande tegenstrijdige bewijzen, door eene stemming gebood dat de putten in het vervolg zouden gesloten blijven.
Sedert dit tijdstip liggen de werken stil, alhoewel zij niet verlaten zijn, want de maatschappij onderhoudt zorgvuldig in goeden staat al hetgeen reeds gedaan is in vooruitzicht eener verandering in de denkwijze der hoogere staatskringen. Jaarlijks hernieuwt zij in het Parlement de aanvraag tot vergunning om voort te gaan, doch telkens wordt deze verworpen; nochtans bemerkt men dat het getal der afgevaardigden die eene gunstige stemming uiten, jaarlijks grooter is, zoowel als dat der staatslieden die openlijk hunne neiging voor die grootsche onderneming te kennen geven. Wetenschappelijke vereenigingen weerleggen volkomen de opgeworpen zwarigheden der tegenstrevers, en bewijzen op verschillige manieren niet alleen de gemakkelijkheid van het werk, maar ook zijne nuttigheid voor den koophandel van Engeland.