Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Eene reis onder de zee.WELLICHT hebt gij met Jules Verne's werken nauwe kennis gemaakt, en zijne verhalen met gretigheid verslonden. Met ongeduld hebt gij misschien de wonderbare lotgevallen zijner helden nagegaan, dikwijls zonder het zekere der wetenschappelijke stellingen tusschen ontelbare onwaarschijnlijkheden te kunnen ontwarren. Welnu, in een zijner vertelsels, beschrijft hij het zonderling wedervaren van drie waaghalzen die langs de vuurkolk des Hekla's tot de diepste ingewanden der aarde nederdalen, en daar eene fabelachtige reis ondernemen, verscheidene honderden mijlen onder de zee. Onmogelijk! hebt gij uitgeroepen, onder de zee door? zulke reis kan alleen in 's schrijvers inbeelding plaats grijpen! Gij hebt gelijk, zulke reis is onmogelijk, en dit hoeft niet bewezen. Maar daarom is alle reis onder de zee niet onmogelijk, en ons inzicht is hier eenige woorden te reppen over eene ware reis, die men waarschijnlijk binnen eenige jaren zal kunnen ondernemen, evenwel zonder de vermakelijke omstandigheden door Verne verzonnen, noch op zulk eene diepte. Het geldt hier eenen aangenamen en gemakkelijken overtocht van het een land in het ander, bij middel van den spoorweg, onder eene zeeëngte waar het peillood geen zestig meters diep daalt, en wier beide kusten niet meer dan juist tienmaal de lengte der nieuwe kaaimuren van Antwerpen, te zeggen zes en dertig kilometers, van malkander verwijderd zijn. De Fransche benaming dier engte, Pas de Calais, stap van Kales, duidt insgelijks aan door welken kleinen afstand de Engelsche kust van de Fransche gescheiden is. | |
[pagina 67]
| |
Reeds sedert lang zoekt men naar een gemakkelijker middel om den anderen kant van het kanaal te bereiken: immers de overtocht der zee, hoe kort hij ook weze, schrikt nog menigen reiziger af, en geeft aanleiding tot groote hindernissen in het vervoer van goederen. Ontwerpen van ijzeren en steenen bruggen, van reusachtige metalen buizen in de zee nedergelaten en van rijwegen voorzien, van schepen met geheele treinen geladen, zelfs van kunstmatige landengten hebben allen warme en soms uitstekende aanhangers gevondenGa naar voetnoot(1). Nochtans is er niet een dier ontwerpen dat het voorstel voldoenderwijze oplost, noch al de moeielijkheden genoegzaam uit den weg ruimt. Het eenig practisch middel om het beoogde doel te bereiken schijnt te bestaan in het graven van eene onderzeesche spoorbaan, op eene diepte die toereikend is om alle gevaarlijke doorzijging te vermijden. Het mag stoutmoedig schijnen onder de zee te willen graven, maar voor welke onderneming deinzen onze hedendaagsche bouwkundigen terug? Leveren de wetenschappen hun niet gestadig nieuwe en krachtvoile toestellen? Daarbij, van onderaardsche gaanderijen die tot onder den zeebodem uitgedolven zijn, bestaan er reeds verscheidene voorbeelden: zoo zijn er in het Engelsch graafschap Cornwallis mijnwerken aangelegd tot op eenen zekeren afstand van de kust, waarin men bij onweder zeer duidelijk het gedruisch der tegen elkander geworpene rotsklompen kan hooren. Te Whitehaven worden insgelijks de kolen afgehakt op vier kilometers en half van de kust en de gaanderijen in deze ontginning uitgehouwen, waren zij aan elkander gevoegd, zouden eene lengte van meer dan honderd kilometers bereiken; hunne diepte bedraagt van 80 tot 240 meters. Wat meer is, in de mijnen van Huel Cook bestaat er eene plaats die tegen het indringen van de zee maar door eene laag van zes meters dikte gevrijwaard is, en | |
[pagina 68]
| |
op eene andere hebben de werklieden de onvoorzichtigheid zoover gedreven, dat zij de rotsen tot op anderhalven meter onder het water losgerukt hebben; de golvingen der zee en het gekletter der keisteenen worden er, zoo het schijnt, op zulke wijze weerkaatst, dat bij slecht weder de mijnwerkers als met den doodangst bevangen, ijlings de vlucht nemen. De goede uitslag van het reuzenwerk dat men voornemens is in het kanaal uit te voeren, hangt eerst en vooral af van de gesteldheid en de lichting der aardlagen onder den bodem. Het is wel zeker dat, indien de grond doordringbaar voor water, of wel ergens gekloven is, er aan geene onderzeesche werken te denken valt; integendeel komt men er eene bedding tegen, die, gelijk de klei, het water niet laat doorzijgen en nergens geborsten is, dan kan men, op voorwaarde dat zij dik genoeg zij, de hoop koesteren de onderneming te zien gelukken. In hoeverre er onder dat opzicht in het kanaal aan de vereischten voldaan is, zal licht uit het volgende blijken. Het onderzoek der zeeboorden heelt bewezen, dat de gronden van de Engelsche en van de Fransche kust dezelfde bestanddeelen bevatten, en dat de lagen bijna op dezelfde wijze naar het as van de straat hellen, waaruit met reden mag besloten worden dat zij onder het water elkander ontmoeten en eigenlijk maar ééne bedding uitmaken. Tusschen die lagen is er eene, genaamd het grijs krijt van Rouaan of Cenomaansche laag, een zestigtal meters dik, zeer dicht, geen gevaar van instorten opleverend, ondoordringbaar voor water, in een woord van zoodanige gehalte dat, indien zij onder de zee dezelfde hoedanigheden behoudt en niet geborsten is, men er vrij zonder vrees de uitgravingswerken kan in aanvangen. Rechtstreeksche proefnemingen konnen alleen onder dat opzicht eene stellige verzekering opleveren. Een schip, te dien einde in het najaar van 1875 uitgereed, en waarop uitnemende aardkundigen ingescheept waren, doorkruistte het kanaal in alle richtingen; het dieplood werd | |
[pagina 69]
| |
meer dan zes duizendmaal nedergelaten, en talrijke monsters van den bodem losgerukt; een tweede vaartuig, uitgezonden in de lente van 1876, voltooide wat tijdgebrek aan het eerste niet toegelaten had te doen. Beide ondernemingen werden met den besten uitslag bekroond, en verschaften drie duizend bruikbare stalen van den zeebodem, derwijze dat volgens de uitdrukking der aardkundigen, deze bodem nu zoo goed gekend was als welk andere grond ook op het vasteland. Peilingen van eenen anderen aard werden rond denzelfden tijd en ook later met groote bedrijvigheid op beide kusten begonnen; zij bestonden in het boren van diepe putten midden door de grijze krijtlaag, om dezer juiste dikte en menig ander vraagstuk van minder aanbelang op te lossen. Even gunstig beantwoordden deze werken aan de verwachting der ondernemers, zoodat er niet te twijfelen viel aan de mogelijkheid om het leggen van den onderzeeschen spoorweg tot een goed einde te brengen. Zoodra die navorschingen voltooid waren, begon er om zoo te zeggen een tweede tijdvak, dat der grondige studiën, gedurende hetwelk de juiste plaats om de werken aan te vangen, de wijze waarop deze zouden geschieden, de toestellen die men zou kunnen gebruiken, en al de andere bijzonderheden van het ontwerp moesten vastgesteld worden. Nopens de richting aan het onderzeesch spoor te geven, besloten de bouwkundigen dat het zou samengesteld zijn uit drie afdeelingen, te weten eene middelgaanderij, zes en twintig kilometers lang, aan welker beide uiteinden een toenaderingsweg zou palen van elf kilometers lengte. Op het Fransch grondgebied, moest deze laatste aanvang nemen nabij het dorp Sangatte, ten Zuid-Westen van Kales, en zeewaarts dalen met eene helling van twaalf millimeters en half per meter; eens dat de aangewezene diepte zou bereikt zijn, moest de middelgaanderij aangetast worden, doch hare helling in stede van dalende, zou stijgende zijn tot op het | |
[pagina 70]
| |
middelpunt, om van daar wederom eene dalende richting te nemen, telkens van drie honderd zes en zeventig millimeters per kilometer. Op eenen afstand van dertien kilometers van dit middelpunt, zou de Engelsche toenaderingsweg beginnen met dezelfde helling als de Fransche, om dan eindelijk op het Engelsch grondgebied, ten Noord-Oosten van Dover ten lichte te komen. De boogvormige richting der middelgaanderij heeft voor doel te beletten dat het water, 't welk hier en daar langs de wanden zou kunnen doorzijgen, blijve staan, en het te dwingen naar den toenaderingsweg af te vloeien; doch opdat het er ook den weg niet zou belemmeren of andere schade toebrengen, was er besloten, daar eene smalle dalende zijgaanderij te graven, langs waar het eenen uitweg zou vinden tot diepe putten op de kusten gelegen, en waar machtige waterpompen het later moesten uithalen.
F. De Hert S.J.
Antwerpen, O.L.V. Collegie.
(Wordt voortgezet.) |
|