| |
| |
| |
Dr Hermann Hartmann en zijne werken.
IN den tijd dien wij, kinderen van de laatste helft der negentiende een beleven, bestaat er eene bijzondere neiging of richting om sommige wetenschappen, vooral geschiedenis, oudheid- en taalkunde uit een volkseigen en volksaardig oogpunt te beschouen en te beoefenen. Deze richting, in Duitschland het eerst opgekomen, heeft zich al spoedig over alle andere germaansche landen verspreid, is ook in de Zuidelike Nederlanden, in Vlaanderen, Brabant en Limburg doorgedrongen, en vindt er warme liefhebbers en degelike beoefenaars. Eigenlik staan de (West-) Vlamingen in deze zake reeds in het eerste gelid. Zoodra toch voor een vijf-en-twintigtal jaren die volkseigene en volksaardige richting zich onder de geleerden en de wetenschappelike mannen van de Nederlanden, Noord en Zuid, begon te openbaren, verscheen er te Brugge het weekblad Rond den Heerd, dat in zijne welgeleerde en volijverige bestierders en medewerkers steeds mannen gehad heeft, welke die richting met hert en ziele voorstonden. In den jare 1865 stelde dat tijdschrift zich reeds ten dienste voor de versameling, opteekening, bespreking en verklaring van deze volkseigene zaken, toen men in andere kringen als die waarin Rond den Heerd zich beweegt, nog niet dacht aan de sedert zoogenoemde folklore.
De oorsprong, de eerste opkomst dezer volkseigene wetenschappelike richting is in Duitschland te zoeken
| |
| |
bij mannen als de hooggeleerde gebroeders Grimm, als de ijverige Müllenhoff en anderen. In Duitschland wordt deze richting ook nog steeds het meest beoefend, gelijk dan ook in Duitschland bij het gemoedelike en aan het eerweerdige oude zoo trou gehechte landvolk de bron, waaruit de beoefenaars dezer wetenschap hunne kennis putten moeten, het rijkelikste vloeit. Te recht vestigen dan ook allen die deze zaken uitvorschen en die, bij onderlinge vergelijking en aanvulling de uitkomsten van hun onderzoek tot een geheel zoeken te brengen, hunne oogen op Duitschland en wat hun van daar toekomt. En zoo wensch ik den lezers van Het Belfort te wijzen op eenen man die in deze zaken groote verdiensten heeft, en op zijn werk als eene bron van volkseigene kennis, van volksaardige wetenschap op het gebied van geschiedenis en oudheidkunde. Ik bedoel Dr Hermann Hartmann te Lintorf in Hanover, een man van groote bekwaamheid in 't opsporen van oude, volkseigene zaken, en in 't vaststellen en onderling in verband brengen daarvan. En eveneens een man van groote bekwaamheid om hetgene hij vond en te zamen bracht, in aangenamen form wereldkundig te maken in zijne geschriften. Ja, een man van groote geleerdheid in de wetenschap en kennis zijns vaderlands en zijns volks, waartoe ook zijn ambt als dorpsarts, dat hem te midden van het troue landvolk doet leven en werken, ongetwijfeld veel heeft bijgebracht.
Het eerste werk van Hartmann, dat mij onder d'oogen kwam, was, in den jare 1871, zijne Bilder aus Westfalen. Sagen, Volks- und Familienfeste, Gebräuche, Volksaberglaube, etc. etc., in dat zelfde jaar te Osnabrück in den boekhandel van Rackhorst in het licht verschenen. In dat boek vinden wij eene reeks van allerbelangrijkste opstellen die het volksleven ons schilderen - het volksleven aan de hand van volksverhalen en oudheidkundige herinneringen - van des schrijvers geboorteen woonstreek, het noordelike deel van Westfalen, de
| |
| |
landstreek rondom en tusschen de steden Osnabrück en Minden, eene gou die gedeeltelik tot Hanover, gedeeltelik tot Pruissen behoort. Dit boek maakte te recht grooten opgang in die kringen, waar men het om zijnen rijkdom en zijne degelikheid op prijs te stellen wiste. En geen wonder! En evenmin een wonder dat de opsteller daardoor zich genoopt gevoelde een vervolg op dit werk te geven, dat in gelijken zin weer andere uitingen des overrijken volkslevens beschrijft, en dat in den jare 1884 als Bilder aus Westfalen. Neue Folge, bij den boekhandelaar Bruns te Minden verschenen is. Maar tusschen deze twee uitgaven in heeft Dr Hartmann ook andere werken op het zelfde of gelijksoortig gebied opgesteld en uitgegeven, waar bij echter de oude geschiedenis van land en volk meer op den voorgrond treedt. Zoo verscheen in 1876 te Pruissisch-Oldendorf zijne Wanderungen durch das Wittekinds- oder Wiehengebirge. In dit werk leidt ons de opsteller op aangename en onderhoudende wijze rond in het Wittekinds- of Wiehengebergte, ook wel den West-Süntel genoemd, in eene bergachtige landstreek die zoo rijk is aan liefelik natuurschoon als aan merkweerdige gedenkteekenen en herinneringen uit de geschiedenis, vooral uit de oudste geschiedenis des lands. Vooral ook rijk in herinneringen is deze landstreek aan den grooten Hertog der Sassen, aan den dapperen Wittekind, den welvermaarden tegenstander van Keizer Karel den Grooten, of Karlemanje lijk de Vlamingen zeggen, aan dien laatsten der roemruchtige aanvoerders van 't aloude volk der Sassen, in den heidenschen tijd; den man, die, door Keizer Karel eindelik bedwongen, zich als hoofd zijns volks, in den jare 785 of 786, te Attynghe of Atting (thans tot Attigny sur l'Aisne verfranscht) in het fransche gewest van Champagne tot Kersten doopen liet, en den weg baande tot de kersteninge des geheelen sassischen volks. En juist met het oog op dien Wittekind en wat daar
van hem en de zijnen nog overig is, in bouvallen van oude burgen en schansen op de bergen, in zijn
| |
| |
nog ongeschonden praalgraf in d'overoude kerke te Enger in Westfalen, in oude volksliedekens en rijmkens, in de talrijke sagen en volksoverleveringen, die ten deele nog heidensche oorsprongen aanduiden - juist met het oog op deze zaken is dit werk geschreven. Zoo zegt dan ook de opsteller zelve in zijn Vorwort: ‘Es sind aber hauptsächlich Tradition und Geschichte in Beziehung auf Wittekind, welche dieses Buch nachweisen und fixiren möchte.’
De rechtmatige vereering, ja de geestdrift die Dr Hartmann voor Hertog Wittekind gevoelt, nevens d'ongemeene rijkdom van zijne kennis aangaande dien edelen en heldhaftigen aanvoerder der Sassen komt echter nog meer aan het licht in een werk dat hij, in vereeniging met Dr O. Weddigen, in 1883 te Minden, bij Bruns uitgaf, onder den titel Das Buch vom Sachsenherzog Wittekind. Sage und Dichtung nebst historischer Einleitung. Alles wat er nog van Wittekind bekend is en overgebleven, vindt men in dit werk bij een gebracht, en dat in liefeliken, aangenamen form, zoodat het een lust is dit boek te lezen, een lust voor iederen Germaan in 't algemeen, maar voor den Nederduitscher, voor den Sas in het bijzonder, die een der roemrijkste, der bijzonderste mannen zijns volks, een der schoonste en merkweerdigste gouen van het oude Sassenland, in dit werk door meesterhanden geschilderd ziet. Dat het werk op de fraaiste wijze gedrukt is, en gebonden in prachtband, dat het versierd is met eene allervoortreffelikste titelplaat van Wilhelm von Kaulbach, eene zinnebeeldige voorstelling van Keizer Karel den Grooten en Hertog Wittekind t'aanschouen gevende, en daarenboven nog met achttien afbeeldingen in lichtdruk, grootendeels zoo liefelike als trotsche landschappen uit de Wittekinds-landstreek voorstellende - dit alles kan slechts ten grooten voordeele en ter meerdere aannemelikheid daarvan strekken.
Welk een degelik geschiedvorscher Dr Hartmann is, en hoe de zeer rijke kennis, hem eigen, van de
| |
| |
plaatselike eerdrijkskundige gesteldheid van zijn bijzonder vaderland hem daar bij te stade komt, toonde hij ook en bewees hij in menig belangrijk opstel, in verschillende tijdschriften geplaatst, ofte ook afsonderlik uitgegeven. Onder dezen moeten genoemd worden: Welchen Weg nahm Germanicus von der Ems nach der Weser? en Die Uebersetzung der vita Bennonis vom Abt Norbert (Osnabrück, 1866,) en vele anderen. Terwijl in Der Sagenschatz Westfalens, een werk door Dr Hartmann wederom in vereeniging met Dr O. Weddigen uitgegeven (te Minden, bij Bruns, in 1884), zijne bekwaamheid op ander gebied weer uitblinkt.
Een aangename, bloemrijke, dichterlike stijl maakt de lezing van Dr Hartmann's werken bijzonder aangenaam. En geen wonder! Dr Hartmann toch is een verdienstelik dichter, een man wien de benijdbare gave eigen is om in schoone, verhevene taal, in liefeliken rijm en maat te kunnen uitspreken en weergeven wat hem het gevoelvolle herte kloppen doet, wat hem de ziele beroert. Zoo wel in zijne Volksbilder als in zijn Buch vom Sachsenherzog Wittekind heeft hij eenigen van zijne schoonste gedichten doen afdrukken, die betrekking hebben op de onderwerpen, in die werken behandeld. In het laatstgenoemde werk vinden wij nevens Hartmann's eigene gedichten, ook eenigen van zijnen medewerker Dr Weddigen, en van andere hooftsakelik westfaalsche zangers, de roem en eere van Wittekind, zijnen tijd, zijn land en zijn volk bezingende. In dezen schoonen bundel toont Hartmann reeds hoe goed hij zijne keuze weet te doen in deze zake. En dit blijkt nog meer in eenen anderen, grooten bundel gedichten, overrijk, schoon en degelik van inhoud, dien hij in 1885 te Minden in het licht gaf onder den titel Schatzkästlein Westfälischer Dichtkunst in hoch- und plattdeutscher Sprache, een werk ook voor den taalvorscher van groot belang, wegens de nederduitsche, de nedersassische gedichten daarin voorkomende, in de verschillende gouspraken des lands. Dit werk is als een gedenkboek
| |
| |
van de eere des alouden sassischen volks, van het schoone land Westfalen, van al het eigenaardige dat beiden vertoonen.
Het laatst verschenen werk van Dr Hartmann, waarmede deze bespreking van zijnen arbeid besloten moge worden, is nog een bundel gedichten, ditmaal allen van hem zelven, waarvan eene derde, vermeerderde uitgave in 1889 bij Wehberg te Osnabrück verschenen is, onder den titel Mythe und Sage. En deze titel duidt reeds aan dat de dichter hier bij voorkeur het pad betreden heeft, waar langs hij het liefst door de bergen en bosschen, over de heuvels en heidevelden en langs de breede korenakkers van zijn vaderland wandelt - te weten het pad waar hem zoo schoone bloemen bloeien - bloemkens die hij in allerlei volkseigene zaken, volksverhalen, rijmen, deuntjes, bijgeloovigheden, zeden, enz. te vinden weet. Ook deze bundel gedichten, ofschoon het jammer is dat hij, wat het uiterlike aangaat, niet zoo fraai en degelik aan den dag komt als Hartmann's andere werken, zij hier den nederlandschen belangstellenden aanbevolen, bijzonderlik ook den West-Vlaming, die ja ten deele ook van sassischen bloede is, en die in deze volkseigene zaken in 't algemeen veel zal vinden wat hem ten levendigsten zijne eigene volkseigenheden te binnen brengt.
Met den belangstellenden in het algemeen, den geschied-, oudheid- en taalkundigen in volkseigenen geest in het bijzonder, op Dr Hermann Hartmann en zijne werken gewezen te hebben, wordt door mij een plicht vervuld, dien ik zoowel tegenover Hartmann als tegenover mijne volksgenooten in Noord en Zuid te vervullen had. Een plicht? Ja, maar vooral een lust, eene vreugde, een genoegen was mij het schrijven van deze kleine bekendmaking, waarvan ik hoop, dat zij haar doel bereiken moge.
Haarlem.
Johan Winkler.
|
|