Het Belfort. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Jan.-Bapt. Lamblin en professor David van Leuven,
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
letterkunde, inzonderlyk der vaderlandsche tael, die hy hertelyk minde en zeker ten gronde bezat. M. Lamblin beieverde nog het onderwys der jeugd, vooral dit der arme klas, voor welke hy verscheidene schoolwerkjes en andere nuttige stukjes verveerdigd heeft. Innerlyk overtuigd van de voordeelen der zondagschool, hield hy het voor eene eer, onder deszelfs onderwyzers gerekend te mogen worden, en poogde door zyne nuttige raedgevingen, haer vele goed by te zetten. Zyn vredelievende en vrolyke inborst deed hem als eenen engel liefhebben door zyne broeders en zusters en won hem telbare vrienden aen. Opgegroeid in eene teedere godsvrucht tot de Moeder Gods, wilde hy deel maken der Congregatie van de H. Maegd, waarvan hy, sinds verscheidene jaren, het ambt van Secretaris uitoefende. Dat M. Lamblin een man van verdiensten was, dat getuigt vooral de zeer eerw. Jan David, leeraar in de hoogeschool van Leuven, in de brieven die hij naar dezen man geschreven heeft en die gelukkiglijk grootendeels bewaard zijn. Professor David zond aan M. Lamblin de proefbladen van zijne werken, onder andere van zijne Spraakkunst en van zijne Vaderlandsche Historie, opdat onze stadsgenoot dezelve zou overzien en verbeterd hebben waar hij dacht dat ze verbeterd moesten worden; en 't is inderdaad eene hertelijke, eene vriendelijke briefwisseling, deze van die twee mannen, die wrochten elk op zijne wijze, elk naarmate zijner krachten, om 't Vlaamsch, en met het Vlaamsch het goed op te helpen. ‘Ik kan niet nalaten, schrijft professor DavidGa naar voetnoot(1), u aan te moedigen toch eens gedurende het jaar naar Leuven te komen om onze katholieke hoogeschool te bezoeken, en mij de eerlijke gelegenheid te verschaffen met u van naderbij kennis te maken. ‘Vous trouverez au collége du Pape un bon logement et le plat de l'amitié; en un mot, cet accueil auquel les hommes de bien ont droit partout.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
't Is de eenigste brief dien professor David naar M. Lamblin in 't fransch schreef; 't was ook de eerste. ‘Eene onverwachte dikke beurs, schrijft professor David wederomGa naar voetnoot(1), kan een behoeftige niet aengenamer zyn, dan uw oneindige brief van 3 dezer maend my geweest is. Wat moet men toch braef zyn en yver hebben, om eens anders werk zoo nauwkeurig te lezen en uit te pluizen en acht bladzyden te vullen met aenmerkingen! Ik heb, God dank, veel vrienden, ja vertrouwde vrienden, die weten met hoeveel erkentenis ik alle, ook de vrymoedigste teregtwyzingen ontvang; maer toch heb ik, tot dusverre, niet meer dan éénen brief ontvangen over myne proef van Vaderlandsche geschiedenis, en die brief is de uwe. Hieruit zal Ued. kunnen opmerken met welk een dankbaer gemoed ik hem bewaren zal, om zyn inhoud te benuttigen wanneer ik het eerste blad myns arbeids ter pers bestellen zal.’ Daarop bedankt hij M. Lamblin, die wel wil de proeven lezen eer ze ter perse gaan. ‘Kan ik uwe diensten met werken niet vergelden, zy dan toch de sedes fixa welke Ued. in myn dagelykschen memento bekleedt, een blyk myner christelyke erkentenis.’ En als het eerste deel der Vaderlandsche Historie afgedrukt was, zond professor DavidGa naar voetnoot(3) er twee exemplairen van naar M. Lamblin, waaronder een op rijk velijnpapier, met eenen brief waarin hij schreef: ‘Ontvang nu, Weledele Heer, nogmaels myne hertelyke dankzegging voor al de moeyte welke Ued. u voor myn werkje hebt gegeven. Ik heb niet in alles uw gedacht kunnen volgen; maer zoo als ik reeds vroeger gezegd heb, ik ben er nimmer van afgeweken dan na rype overweging of vruchtelooze beproeving.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De brieven die M. Lamblin aan professor David schreef, moesten hem hoogst aangenaam zijn ook. ‘Iedere brief toont, zegt hijGa naar voetnoot(1), dat Ued. immer wat te zeggen hebt, en het zoo wel en zoo gemakkelyk zegt, dat ik altoos bekoord word om uwe brieven met huid en hair in myn maendwerk (De Middelaer) op te nemen.’ De brieven van professor David zijn allen 't lezen weerd, eensdeels om de bemerkingen die erin staan over taalkunde en spraakkunst, eensdeels ook omdat wij van naderbij den braven geleerde leeren kennen. Wat hertelijke, vriendelijke, ongekunstelde man moest professor David zijn! Wat schoonen brief schreef hij nog aan de broeders en zusters van M. Lamblin, als hij de dood vernomen had van dien braven verdienstelijken man!Ga naar voetnoot(2). En later nog bleef professor David zijn overleden vriend gedachtig: ‘Ik ook, God dank... volhard in goede gezondheid, schrijft hij aan de zuster van zijnen vriend zaligerGa naar voetnoot(3), alhoewel ik niet verre ben van het 61ste jaer myns ouderdoms te voltooyen. Deze week komt het 9de deel myner Vaderlandsche Historie uit en moet nog gevolgd worden door dry andere deelen. God gave dat ik dien langen arbeid moge tot een gelukkig einde voeren! Denk niet, brave Juffrouw, dat ik uwen overleden broeder vergeet, zoo min als zyne nog levende zusters en broeder. Het getal der deftige en brave lieden wordt van dag tot dag geringer: ieder moet zich des te meer verkleefd houden aan zyne vorige goede vrienden, en zulks is vooral het geval by my.’ M. Lamblin was niet alleen in briefwisseling met professor David, maar nog met menige andere letterkundigen van dien tijd; onder andere met M. Renier, van Deerlijk, met M. Verstraete, dan onderpastor van Oedelem en nu pastor van St.-Kruis, en meer anderen. Hij gaf hun altijd welwillend raad en daad, en hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hertelijk en goedjonstig hij was, kan M. Goethals, thans habituant te Wevelghem, nog getuigen. Een aangename dag was 't voor dien laatsten heer, als hij met professor David en M. Lamblin naar Meulebeke reed om pastor Verbeke te gaan bezoeken! Et haec olim.... Ondanks zijnen bijna altijd ziekelijken staat, was M. Lamblin inderdaad onvermoeibaar. 't Was hij die de zondagschool van M. den deken Darras om zoo te zeggen staande hield en bloeien deed. Hij schreef er werkskens voor, studeerde, deed boekskens drukken om niet alleen de kinderen van Thielt, maar geheel de vlaamsche jeugd te leeren en te wijzen in deugd en eerbaarheid. De leesboeken die dan meest in handen der kinders waren, en hadden dien wasem van godsdienstigheid niet die alle schoolboek dient te hebben; ze waren meest onverschillig, spraken van koeien en van peerden; maar de name van God, van Jesus, van zijne gebenedijde Moeder, maar de zoete en versterkende waarheden van ons geloof waren er vruchteloos in te zoeken. De brave man verstond dat er in die onverschillige leesboeken geen voedsel te vinden was voor het herte van vlaamsche christene jongens, en hij besloot - 't was moeilijk en lastig voor een ziekelijk man - die leemte te vullen en zelf, verdoken en onbekend blijvende, eenige boekskens te schrijven die onder dat opzicht beter zouden geweest zijn. Hij begon, en toonde eerbiedig zijn gewrocht aan den zeer eerw. kanonik Tanghe. Deze antwoordde hem in date van 22 Februari 1844: ‘Geheel uw ontwerp schynt my allerbest, ook geef ik geern myne goedkeuring aan zulk eene loffelyke onderneming. Gy zult gemakkelyk verstaen dat uwe boeken waermede gy aen de jeugd een geschenk gaet doen, byzonderlyk prysbaer zyn, omdat zy of godsdienstig of nuttig zyn. 't Waren zulke boeken welke onze voorvaders de kinders in handen gaven, en die eerst lot onverschillige leesboeken overgegaen zyn, hebben eenen groven | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
misslag bedreven. Ik heb dan alle redens u aen te moedigen om hetgene gy begonnen hebt uit te voeren.’ Aldus aangemoedigd zette M. Lamblin zijn lastig werk met iever voort en schreef menigvuldige boekjes, die ik nooit gevonden zou hebben, hadden zijne brave zusters mij zijne briefwisseling niet welwillend ter hand gesteld. Immers één enkel boekje draagt zijnen naam; op andere is 't voorwoord geteekend J.B.L., op andere nog is er niets te vinden. Ziehier de volledige lijst, of daaromtrent, zijner werkjes.
Bij P.-J. Hanicq te Mechelen, verschenen beurtelings de volgende werkjes:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn broeder Vital, ontvanger van 't enregistrement te KortrijkGa naar voetnoot(1), schreef er eenige handelbrieven voor. Die boek heeft veel moeite en werk gekost; het is zonder twijfel de beste verzameling van allerhande brieven die nog bestaat. De zeven voorgaande werkjes verschenen, gelijk ik hooger gezeid heb, te Mechelen bij Hanicq.
Dat is inderdaad een schoon lief boekje, waarvan wij hier geerne als staalken het slot drukken: ‘Ten slotte, Lieve Jeugd! wilt gy u het aenleeren der kunst van lezen en declameeren vergemakkelyken? Wees bezorgd (zoo als 't ten andere aen welopgebragte lieden betaemt), om uwen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
samenhandel met de menschen, uwe alledaegsche gesprekken, zoo veel mogelyk te schikken naer de regels der welgemanierdheid. Leer fatsoenlyk klappen en neem fatsoenlyke manieren aen; spreek noch te spoedig noch te langzaem, noch te luide noch te zachtjes, maer tamelyk klaer en verstaenbaer; zie toe met wie gy spreekt en waerover; en dit alles, ja, zal u veel helpen om, by 't lezen en declameeren, stem en toon, houding en gebaren naer de regelen der kunst te leeren evenredigen.
Verders bestaan de volgende werkjes in 't geheel of ten deele in handschrift onder zijne nagelaten papieren:
M. Joseph Van de Graveele, zaliger, boekhandelaar te Thielt, verzekerde mij dat het volgende insgelijks door M. Lamblin geschreven was:
Boven al die boekwerkjes, schreef hij nog menigvuldige artikelen in sommige tijdschriften, over de werken van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
professor David, over verschenen boeken, over de prijsdeelingen der thieltsche zondagschool, enz. In den Middelaer van 1842-1843 (bl. 426 en 533), leest men onder andere eenen artikel getiteld: Welgemeende raed, die geheel wel zou mogen eensdaags herdrukt worden; er staan waarheden in die men niet genoeg zou kunnen herhalen. Nu kan de lezer zelf oordeelen of het wel de moeite weerd was of niet, M. Lamblin uit den vergeethoek te halen, en of wij met betrouwen de laatste woorden van zijn doodsantje mogen herhalen om te eindigen: ‘O God! wees hem genadig voor al 't goed dat hij gedaan heeft.’
Om nu van naderbij een gedacht te geven van de betrekkingen die bestonden tusschen Jan-Baptista Lamblin en professor David, zoo voegen wij bij de bovenstaande verhandeling de brieven van professor David. Wij zijn overtuigd dat ze bij menigeen onzer lezers welgekomen zullen zijn, zooveel te meer dat ze tot hiertoe onbekend en onuitgegeven waren. Waar de brieven van M. Lamblin, aan professor David geschrèven, gevaren zijn, weten wij niet. Wij hebben er slechts twee gevonden onder zijn nagelaten papieren en lasschen ze tusschen die van professor David op hunne date. | |||||||||||||||||||||||||||||||
I. - Prof. David aan J.-B. LamblinGa naar voetnoot(1).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
petite grammaire, et l'envoi qu'il vous en a fait de quelques exemplaires. Je saisis cette occasion, Monsieur, pour vous témoigner ma vive reconnaissance pour les observations que vous avez eu la bonté de me communiquer sur ce petit ouvrage, et vous verrez que j'en ai bien profité dans cette nouvelle édition. Si je n'ai pas été de votre avis pour tous les endroits où vous auriez voulu voir des changements, c'est que changer est souvent plus difficile que faire tout neuf, ou que, pour me rendre plus clair, j'aurais dû entrer dans des explications trop longues et hors de proportion avec les autres parties de l'ouvrage. Du reste, Monsieur, je serai toujours bien charmé de connaître votre avis sur mes petites et minces publications. Vous parlez de la langue et de la syntaxe en bon connaisseur, et vous même vous écrivez si bien, que je ne puis que regretter que vous n'écriviez pas pour le public. Ne prenez pas cela, je vous prie pour un compliment: j'aime à dire ce que je pense, et je pense, mon cher Monsieur, que tout ce qui sortirait de votre plume serait lu et goûté, pour la bonne raison que ce serait solide. Je ne saurais m'empêcher en finissant, de vous engager à venir voir dans le courant de cet été notre université catholique, et me procurer l'honneur de faire votre connaissance de plus près. Vous trouverez, au collège du Pape, un bon logement et le plat de l'amitié: en un mot cet accueil auquel les hommes de bien ont droit partout. Dans l'espoir que cette invitation sera efficace, j'ai l'honneur d'être avec la plus parfaite estime, Votre très-humble serviteur, J. David, p. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en yver hebben om eens anders werk zoo nauwkeurig te lezen en uit te pluizen en acht bladzyden te vullen met aenmerkingen! Ik heb, God dank, veel vrienden, ja vertrouwde vrienden, die weten met hoeveel erkentenis ik alle, ook de vrymoedigste teregtwyzingen ontvange; maer toch heb ik tot dusverre niet meer dan éénen brief ontvangen over myne proef van Vaderlandsche geschiedenis, en die brief is de uwe. Hieruit zal Ued. kunnen opmerken met welk een dankbaer gemoed ik hem gelezen en herlezen heb, en hoe zorgvuldig ik hem bewaren zal om zyn inhoud te benuttigen wanneer ik het eerste deel myns arbeids ter perse bestellen zal. Dat eerste deel is bykans geheel geschreven, en komt er niets in den weg, dan ga ik over acht dagen aen 't drukken. Maer nu kan ik my niet verweren tegen het verlangen om u myne proeven te zenden, met verzoek van ze te lezen en my uwe opmerkingen gaende weg meê te deelen, ten einde aldus myn werk te zuiveren van menigvuldige gebrekkelykheden waer het anders, tot aen eene tweede uitgave toe, misschien langer nog, zou mank aen gaen. Maer wat valt my daer uit de pen? My dunkt ik hoor u zeggen: zoo bestaen de menschen, als men hun één geeft, vragen zy tien, en zoo doe ik werkelijk. Intusschen het staet er nu; voege ik er slechts aenstonds by dat ik Ued. bidde van my even vrymoedig neen te zeggen, indien myn verzoek u te lastig ware of uwe gezondheid er het minste gevaer mogt by lyden, als ik hier zonder omweg de vriendschap en gedienstigheid inroep. Ik zal dan daeromtrent uw antwoord zoo haest mogelyk te gemoet zien. Thans ga ik op sommige uwer opmerkingen een oogenblik tegenpreutelen. De andere blyven en portefeuille tot dat het tyd wezen zal om er den honig uit te halen. Vooreerst wat sommige vreemde woorden als Historie, victorie, marcheeren, commandeeren, litteratuer, lectuer, enz. aengaet, daer heb ik de vier eerste van gebruikt, enkel om te varieeren, om niet altoos het zelfde liedje te zingen. Daer is ten andere geene tael in de wereld, gelyk ik Ued. niet zeggen moet, of zy heeft woorden van andere overgenomen, en wy mogen 't ook doen. Goede smaek moet daerin, naer myn inzien, ons tot rigtsnoer strekken; daer zyn gevallen waer ik het woord marcheeren niet ontberen kan om de beweging | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
actu et facto van een leger regt goed voor de oogen te stellen: het alsdan willen vermyden schynt my verkeerd, het is purisme. Voor litteratuer en lectuer hebben wy geene woorden die 't ding juist uitdrukken; de litteratuer is de letterkunde niet, maer eerder het product daervan; zoo ook de lectuer is geene lezing, maer het voorwerp der lezing. Ik weet niet, brave heer, of ik my over dit punt duidelyk genoeg te kennen geef, doch intelligenti pauca: wat er aen scheelt zal Ued. wel te regt brengen. Voor het schryven van anderen en andere heb ik geene goede reden. Ik zie wel dat het er soms staet gelyk het uit de pen gekomen is. Ik zeide tot my zelven, in een werk als dit moet die schoolsche nauwgezetheid, die in eene spraekkunst past, zoo angstvallig niet onderhouden worden. De taelkundigen pleiten voor anderen, het volk zegt andere: welnu, laten wy nu eens de geleerden en dan weêr het volk gelyk geven, zoo zullen beiden voldaen zyn. Intusschen, ik zal daer wat beter op letten. Mael wordt in de dry geslachten gebruikt, best van al nogtans in 't onzydige en zoo ben ik 't van zins. De eerste mael is nogtans zoo natuerlyk, dat ik er misschien nog wel hier of daer zal genade voor vragen. Oogenblik is van aerd mannelyk, maer wie zal 't onzydig gebruik daervan kunnen afkeuren? Bilderdyk houdt staen dat het neutrum aen dat woord vast geraekt is omdat men het verwart met ooggeblik; maer dat schynt my wat al te scherpzigtig. In eene spraekkunst zou ik kiezen; in een werk gelyk dit mag ik, myns bedunkens, nu eens zus, dan eens zoo schryven. Zoo denk ik ook over alle en al. ‘Al de boeken’ is taelkundig goed, ‘alle de boeken’ is te wettigen uit de volksspraek: deze bezigt het een en het ander, waerom zou ik 't ook niet doen? Daer zyn overigens gevallen waer alle alleen goed is, byv. alle de leden der vergadering spraken hem tegen, hier zou al niet deugen, omdat het de leden collective voorstelt, terwyl alle het omnes et singuli der latynen vervangt. Het onderscheid dat Ued. maekt tusschen stalen ‘in sensu proprio’ of ‘metaphorico’ gebruikt, kan ik niet aennemen, als geenen goeden grond hebbende. Ik houd daervoor dat houten, stalen, yzeren altoos met de n moeten geschreven worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Uwe aanmerking over Napoléon's ondergang is wat al te vyandig. Wees toch indachtig, lieve heer, dat de soldaten van Cesar zoowel als die van den franschen veroveraer in eene koude van 26 graden zouden bevrozen zyn, en kan men met doode soldaten het vol houden? Ik neem Napoleon in zynen fleur, en toen was er waerlyk geen hand aen te steken; alwie 't beproefde werd verslagen. Ik zie geern hun wapens, hun helmen, omdat het de rede vlug maekt, en omdat wy maer al te veel slepende uitgangen nebben op e en op en. Tegen den regel is het niet dan in schyn; de e is eenvoudig weggelaten per ellipsim: ook keurt het Bilderdyk uitdrukkelyk goed in zyne spraekkunst. Standaert of standert heeft in 't meervoud standaerts; het ander moet noodwendig standaerten, zyn, maer zoo kan ik 't woord lyden noch zien. Bilderdyk, in zyne Geslachtlyst spreekt er niet van. De beste orde van de wereld is eene gemeenzame uitdrukking waer ik smaek in vind. Ik heb ze ook menigmael aengetroffen by gezaghebbende schryvers. Nogtans beloof ik u dat ze spaerzaem zal gebruikt worden. De eer van de Nerviers is mede eene wending aen het volk eigen en welke wy niet geheel mogen verbannen. Over 't algemeen, houd ik het daervoor, dat wy in 't schryven ons te veel van de volkstael verwyderd hebben, en ik eigen daer gedeeltelyk de doodschheid van onzen styl aen toe. Intusschen hebben wy, 't is waer, ons te wachten van in het tegenovergesteld gebrek niet te vallen, en ik zal u dankbaer wezen voor iedere aenmerking van dien aerd. Hier eindig ik, achtbare heer; Ued. ziet wel dat het grootste getal uwer opmerkingen in hare volle kracht blyven, en ook de andere waer ik zoo wat tegen geknibbeld heb, zullen voor my niet verloren zyn. Misschien zullen alle myne verklaringen u niet klaer genoeg voorkomen, doch gelief in aendacht te nemen dat ik voor de vuist schryf, en als het er eens staet het niet meer uit kan schrappen. Nu nog een woord over den Middelaer. Het is my boven alles wat ik zeggen kan aengenaem, te vernemen dat Ued. ons Tydschrift goedkeurt. Uw oordeel is my meer weerd dan dat van duizend andere veelal onbevoegde regters. Het stuk over Behaegel, niet waer? | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ja dat is te bytend, te hevig, te overdreven. Ik zag dat niet als ik het currente calamo neêrschreef, maer 't was zoo haest niet gedrukt, of ik had er rouwkoop (?) van. Mgr van Luik heeft er my ook over bekeven, en ik heb aen Z.H. beloofd gematigder te zyn. Zoo doe ik 't u ook, geliefde Heer. Van den anderen kant echter blyft het zeker dat de heer B. wat verdiend had; hy is mechanter in zyn geschryf dan Ued. meent. Het doet my ook een groot plaisier dat gy den Heer Peters zoo wel weet te schatten. Wat er sommigen ook mogen van zeggen, hy is een baes der bazen; hy doet met zyn tael wat hy wil. Indien gy den man zelven kendet, gy zoudt er zot van zyn, want gemoedelyker, hartelyker mensch heb ik nimmer gezien. Zyn karakter is ja in alle zyne schriften geschetst, maer 't origineel zelf is betooverend. Het Sysje van Bilderdyk, daer heeft Ued. kermis meê gehouden, dat zie ik wel. Het is ja waerlyk een lekkere beet, en ik zal u dit jaer zoo nog een opdisschen; maer iederen keer kan dat niet wezen; het mag immers alle dagen geen feest zyn. De andere dichtjes behooren tot de gewoonlyke keuken; zyn zy zoo smakelyk niet, zy dienen dan toch om de geregten voltallig te maken. Daerenboven, lieve Heer, alle man wil dichter zyn en kan ik nu aen den grooten hoop zeggen; gy kent uwen stiel niet? Neen, ik moet inschikkelyk zyn, al wat schaven en passen waer het doenbaer is en al wat rimram laten doorgaen om geen vyanden te maken. Ik zie in andere tydschriften doet men 't ook zoo. Adieu, goede Heer, duid al myn geschryf ten goede en wees hertelyk en welmeenend gegroet van
Ued. allergenegenste vriend, J. David, p.
P.-S. Ik vergat iets van 't voornaemste: namelyk Ued. te bidden van toch ook eens in den Middelaer op te treden, byv. met een prozastukje om het even van welken aerd. Ik verzeker u dat iedereen u met genoegen lezen zal. Wanneer mag ik iets verwachten? (Wordt voortgezet), |
|