Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Het Vlaamsch in de Kamer.ALHOEWEL wij nog beter wenschten, is toch het Vlaamsch beginsel merkelijk min geschonden uit den vuurdoop der tweede stemming gekomen. Jammer dat het Senaat wederom de rol gespeeld heeft van eene interinementscommissie die knikt bij al wat er geschoteld is in de lagere Kamer. De wet ging bij hem in beroep; gelijk in de aartsvaderlijke tijden waren het de ouderlingen die recht moesten spreken over het volk; in der waarheid, wij meenden meer te mogen verwachten van de kalme en wijze bezadigheid onzer Hoog Kamerheeren. Bedaarder en beter ingelicht met den toestand en de desiderata van het eigenlijke volk moesten zij de misgrepen hunner jongeren hersteld, en edelmoedig de stiefmoederlijke handelwijze dezer laatsten door meer vaderlijkheid omtrent de belangen en de waardigheid der kleinere klassen vervangen hebben. Zeggen wij toch dat op het aandringen van M. Lammens de minister beloofd heeft de gestemde wet toepasselijk te maken op de krijgsrechtbanken. Immers, daar staat het nog krasser met het Vlaamsch, en daar meer dan elders wordt de Vlaming behandeld als een niet te tellen iets. De bepaling uit De Vigne's wetsvoorstelGa naar voetnoot(1) omtrent de proces sen-verbaal behalve in geval van Flansche aangiften, is uitgebreid tot de accijns- en tolbeambten. In boetstraffelijke zaken moet voortaan de rechtspleging en de openbare beschuldiging altijd Vlaamsch zijn wanneer de betichte het Fransch niet machtig is, tenzij wanneer de verdediging hoegenaamd geen Vlaamsch zou verstaan, en in gansch bijzondere omstandigheden waarin het Hof zou oordeelen dat het Fransch beter ware voor de zaak zelve. Hopen wij dat deze twee uitzonderingen zelden of nooit zullen voorkomen, en dat wetheeren en advocaten gewetensvol de wet zullen naleven, zonder met Judasche of Machiavelische bokkensprongen hare voorschriften te willen ontwijken. | |
[pagina 82]
| |
Quid leges sine moribus? De rechtmatige toepassing eener wet hangt soms meer af van de zeden dan van het voorschrift zelf, dat de belanghebbenden zich dus plooien naar de letter en den geest der gestemde rechtsbepalingen. Ja, heeren van het recht, opgepast, het is uwe schalksche toepassing der wet van 1873 die het wetsontwerp van 1888 in leven geroepen heeft, blijkt de toepassing der huidige wet weder loensch te wezen, eene andere meer radicaal zal er noodzakelijk uit volgen, en het zal zijn gelijk in het liedje van Nicolas: al krachtiger en krachtiger, al radicaler en radicaler, meer en meer mistrouwend tegen u. Verder is gestemd dat de burgerlijke partij het Vlaamsch zal moeten gebruiken als de betichte met het Fransch niet bekend is, dat in dit geval de beteekeningen der vonnissen in het Vlaamsch zullen hoeven te geschieden, dat wanneer verschillige betichten te recht staan en dat er een in de hooger vermelde omstandigheid verkeert, alles Vlaamsch moet zijn, en eindelijk dat de kennis van het Vlaamsch vereischt zal worden van de voorzitters der assisenhoven of eed-gerechten van Brabant. Hebben wij niet alles verkregen, verheugen wij ons toch over het gewonnene, want het is veel in zijn eigen en inzonderheid in zijne gevolgen. Het Vlaamsch is verplichtend, de belanghebbenden zullen zich dus oefenen en stillekens aan zullen de advocaten in de meeste gevallen de taal volgen gebruikt door het openbaar ministerie. De verdediging is, wel is waar, vrij gebleven de eene of andere taal te gebruiken, doch dat de heeren der balie dien oorlof eer aanschouwen als eene toegeving met het oog op een overgangstijdperk dat hun den tijd zal laten zich op de hoogte van den toestand te brengen, dan wel als een onvergankelijk recht. Dat wij niet meer verkregen hebben is te wijten aan de advocaterij in de Kamer, ook, mochten wij in den goeden zin des woords de benaming Coremans' wet opgeven, wij moesten die wet, in den slechten zin, de advocatenwet noemen, want in hare beperkingen en hare besnoeiingen is zij de triomf van hun ambachtsbelang. Met groote woorden hebben het meeste deel dier leerlingen van Cujas er van hunne waardigheid gesproken en van andere ronkende slag- of knalwoorden meer. Hadden zij hunne waardigheid begrepen, zij hadden zich onthouden omdat zij rechters en partijen waren in hunne eigene zaak. Was het waardig van wege het ministerie en van Mr Van den Peereboom zelf die een der onderteekenaars was van het wetsontwerp, den Minister van IJzerenwegen in verplichtend ziekverlof te zenden en hem zoo als de Bien Public geschreven heeft, in kamerarrest te stellen zoolang de bespreking duurde...? Was het waardig van wege bestuurleden van het Davidsfonds en het Willemsfonds die in kiesparaden en andere comediën, ophef maakten van hunne liefde tot de schoone moedertaal, te spreken en te stemmen tegen de minste rechten dier moedertaal...? Zoo adeldom verplicht, verplichten ook toestand en gestaatheid. Was het ook uit advocatenwaardigheid dat volksvertegenwoordigers | |
[pagina 83]
| |
die zich in alles vijandig getoond hadden, flink rechtsomkeer maakten en met zalvende amendementen voor den dag kwamen als zij zagen dat hun mandaat misschien gevaar liep? En om de kroon te spannen, was het nog een voorbeeld van waardigheid gegeven door den hoofdman der advocaten, door den eerste onzer pleiters, door den minister van 's Lands Recht die tot driemaal toe van meening veranderde en ons onwillekeurig deed denken aan L'histoire des variations van Bossuet...? Bij de eerste bespreking spuwde hij gal, bij de tweede dropte hij suiker om ten leste weder azijn te brouwen. Heere, verlos ons van die advocatenwaardigheid! Ook, heeft het advocatenstieltje zijn belang bevorderd in dit geschil, het heeft integendeel zijne waardigheid verbeurd en ze merkelijk doen dalen in de achting van het volk. De vrijheid van den betichte! nog een van die slagwoorden waarmede men geschermd heeft, inderdaad schoone vrijheid afgeperst van den angst en de schroomvalligheid door de Franschgezindheid van den advocaat! Er zijn rechten waaraan men in het belang der persoonlijke waardigheid en der openbare orde en zedelijkheid niet mag verzaken, en onder deze komt ontegensprekelijk dit van te verstaan wat er in het gerecht ten zijnen voordeele of nadeele gezegd wordt. Overigens is het belang van den aangeklaagde er in betrokken, wat de advocaten er ook met zeker scepticisme en zelfs cynisme van gezegd hebben, want meer dan eens is het gebeurd dat zekere punten in de pleidooien door de belanghebbenden moesten terecht gewezen worden, want niet altijd kent en begrijpt de verdediging genoegzaam en voldoende haar dossier. Daarbij is de advocaat omdat hij van staatswege een voorrecht geniet, in zekeren zin een ambtenaar en de ambtenaar is gemaakt voor het volk en niet het volk voor den ambtenaar. Ten volle zijn wij overtuigd van de hooge wijsheid en de waarde van ons ministerie, doch wij kunnen ons niet ontveinzen dat het in het onderhavige geval zijne edele zending niet begrepen heeft. Zoo als het meer gebeurd met hooggeplaatste mannen staan zij te hoog en verkeert hunne omgeving in hetzelfde geval, om te weten welke de meening is en welke de wenschen zijn van het eigenlijke volk. Dat het ministerie zijne oogen laten dalen had op den werkman en op den burger, in plaats van zijne blikken te wenden naar de hooge magistratuur, den hoogen adel der balie, de verfranschte groote wereld en misschien naar het te weinig Vlaamsche hof, het had, alle kwestie van recht en goed bestuur nog van kant gelaten, eene andere houding aangenomen, en voor zijne partij de gelegenheid waargenomen om de medeslepende volksbemindheid te benuttigen die door een echt vlaamschgezind gedrag hem ten deele zou gevallen zijn. Profijt trekkende uit de vijandelijke en ongehoorde doenwijze der linkerzijde, waartegen de bitterste klachten en wanhopigste vertoogschriften van eenige liberale Vlaamsche maatschappijen niets vermochten, kon het ministerie voor altijd de liberale Vlaamsche partij | |
[pagina 84]
| |
Eerst Geus en dan Klauwaart ontzenuwen en de vlaamsche katholieke richting oppermachtig maken, tot bate van de katholieke partij en tot bate van godsdienst en van zeden. Immers, en het kan niet genoeg uitgekreten worden, geen enkele liberaal heeft het wetsontwerp ondersteund of gestemd, en zelfs onder die, welke in illo tempore onzer zaak niet ongunstig schenen, waren de heeren de Kerchove de Denterghem en Hansens haantje vooruit om ons te bestrijden, terwijl de pseudo-flamingant Buls, tusschen twee vuren, zich voorzichtig te huis hield. Bestieren is voorzien, M. Beernaert, en de tijd is uit dat men ons paait met platonische verklaringen, met het kindergoed van Vlaamsche eeden, Vlaamsche zegéls en Vlaamsche halve centen, wijt eischen Vlaamsche rechten. Nu, wat er ook van zij, luidt de zedeles ofte moraliteit uit het gebeurde: noodzakelijkheid van een Vlaamsch onderwijs. Vermits de onwetendheid der advocaten oorzaak is geweest dat de rechten der Vlamingen gekortwiekt werden, en vermits de magistraten die door gevolgtrekking uit de wet van 1873 reeds met het Vlaamsch moesten bekend zijn, thans door den drang der openbare meening meer ernstig hunne plichten zullen optenemen hebben, wordt een Vlaamsch lager en middelbaar onderwijs ontegensprekelijk eene onontbeerlijke en broodnoodige vereischte, en moet er onverwijld gedacht worden Vlaamsche hoogescholen opterichten, ten minste, om nu van de andere vakken niet te gewagen, Vlaamsche rechtsleergangen te voegen bij de bestaande Universiteiten. Noodzakelijk zal er, in een betrekkelijk kort verschiet, een tijd komen dat in onze gewesten geene ambtenaren meer, van welken aard, veeren of pluimage ook, zullen kunnen genoemd worden, zonder dat zij bewijs zullen geleverd hebben van hunne bekendheid met onze taal, b.v. door eene keuring van wege de Taal- en Letterkamer. Dat is immers de formuul waardoor de Vlaamsche zaak in eens opgelost zal zijn, want die welke het Vlaamsch niet zullen willen leeren of voorstaan uit genegenheid, vaderlandsliefde, nationalen trots en katholieken propagandazin, kortom uit noodzakelijkheid des gebods, zullen het dan doen uit noodzakelijkheid des middels. Welnu, gezien de toestand, is, in het belang der familiën, het Vlaamsch noodzakelijk. Het onderwijs van de laagste sport tot de hoogste moet op Vlaamschen leest geschoeid, en onze taal hoeft op gelijken voet met de andere spraken aangeleerd te worden. Wij verhopen van onze hoogwaardige heeren Bisschoppen die altijd aan de spits van den vooruitgang gestaan hebben, dat zij, getrouw aan hun vroeger initiatief waar er sprake was van onderwijs, niet ten achter zullen blijven en maatregelen verzinnen in overeenstemming met den toestand. Laat ons ten andere hen steunen in hunne lastige onderneming met bonden te stichten onder ouders en voogden die een Vlaamséh onderwijs niet alleen vragen maar eischen. Zonder oneerbiedig te willen zijn | |
[pagina 85]
| |
jegens het onderwijs in het algemeen en de gestichten in het bijzonder, noem ik ze winkels die in dezen tijd van concurrentie, eerst en vooral hunne geëerde kalanten zoeken te voldoen met hun koopwaren te leveren naar den zin van het publiek. Welnu, vragen wij Vlaamsch goed hun hunnen Franschen gefuimelden of gesophistikeerden brui aan de vingers latende, en zij zullen zich haasten Vlaamsche waar in te doen en te verkoopen. Een tweede gevolgtrekking uit het gebeurde in de Kamer is voortaan mistrouwender te zijn in den keus van onze vertegenwoordigers. Geene bedriegelijke beloften of verklaringen meer, ...daden...! Als zij voor hunne kiezers verschijnen, niet meer stelselmatig wierook gebrand, maar rekening gevraagd...! Dat de mandat impératif kwetsend is voor hunne waardigheid is een van die versleten en holle gezegden zonder zin, de waardigheid van den lasthebber is, ten minste voor juist afgeteekende en bepaalde vraagstukken, niet zijn eigen zelf maar wel zijne lastgevers te vertegenwoordigen. Maar al te veel schijnt in ons land het gedacht te woekeren dat het volk gemaakt is voor den ambtenaar, die verkeerde opvatting mag niet uitgestrekt worden tot de volksvertegenwoordiging, die door den slenter, het ongebruik, het gebruik en het misbruik zich mocht inbeelden dat wij er zijn voor hen en niet zij voor ons. Inderdaad ware door het ongebruik de beteekening der woorden niet verloopen en door den slenter het gezond verstand niet misvormd, wie zou in gemoede het stelsel kunnen of durven verdedigen dat het belang en de waardigheid van eenen betichte ondergeschikt moeten zijn aan het belang en het gemak van den advocaat? - Het zelfde geldt betrekkelijk de nationale volksvertegenwoordiging. Eindelijk eene derde gevolgtrekking uit de bespreking van Coremans' wetsvoorstel moet zijn eene reusachtige betooging ter eere van den Vlaamschen O'Connell en de hopmannen die hem krachtdadig en getrouw ter zijde gestaan hebben, en waaronder zeker de leiders der Gentsche afvaardiging de heeren Begerem en De Smet-de Naeyer de eerste plaats bekleeden voor de lage Kamer, en de heeren Lammens, Bethune, de Coninck en Van Put voor de hooge Kamer. Als Antwerpen de dag zal bepaald hebben, met duizenden naar de Scheldestad om Coremans te toonen dat het Vlaamsche volk hem dankbaar is, om te bekrachtigen dat hij het woord van gansch Vlaanderen gesproken heeft, en om te bewijzen dat de Vlaamschgezinden die recht vergen geen handvol zijn maar legio. Janszoon. |
|