Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |
Keizer Karel en het Rijk der Nederlanden,
| |
[pagina 403]
| |
eene ‘alleye’, gemaakt van 't Prinsenhof tot aan St Jans kerk (nu St Baafs); die ‘alleye’ was met 1800, anderen zeggen 10,000, toortsen bezet... Niets geheimelijks! Overvloed van pracht en luister! Heerlijke kans voor den dichter, den schilder! De kroniek zegt dat er na den doop, des avonds, andermaal met ongemeenen luister werd gevierd. (Blommaert, Vreugdebedrijven bij de geboorte van Keizer Karel den Vijfde. Belgische Muzeum, II, 137.) Het ‘memorieboek’ I, 376, teekent aan dat er op de ‘alleye groote tryomphe bedreven werd van vierne ende diversche fyguren getoocht’ - klaarblijkend na den doop. Verbeeld u dat men bij den val-avond van een zevenden Maart het Prinsenhof verlaat, zoodat de plechtige doop afloopt ten laatste tusschen 9 en 10 uren (dus Mr Jean Lefebvre), en stel u dan de vraag hoe de schrijver te goeder trouw het feit kan doen spreken van ‘kerkgeheimen, hofkabalen’ en oordeel over zijne rechtzinnigheid en breng aan geest en strekking hulde!
Opvoeding van Karel. Wij vernemen in den eersten zang, hoe Chièvres, uit baatzucht, den jongen Karel in het ‘prinsenspel’ van ongebonden wellust begunstigt: ‘En liefkoost hij - te beter: mij
Laat hij in denken en doen dan vrij.’
Van den dag der geboorte maakt Chièvres, volgens het onderhavig epos, zich van alles meester. De waarheid is dat prins de Chimay de eerste bestuurder van Karels opvoeding was; dat Karels vader te Burgos overleed toen de jonge prins zijn zesde jaar bereikt had; dat keizer Maximiliaan drie jaren later Willem de Croy, heer van Chièvres, benoemde om prins de Chimay te vervangen; dat intusschen de lichaamsoefeningen van Karel bestuurd werden door | |
[pagina 404]
| |
Sr de la Chaux; en dat heel het stelsel van opvoeding, bij de oprechte geschiedenis, de volgende goede noot voor de Chièvres bekomt: ‘Dès son enfance, le jeune souverain avait été mis en communication avec le peuple des Pays-Bas, et comme initié aux devoirs extérieurs qu'impose la puissance suprême... Le jeune souverain, par le conseil et sous l'impulsion de Guillaume de Croy, prit aussi, dès son avènement, une part très grande à la conduite de ses intérêts. Quoiqu'il eût à peine quinze ans, toutes les dépêches lui étaient présentées; il en faisait luimême le rapport dans son conseil, où tout se décidait en sa présence. Cet assujettissement, auquel le jeune prince se pliait volontiers, lui avait donné une gravité précoce qui frappait les ambassadeurs étrangers. L'envoyé français en ayant témoigné sa surprise en présence du seigneur de Chièvres, celui-ci répondit: “mon cousin, je suis tuteur et curateur de sa jeunesse; je veux, quand je mourrai, qu'il demeure en liberté, car s'il n'entendait ses affaires, il faudrait, après mon décès, qu'il eût un autre curateur pour n'avoir entendu ses affaires et n'avoir été nourri au travail, se reposant toujours sur autrui.”’Ga naar voetnoot(1) Met een woord: ‘liefkoost hij, staan zijn gedachten dáárop, te beter: dan trekt hij zich niets aan, dan ‘laat hij gaan da' gaat’!... ‘En van des kindjes min en baker
Tot ...............
De Chièvres kiest hen allen.
‘Geschiedenis.’ En hier volgt het bewijs: ‘Erasmus dong naar d'eere, Karels opvoeder te worden. Hij werd | |
[pagina 405]
| |
afgewezen, en Adriaan van Utrecht, toen Deken in Leuven, tot opvoeder benoemd door den invloed van Duc de Chièvres en andere Croi's.’ Tot vollediging: ‘L'éducation littéraire fut confiée à un illustre professeur de l'université de Louvain, Adrien d'Utrecht... Il s'était concilié, par sa modestie autant que par son mérite, la faveur de Marguerite d'Autriche qui, le retirant d'une pauvre cure de village, l'avait fait nommer doyen de l'Eglise de Saint-Pierre à Louvain. Adrien d'Utrecht était secondé par un maître d'étude, Louis Vaca, que Marguerite d'Autriche recommandait à son père en décembre 1507.’Ga naar voetnoot(1) De spotzieke Erasmus, rijker nog aan geest dan aan kennis, bezat die hoedanigheden niet welke, bij eene hoogst ernstige zaak, gewoonlijk in acht genomen worden. Zijn latijn is zijn roem in de geleerde wereld. Hij was zeker de bekwaamste als leeraar in taal en letteren. Maar was dát de groote zaak? Men eischte ook, en vooral, vertrouwbare godsdienstige beginselen, beproefde deugd en edele geaardheid; en, zeî Chièvres nog: ‘de prins is geboren om te regeeren, niet om een geleerde te worden’.
Bladz. 214: ‘Karel werd ontvoogd op 15 Januari 1515. - Zoozeer had Chièvres hem voor Frankrijk ingenomen dat hij, in een krakeel met speelmakkers, reeds gezegd had: Ik ken geene grooter eer dan met eene Fransche koningsdochter te trouwen.’ (Brief van Ph. Dales aan Marg. van Oostenrijk.) Dat is erger! Houden tot nu toe onze nota's, de ophelderingen in verdenking van vooroordeel, waarbij feiten en personen, niet zonder voorbedachtheid, al te subjectief worden geschetst en gecommenteerd, hier is het recht en rede | |
[pagina 406]
| |
strenger te spreken: hier is met opgezetten wil het feit ellendig verdraaid; hier wordt in bewijsvoering aangehaald wat, om als bewijs te gelden, eerst wetens en willens van zijne beteekenis wordt afgekeerd. Men weet hoe Keizer Karel, nauwelijks één jaar oud, verloofd was geworden aan Claude, dochter van Louis XII, en hoe in 1504 een tractaat, tusschen den Franschen koning en Karels vader gesloten, bepaalde dat, zoo Louis XII zonder mannelijken oir kwam te sterven, het hertogdom Bretagne aan Karel, echtgenoot van Claude, zou behooren... Toen er nu later geen spraak meer was van Claude, maar wel van hare zuster Renée, mocht Karel zich laten voorstaan, dat, kwam hij tot verloving met haar, hetzelfde voordeel bij een nieuw tractaat zou worden besproken. Nu, het gebeurde dat zijne speelgenooten schimpend hem toevoegden dat hij het bij zijn vrouwtje (Claude) verkorven had; dat hij, na die blauwe scheen geloopen te hebben, naar eene andere kans nu kon uitkijken, en ze noemden, als mogende in aanmerking komen, ‘Madame Renée, la fille de Portugal ou la fille d'Ongrie.’ Daarop wordt gezegd: ‘il aymeroit mieulx Madame Renée.’ En de jonge prins antwoordt zonder aarzelen (il respondit soubit): ‘il n'a pas tort, car c'est plus grant chose de la fille d'ung roy de France, et si ma femme moroit d'aventure, je serois duc de Bretagne.’ En daar maakte Philippe Dales gebruik van om, nota bene aan François I, voor te houden ‘que monseigneur estait plus enclin à la nature de France que ailleurs’. De omstandigheden wilden het zoo. Maar het woord van den prins was enkel een woord van baatzucht, van heerschzuchtGa naar voetnoot(1): Je serois duc de Bretagne. En wat voorgaat: c'est plus grant chose, is juiste waardeering. | |
[pagina 407]
| |
Gewaagd mag het heeten als een geschiedschrijver daaruit opmaakt dat de Chièvres in Karel ‘eene neiging voor Frankrijk’ had bewerkt, maar herlees nu de ‘opheldering’: ‘Ik ken geene grootere eer dan met eene Fransche koningsdochter te trouwen’ en vraag u zelven af: hoe zal ik dat noemen?... Lichtzinnigheid?... Bij die maat van lichtzinnigheid onthoudt men zich best, als hervormer der geschiedenis op te treden... Misvormer, ja! Tot stichting van den lezer zij aangestipt dat wij ons niet beroepen tegen D.G. op schrijvers, aan Keizer Karel gunstig, op ‘hovelingen’, maar dat wij verzenden naar den eigen zelfden geschiedschrijver, naar de eigen bladzijde en de eigen nota, die de dichter volgens eigen aanwijzing heeft benuttigd - te goeder trouwe...? ‘In gewetensvol oordeel’?
Over geschiedkundige vragen het voor en tegen bespreken; daadzaken verklaren, beoordeelen, doorgronden; bewijsstukken toetsen en bewijs tegen bewijs opvoeren, dat kan de moeite van aandacht en onderzoek overwaard zijn, maar in het spel moffelarij ondervinden en met kwâ penningen betaald worden, dat is ontmoedigend; en het maakt mistrouwig tegen elke nieuwe bewering; of liever, gaat het zoo, het ab uno disce omnes mag deugdelijk toegepast worden en men wordt ontslagen, zoo niet van nauwgezette nasporing, dan toch van het bespreken elker bijzonderheid. Des zullen onze tegenbemerkingen van nu af aan min uitvoerig kunnen zijn.
Zoo over de Croï's. Wat schurken! Landverraders, vorst- en volksbedervers, huichelaren, schrokkers, dieven - dieven gemeen als beurzensnijders, die rooven, die stelen. Alle kwaad komt ons van Frankrijk, en de Croï's vertegenwoordigen hier het Zuiden; dus het plan van den | |
[pagina 408]
| |
dichter vergt voor hen de rol van verderflijke, rampstichtende werking. Maar zóó woedend ‘springt hij hun naar de keel’ dat men wel aan persoonlijken wrok of aan eenig geheim inzicht zou denken om zulke opgewondenheid psychologisch te verklaren. Al het echte en al het ingebeelde kwaad, dat wordt geschilderd - men weet met wat akelige kleuren, 't komt alles van Croï: in de dagen van zijn berouw, als wrekend het verleden oprijst tegen hem, zucht Keizer Karel: ‘Dat alles heeft Croï gedaan.’
Croï is de Zondenbok op wien door den heer D.G. al Frankrijks euveldaden worden geschoven. Ware het onderwerp geplaatst in de laatste jaren der regeering van Philip den Goede, dan moest de dichter de grenzen der historie niet overschrijden om de Croï's in hatelijke kuiperijen aan 't konkelen te vindenGa naar voetnoot(1), maar toen 's lands belangen, bij de minderjarigheid van Keizer Karel, voor een goed deel onder het beleid van een Croï stonden, heeft deze de lijn eener wijze en behendige staatkunde gevolgd en in netelige omstandigheden de plannen van Frankrijk verijdeld. Ontweek hij den oorlog met Frankrijk, het was met dezelfde politieke inzichten waarmede ook de Vlaamsche gemeenten allen oorlog tegen Frankrijk zochten te vermijdenGa naar voetnoot(2). Uit persoonlijke | |
[pagina 409]
| |
veete zou integendeel Margaretha tot verwikkelingen hebben gedreven... Wie handelde daar verstandigst en best? Nu, in het streven van Chièvres enkel franschgezindheid zien, welke vondst!... Het is een onwaardig stelselmatig bekladdenGa naar voetnoot(1)... En de schraapzucht der Croï's? Ja, maar wie ook onzer Vlaamsche edellieden, zal hun den eersten steen werpen? ‘Chièvres verkocht in SpanjeGa naar voetnoot(2) letterlijk alles wat een staatsman te dien tijde verkoopen kon.’ (Bl. 218.) Die woorden bevatten juist de handelwijze onzer edellieden van eenige jaren later! ‘Comme la plupart avaient dissipé leur patrimoine, ils mirent tout à l'encan: emplois, bénéfices, passeports, saufconduits, lettres de grâce pour les incendiaires et les meurtriers.’ (J.-J. de Smet, naar Pontus Heut. Lib. XVI, c. 6.) En dat was niet in Spanje, maar hier te lande! Wij citeerden hooger de klacht van den ouden Keizer, zijne beschuldiging, weerklank der verbolgenheid van den dichter tegen de Croï's: ‘Dat alles heeft Croï gedaan.’
Chièvres overleed in 1521... Hij heeft van zijn korten tijd weten gebruik te maken! Om hem al het kwaad aan te wrijven, zal de dichter zorgen, dat Keizer | |
[pagina 410]
| |
Karel reeds een zwaarlijvig dossier te zijnen laste hebbe eer Chièvres verdwijnt: daarom is de Keizer al heel vroeg op de baan der... volmaaktheid; daarom (veel eerder dan om het woord ‘prinsekinderen’ te wettigen dat slechts in de ‘ophelderingen’ voor den dag komt,) zijn Karel en Rozemonde vader en moeder in hun zestiende jaar... ‘Moderne Reinaartsstreken!’ Karel heeft nog 35 jaren vóór zich na den dood van Chièvres. 't Is gelijk! Croï ‘heeft gezaaid...’ Het zal altijd Croï zijn ‘die alles doet’. Nog eens: wat maakt den dichter toch zoo boos tegen de Croï's? Geen epische haat woedde ooit zoo fel... Tegenover Chièvres staat de rechtschapen Nederlander Nassau. Deze moest, om zijnen naam alleen, genade vinden bij den dichter. Het is dan ook zoo. Nu, de Nassauer was een trouw dienaar van zijnen heer en vorst, en zijne diensten, evenmin als die van Chièvres, bleven niet onbeloond. Hij stond aan 't hoofd van het gezantschap dat met François I in onderhandeling trad. En: ‘Celui qui recueillit le plus de fruit de cette négociation fut sans contredit Henri de Nassau qui, par l'entremise de François I, épousa réellement Claude de Châlons, soeur unique et héritière immédiate de Philibert, prince d'Orange.’ Th. Juste. ‘En travaillant aux intérêts de son souverain, Henri de Nassau n'avait point négligé ses propres affaires...’ Alex. Henne. ‘Il écrivit à son père au sujet de son mariage: ‘om gehoirsam te zyn der Keiz. Maj. ende ooc om te wille te zyn den coninck van Vrankryk, ende sonderlingen om myner eeren ende prouffyts wille.’ Alex. Henne. Dat is er nóg een die eere ende prouffyte stelt in te trouwen met eene Fransche prinses! Maar hij zegt het niet in een kinderpraatje! Wij doen hem echter daar geen verwijt over! Doch had Chièvres zulk een briefje op zijne rekening, de ‘ophelderingen’ zouden het aan hemel en aarde klagen. Nassau volgde Chièvres op in diens bedieningen | |
[pagina 411]
| |
van Opperkamerheer. ‘Il se mêlait peu des affaires et se donnait bonne vieGa naar voetnoot(1)’. Vervolgt de heer de Geyter de Croï's tot onder de regeering van Philip den Goede, zoo hoog moet men niet klimmen met de Nassau's, wil men zich het genot eener deugdzame verontwaardiging gunnen. Aan Engelbert II van Nassau was de algemeene stadhouderij des lands toevertrouwd geworden; en toen hij dus landvoogd van Vlaanderen was (1501), verwierf hij titels tot het volgende getuigschrift, dat te lezen staat bij de Reiffenberg, bij Groen van Prinsterer, bij Wauters, en eindelijk bij Henne: ‘Ce tut, dit-on, avec l'or des Flamands révoltés contre Maximilien, qu'il éleva son somptueux palais de Bruxelles (aujourd'hui le Musée). Dans plusieurs chapitres de la Toison d'or, on lui reprocha sa dissolution, et les réprimandes n'ayant point corrigé ses moeurs, on le menaça, en cas de récidive, de lui imposer une amende de 50 florins que le trésorier de l'ordre distribuerait en aumônes.’ Kreeg nu een klerikale schelm in den bol, uit die en dergelijke nota's, in dicht of ondicht, al of niet middeneeuwsch, eene geschiedenis van het huis van Nassau op te trekken, ik zou de eerste zijn om hem te zeggen: ‘gij hieldt de hand aan een boevenstuk!’ De rekening van Margareetha is opgemaakt met weinig woorden: verbastering des volks; miskenning van 's lands rechten, taal en kunst; doortrapte veinzerij; schandelijke ontucht. Ziedaar de som van persoon en daden. De synthese van Henne luidt als volgt: ‘le souvenir qu'éveille cette princesse est encore celui d'un grand caractère pour lequel on éprouve d'entraînantes sympathies. Le secret de ce sentiment inexplicable il faut le chercher dans sa vie privée.’ In de ‘ophelderingen’ leest men: ‘niets ge- | |
[pagina 412]
| |
tuigt dat het Hof hem (Quinten Metsys) één stuk heeft laten schilderen... Alles doet denken dat Keizer en Landvoogdes... hem hebben miskend.’ De beoordeeling: ‘wij kennen geene slechtere daad in 't leven der Landvoogdes dan die.’ Dan welke vastgestelde daad van beredeneerde, stellige uitsluiting? Hoorden wij nooit gewagen van een latius hos? of van de gevolgtrekking a posse ad esse? Zonder er zich aan te ergeren zal de vlaamschgezinde lezer bij Alex. Henne of in de Revue de Bruxelles (1841) de namen der kunstenaars overloopen die aan het Hof hunne meesterstukken leverden of die den toegang tot het Hof genoten. Bl. 336: ‘Dat hij (Hoogstraeten, de Lalaing) verscheidene kinderen bij haar (Margareetha) heeft verwekt, wordt erkend.’ Erkend? Door wie? Op welke gronden?... Het is opmerkenswaardig dat hier geene oorkonden, waar elders de schrijver zoo mild meê is, worden aangewezen. Het was nochtans maar uit te schrijven van Alex. Henne. Waarom dus dat niet overgeschreven? Omdat de schrandere dichter wel inzag dat hij met zulk citaat, in geweten, zijne bewering niet goed maken kon. De nota bij Henne zegt: ‘Volgens handschriften van Malotau, zou Antoine de Lalaing van Margareetha eenen zoon gehad hebben - Philip de Lalaing. Op een exemplaar van het werk van Maurice vindt men eene kantteekening die bijschrijft: twee of drie kinderen.’ En Alex. Henne teekent aan: voor wat Philip betreft (nu, dat alleen is bepaald en maakt deel van den tekst,) is het gezegde gebleken valsch te zijn, - valsch gebleken uit authentieke opgaven van M. le Glay. Eerlijk werk! Naar den maatstaf van vuile praatjes alles en iedereen beoordeelen! Doch wij kunnen niet elke zaak zoo uitvoerig bespreken... De lust ertoe ook ontbreekt. | |
[pagina 413]
| |
Wij spoeden dus naar het einde onzer taak.
Keizer Karel, de negatieve held van het epos! Signalement: even ongetrouw als wulpsch, even valsch als wreed, meineedig, moordenaar van zijne moeder en van zijn volk, dom en bewusteloos werktuig in de handen van zijn meester, ellendige dweper, vadsig in alles tenzij in sluipmoord en dwang. Laat al de feiten der historie neerstorten op het hoofd van de Geyter, Impavidum ferient...
Steekt er eenige waarheid in het ‘audaces fortuna juvat’, dan heeft de dichter nog van vrouw Fortuin eene schitterende toekomst te verwachten! Men stelle tot prijsvraag: ‘een valsch portret van Keizer Karel inleveren’, niemand zal het wagen tegen den hr. D.G. in kampstrijd te treden. Het is zoo gemeen, zoo kleingeestig, zoo valsch, dat men in 't belachelijke zou vervallen met een enkel woord aan terechtwijzing of tegenspraak te besteden. Wij verzenden naar de 25 laatste bladzijden van Alex. Henne, Tome X. Neemt alles aan - blaam als lof... Ook bij den strengsten blaam is toch daar een machtig figuur geteekend van weergalooze zelfbeheersching, van alles omvattende plannen, van onvermoeide werkzaamheid; een karakter plooibaar en geweldig; een menschenkenner van doordringenden blik; een samenstel van tegenstrijdigheden, waarin de overgang van de middeleeuwen tot het moderne tijdvak geteekend en volledig verpersoonlijkt wordt. Welk drama, die machtige, door eigen heerschzucht en door den drang der omstandigheden voortgezweept, een rijk omvademend waar de zon niet onderging, en gedwarsboomd of in zijn baan verhinderd door de stugge middeneeuwsche fierheid van enkele gemeenten, in koortsachtige gejaagdheid Europa doorkruisende, | |
[pagina 414]
| |
honderd wereldzaken te gelijk bij de hand mennende, in worsteling vooruitstormende tegen den geest van den tijd dien hij niet erkent en niet overmeestert, en in vreemde ontgoocheling het voorspook ziende opdagen van ongemeten rampen!... Maar hier klinkt het: Paulo minora canamus...
Lieve, blonde
Rozemonde...
De groote fout van D.G. is, een onmogelijken Keizer Karel opgevoerd te hebben, karakterloos, dom, gemeen en laag. Wie laat zich aan zoo iemand gelegen? Wat kan zoo iemand bijbrengen tot belangstelling? Wat handeling kan van hem uitgaan? In welke worsteling, in welken schok van driften en krachten tegen elkander zal hij zelfstandig optreden? Het is alles valsch in kunst, nog meer dan in historie. Wij vragen niet dat een ‘Keizer Karel’ tot motto neme het gekende paar verzen der drie zustersteden; maar wij zien eene verkeerde opvatting in die teksten-verzameling uit kronijken en brieven, waarbij de hoofdtrekken, door de geschiedenis afgelijnd, vergeten worden, gekrenkt en - vervangen worden. (Zoo deed ook V. Hugo met zijn Cromwell.) De beul der Vlaamsche Gemeente moest iets anders worden dan die sukkelende dwaas! Doch - in magnis, voluisse sat est.
Wij hebben aangestipt hoe Adriaan van Utrecht, later Paus Adriaan VI, aan den lezer wordt voorgesteld. Bl. 223 herinnert nogmaals aan Adriaan: ‘Verheft tot Paus uw Adriaan...’
En wat hij ried, het werd gedaan.
‘Echt. - Doch 't was na Chièvres dood, dat Leo de Xe overleed, en Adriaan gekozen werd door 's Keizers invloed.’ | |
[pagina 415]
| |
Chièvres, bij zijne raadgeving, bewees de gave des vooruitziens te hebben! Immers, wie ter wereld kon, buiten die gave, plannen bouwen op den dood van Paus Leo en een kandidaat ter opvolging aanduiden? Leo de Xde stierf 1o op nog jongen leeftijd, 2o zoo schielijk dat men den tijd niet had hem het H. Olijsel toe te bedienen, en 3o Chièvres zelf was dan reeds in de eeuwigheid. Ware Chièvres nog in leven geweest, à la bonne heure! men kon hem verdenken van vergiftiging op den Paus en met even gerust geweten schrijven: ‘Echt. -’ Wie Adriaan VI als mensch, als geleerde, als priester wil kennen, leze Leop. Ranke die, ook na De Geyter nog iet of wat gezag heeft als geschiedkundige. Ook bij Ranke zal men ‘ophelderingen’ aantreffen, bijv. eenige regelen van ... Erasmus; en men zal vernemen en bewezen zien, door onomstootbare bewijzen, hoe kardinaal Julius Medicis, toen het conclave duurde en duren bleef, en men de keuze niet wist te vestigen, als bij verrassing den naam van een afwezigen kardinaal opwierp, van Adriaan van Utrecht, en hoe op dien naam de stemmen saàmkwamen, zoo onvoorziens dat de kardinalen nadien, van hunne eigene keuze verwonderd, niet wisten te verklaren, hoe ze daartoe waren gebracht geweest. Dat hij, die onverhoeds den naam van Adriaan ‘den heiligen kardinaal van Tortosa’ uitsprak, wel wist dat hij, zoo doende, den Keizer een gewichtigen dienst mocht aanrekenen, blijkt uit zijn eigen schrijven van later tijdvak. Doch, wat is er aan te beteren? ‘Dat alles heeft Croï gedaan!’
Het zal eindelijk nog wel Croï zijn die het heilig Roomsch Keizerrijk heeft ingericht, wiens geboorte dus eeuwen verjongt. Hoor liever: Croï had gesproken; en dan - | |
[pagina 416]
| |
‘Karel stelde de wereldlijke macht ten dienste van het Pausdom....’ ‘Geschiedenis.’ Maar weet ge niet dat het lang te voren reeds geschiedenis was? Daarover kunt ge Leo raadplegen en de verhouding van den Keizer tot den Paus, in zake van godsdienst, bewust worden.
De gruwelen der Inquisitie worden den lezer niet gespaard. Tegenover het martyrologium van Henne staat in de Nederlandsche geschiedenis een martyrologium van edeler slachtoffers. Lezenswaarde lessen kan de dichter nemen: over de inquisitie, bij den Jaargang 1868 der ‘Godsdienstige week van Vlaanderen’ - horresco referens -; over de houding der Vlaamsche geestelijkheid, bij de Histoire de la Flandre au Moyen-âge van Professor Lentz; over strafrecht en ‘branden’ bij Delepierre, (Revue de Bruxelles, 1838); over de gedachte van nationaliteit bij onze vaderen en over de pogingen, altijd tegengewerkt, der vorsten om van de Nederlandsche gewesten een homogeen rijk te vormen, bij de Revue de Bruxelles, (September 1838), bij Ganser, Conseil de Flandre, bl. 25, bij J.-J. de Smet, Mémoire historique de la guerre de Maximilien, bl. 7 en 12; over de oorzaken van het verval van Brugge, id. bl. 41... Flandria, gens opibus variis et rebus abundans
Gens intestinis sibimet damnosa ruinis.
Bij al de vonnissen, die hij zonder omzien strijkt, kan hem dan wel eens het bestraffend woord van Montaigne in 't geheugen komen: ‘Combien ay-je veu de condamnations plus criminelles que le crisme’. Bij Dietens S.J., (Revue catholique 1879), kan hij zijne studiën volledigen over Charles-Quint à Yuste; en uit alle ernstige geschiedschrijvers zal hij vernemen, | |
[pagina 417]
| |
hoe in de 16de eeuw op godsdienstig gebied de eenheid gebroken, op staatkundig gebied de eenheid teweeggebracht werd; dit laatste niet, gelijk nu, door het nationaal gevoel des volks of op grond van eenheid van stam en taal, maar door de heerschzucht der vorstenhuizen; hoe, zonder de macht van Keizer Karel, onze Nederlanden ingepalmd waren door Frankrijk, en hoe een der Keurvorsten, pleitend voor de benoeming van Karel tot keizer, juist die reden gelden deed: ‘noemen wij den koning van Frankrijk, zijne overwegende macht zal de aanhechting van Nederland aan Frankrijk tot gevolg hebben’. Vlakaf beschuldigt de hr. D.G. Keizer Karel dat deze zijne moeder, onder voorwendsel van krankzinnigheid, deed opsluiten. Schilder Geets is tot die overtuiging gekomen! Zie eens! En er volgt een bewijs uit een brief van haar biechtvader. Bij den eersten den besten aalmoezenier van een krankzinnigen-huis kan D.G. de waarde van zijn bewijsstuk toetsen... En hij, die zulken laster bestaat te schrijven, durft Jezus ‘den zachtaardige’ aanroepen... Afgeleerd van Renan en Hugo! Op dat ontheiligen van den aanbiddelijken Naam, past het woord met hetwelk Josabeth, in de Athalie, den apostaat beschaamt, dien baatzucht en hoogmoed tot geloofverzaking hadden gebracht: Méchant, c'est bien à vous d'oser ainsi nommer
Le Dieu que votre bouche enseigne à blasphémer.
Maar ook in het misdrijf tegen zijne moeder mag Karel niet verantwoordelijk gesteld worden. Trouwens ‘Dat alles heeft Croï gedaan.’Ga naar voetnoot(1)
Oostakker. H. Claeys. |
|