Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
Boekennieuws en kronijk.DIEST en de H. Joan. Berchmans. (L. De Koninck). - Geen dichter onzer eeuw is meer dan L. De Koninck christene dichter; geen heeft meer dan hij God en Godsdienst, de Kerk en hare Heiligen bezongen. Nevens zijn Christen Heldendicht ‘Het menschdom Verlost’, hebben wij, onder andere, de verheerlijking van den martelaar Karel-den-Goede, den jubelzang op zijne Heiligheid Leo XIII, en zijnen nooitvolprezen ‘Franciscus’ die zoo meesterlijk door den grooten Tinel vertolkt werd. Om zoo tegen den geest van den lichtzinnigen en waanwijzen tijd in te kampen, moet men wil en moed hebben. Eer aan hem die zijn edel kunstvermogen ten dienste van het goed en van de waarheid stelt! Ja, hij was er innig van overtuigd toen hij vroeger schreef dat ‘de kunst iets meer te doen heeft dan te verlustigen en te vermaken; dat zij moet verzedelijken, verheffen en veredelen; niet de kluchtspeelster zijn, maar de leeraarster heurer eeuw.’ Het nieuw werk over Joan. Berchmans is van de zelfde gehalte; en 't zij van in den beginne gezegd, zijne groote verdienste ligt nogmaals hierin dat het een zang is die uit het herte schiet, een vrucht van 's dichters onwankelbaar Geloof en vlammende liefde. Men wordt gewaar dat de zanger bemint hetgeen hij tracht te verheerlijken... Hoe lief schildert hij in zijne inleiding Joannes geboortestad! Hoe plechtig ruischt op den Kakenberg de koor die de ‘wereldlijke gloriên van Diest’ bezingt, en hoe statig vaart voor onze oogen die rei van helden uit het verleden! Hoe treffend maalt hij ons sint Sulpicius kerk, die zelve zingt van al de groote mannen die aan haren Autaar kwamen nederknielen! Maar boven alle grooten groot, is Joannes Berchmans! 'k Zag in mij een Heilge doopen...
'k Ving hem in der kerke schoot...
Godes Heemlen gingen open...
Diest... Gij zijt in Berchmans groot.
Daarmeê is de dichter aan zijn derde deel of zijnen derden en grooten koor ‘De Heilige glorie van Diest’; waar de held van het gewrocht als kind, als jongeling en kloosterling wordt voorgedragen. Het kamerken waar Joannes geboren wordt, is aller liefst beschreven; in het verhaal der eerste Communie komen | |
[pagina 346]
| |
schoone dingen; en wat bijzonder aanstaat,, is het bezoek van het heilig kind naar onze L.V. van Scherpenheuvel. Wat er dan tusschen hem en die goede Moeder gezegd is en omgegaan, 'n kan men niet ontleden, zegt de dichter; en waarom? Luistert. Als het kind zijn kleinen nood
Met zijn tranen uit gaat plengen
In den warmen moederschoot,
Moet er geen zich tusschen mengen...
Onder 't wijde mantelkleed
Houdt de moeder 't kind geborgen,
En zij sust en kust het leed
Hem van 't hert weg met de zorgen.
Wat er tusschen haar en 't kind
In de stilte wordt gefluisterd,
Moet niet, als de dwaze wind
In de takken, afgeluisterd.
't Is 't geheim van haar en hem
Die hun beider ziel vereenen
In 't gelispel van hun stem.
Wat frissche poësie, vol van eenvoud, oorspronkelijkheid en waarheid! Joannes is intusschentijd naar het College te Mechelen getogen. Altijd heilig, altijd zedig,
Altijd opgeruimd en blij,
Altijd werkzaam, nimmer ledig,
Altijd engel, leefde hij.
Welhaast is de uur geslagen dat hij eenen staat moet gaan kiezen; hij treedt în het Orde der Jesuiten: Schrik der boozen, hoop der vromen,
Dul geliefd en dul gehaat
Nu verjaagd, straks weergekomen,
Hier vergodlijkt, daar versmaad.
Van Mechelen wordt hij naar Rome gezonden, waar hij welhaast ziekelijk wordt, stillekens aan uitleeft en sterft. Zijne dood en zijne intree in den Hemel zijn twee schoone tafereeltjes. Men ziet het; onze Heilige is geen van die mannen die, gelijk een Franciscus Xaverius of van Assisen, een Dominicus of Ignatius, den wereld verbazen door hunne wonderwerken; zijn leven heeft niets buitengemeens: hij heeft de volmaaktheid gezocht in het nauwkeurig kwijten zijner dagelijksche, gewoone plichten. Onder dat opzicht is het een spiegel en toonbeeld voor elken geloovige. Maar voor den dichter was dit eene lastige stof om naar behooren te bewerken; en eentoonigheid is in dit geval haast | |
[pagina 347]
| |
onvermijdbaar. Om die moeielijkheid te keer te gaan, heeft de zanger zijn onderwerp in kooren, ik had haast gezegd in bedrijven gesteld; en daar deed hij wel mee. En nog 'n heeft hij niet heel en gansch gelukt; nog is het van het begin tot het einde te veel die zelfde stille, godsdienstige toon die bij de lezing iets vervelend en vermoeiend geeft. Wat meer is, de schrijver, om te kunnen afwisselen, heeft te veel kleine bijzonderheden opgezocht, en er alles, ja tot de brieven toe van zijnen held ingebracht en op rijm gezet. Zulks kan goed zijn in eene geschiedenis van Joan. Berchmans' leven; maar in de dichtkunst heet men dat gerektheid en langdradigheid; en zoo komt het dat men soms dingen schrijft die alles, behalve dichterlijk zijn. ‘Diest en de H. Joan. Berchmans’ is te geschiedkundig en op te veel verhalenden toon voorgedragen. Dichten en geschiedenis schrijven is hetzelfde niet; en men kan het alle twee gelijk niet doen. Dit 'n belet niet dat er in De Konink's werk prachtige bladzijden voorkomen, en dat wij daar op menige plaats dien zwierigen en forschen toon aantreffen die ons peizen en zeggen doet dat de zanger van ‘het Menschdom Verlost’ nog niet uitgezongen is. Eecloo. A. VAN BOGAERT.
Vondel. - Bij 't noemen van dien naam gaat er bij eenigen een kreet van diepe bewondering, van welverdiende geestdrift op; bij anderen integendeel een schouderophalen, een ‘och de ouwe man is afgesleten: hij heeft zijn tijd gehad; hij is zoo droog, zoo saai, zoo slepend; - leve de nieuwe poezie, daar zit leven, vuur en kracht in!’ Niettegenstaande het geschreeuw en lawaai dezer laatsten; niettegenstaande het niet-lezen van Vondel door zoovelen onzer hedendaagsche letterkundigen en letterminnaars, acht ik het toch eene blijde verschijning, dat er, in onze eeuw van romantiek en losse poëzie, nog mannen gevonden worden, die de banier der oude vaderlandsche letteren - de banier van Vondel - met fierheid durven verheffen. Onder de velen dezer wakkere strijders noem ik slechts den genialen Dr Schaepman, die op zoo 'n koninklijke wijze den Koning onzer dichtkunst bezong en die zelf met zooveel geluk Vondels voetstappen drukt; de beroemde Jos. Alberdingk Thijm, hoogleeraar te Amsterdam, die eene volledige uitgaaf van Vondels werken voorbereidt; den geleerden Jezuïet, Pater Verstraeten, die door de keurige uitgaaf van ‘Lucifer’ en ‘Jozef in Dothan’ de liefde tot Vondel in zoo menig jeugdig hart wist te ontsteken; eindelijk nog den geestigen en talentvollen opsteller van den ‘Wetenschappelijken Nederlander,’ pastoor Brouwers, die Vondels naam niet alleen in Nederland wist te doen beminnen en eerbiedigen, maar die zelfs in andere landen, te midden van daverende toejuichingen, voor onzen Koningsdichter liefde, eerbied | |
[pagina 348]
| |
en bewondering wist af te dwingen. Bij deze veteranen in den strijd voor Vondels grootheid en roem, komt zich een nieuwe strijder voegen, - een strijder jeudig en moedig, ijver- en talentvol, - ik meen de Wel Eerw. Heer H. Bartels, leeraar aan 't Bisschoppelijk Kollegie te Roermond.Ga naar voetnoot(1) Immers hoe kan men meer voor Vondel's naam strijden, dan door eene bewerkte uitgave zijner werken? Geen grooter hulde kan men den dichter bewijzen, geen schooner lauwerkrans hem vlechten. Prof. Bartels treedt in 't strijdperk met Vondels ‘Petrus en Pauwels’Ga naar voetnoot(2) voor inrichtingen van onderwijs en vereenigingen bewerkt en met aanteekeningen voorzien. Het doel van den bewerker is, ‘dit treurspel geschikt te maken voor het hedendaagsch tooneel, in 't bijzonder voor het tooneel van seminariën en andere inrichtingen van onderwijs, als ook van katholieke vereenigingen.’ Heeft de bewerker zijn doel bereikt? Ik aarzel niet een bejaend antwoord te geven. De weglating der vrouwenrollen, waarvan hij het voornaamste - b.v. het 2de tooneel 1ste bedrijf - somtijds het geheele - b.v. het 1ste tooneel 2de bedrijf - door mannenrollen vervangt, is onder alle opzichten prijzenswaardig en volkomen geslaagd. De verandering van rollen heeft noch aan de handeling van 't stuk, noch aan den gang de minste afbreuk gedaan. De verplaatsing eeniger tooneelen, zooals b.v. het 3de tooneel van 't 3de bedrijf, dat in Vondel (bewerkt) 1ste tooneel van 't 4de bedrijf wordt, vergemakkelijkt de veranderingen van de décors, verkort eenige te lange bedrijven, en brengt meer aandacht, meer spanning, meer handeling in 't tooneel. De verkorting der reien, hunne inlassching tusschen de bedrijven - zoo wordt b.v. de rei van 't derde bedrijf en die van 't 4de bedrijf verkort als 4de en 6de tooneel van 't 4de bedrijf gebruikt - en het in overeenstemming brengen met het in ieder bedrijf behandelde, is meesterlijk uitgevoerd. Voor 't tooneel wint het stuk merkelijk er door. Vondels reien immers, - hoe meesterlijk ook in zich - zijn voor 't tooneel veelal te lang en brengen eene zekere langdradigheid en sleperigheid te weeg. Voor degenen | |
[pagina 349]
| |
echter, die liever de reien in hun geheel hadden, zijn ze als ‘aanhangsel’ achter 't 5de bedrijf bijgevoegd. Een andere verdienste van deze uitgave, is de breedvoerige verklaring van de moeielijkste deelen van dit meesterstuk, de aanwijzingen van den samenhang en van de schoonheden van den Petrus en Pauwels, en vooral de geschiedkundige aanmerkingen, die den lezer het verstaan vergemakkelijken en 't lezen aangenaam maken. De talrijke mythologische verklaringen, hoe kort ook gegeven, zijn zeer geschikt om 't geheugen te verfrisschen van hen die vroeger de Romeinsche goden en godinnekens, gebruiken en instellingen gestudeerd hebben, terwijl ze uitvoerig genoeg zijn, om aan hen, die zulks niet gedaan hebben, een voldoend begrip er van te geven. De etymologie, al kan ik ze met F.d.B. dan ook niet een ‘geknutsel’ noemen, speelt echter eene te groote rol, en de verklaringen der zinnen en der woorden is op vele plaatsen overtollig, op andere plaatsen te schaarsch, b.v. ‘te keel uit van den poel’, ‘op den Hoofdpriesters steê’ enz. Verder zou ik gaarne gezien hebben, dat de schoonheid der zinwendingen, der dichterlijke uitdrukkingen, de schoonheid der gedachten en der gevoelens hier en daar in de nota's werd aangeduid: zulks zou den leerlingen en lezers voorzeker zeer nuttig zijn. Om te sluiten voeg ik er bij, dat de lijst der ‘errata’ wel wat langer mocht zijn. Doch dat alles zijn maar peccadillekens, die heel weinig afbreuk doen aan de schoonheid, aan de verdienste dezer meesterlijke uitgave van Vondels heerlijk werk. Voorwaar strekt de wensch des bewerkers zich tot niets anders uit dan ‘om Vondel meer bekend, meer bemind te maken’, zoo twijfel ik geen oogenblik, of die wensch zal vervuld worden! Leuven, Oct. 1888. Milius.
Lars Dilling. - Sinds in het Belfort, 3o Jrg. nr 2, de eerste bundel van Lars Dilling's Schetsen beoordeeld wierd, gaf de Heer Adriani te Leiden twee nieuwe werken uit van denzelfden schrijver, door Una (Mevrouw Y. Braunius Oeberius, geb. Meijer) vertaald. Voor wat het uiterlijke aangaat verdienen de drukkers Geurts, te Nijmegem en de gebr. Nobels, te Haarlem, den besten lof: ‘Begaafd’ en ‘Schetsen (tweede bundel)’ steken in een keurig verzorgd kleed. De inhoud bevredigt ons min. Reeds na het lezen van ‘Begaafd’ voelden wij onze begeestering voor Lars Dilling verkoelen. ‘Begaafd’ is een roman, die ons bekend maakt met de wederwaardigheden van den ‘begaafden’ Lorenz Falk; langs de krinkelende paden, die deze jonge man door het leven volgt, komen wij in toestanden, die dikwijls te realistisch, en meer dan eens wat al te gewaagd moeten | |
[pagina 350]
| |
heeten onder zedelijk opzicht. Zeker kunnen wij hier meermaals bewonderen, hoe flink en geestig Lars Dilling de teekenstift hanteert: maar zelfs bij de personen die hoofdrollen spelen, stooten wij op eene overdrevenheid, die aan het onmogelijke grenst. Met ‘Madame Norderud’ kunnen wij hoegenaamd geenen vrede krijgen. De tweede bundel ‘Schetsen’ staat, ons dunkens, zoo verre beneden den eersten, dat hij eerder aan eene mislukte naäping, dan wel aan ontwikkeling van een bekwaam en bedreven talent doet denken. Het viel ons vooral pijnlijk als nagalm van het heldere en frisch ‘Minda’ het onuitstaanbare gezaag van ‘Een valsch Profeet’ te moeten hooren. Van de vier andere Schetsen in dezen tweeden bundel, en zijn het maar de twee laatste en minder uitgebreide ‘Tusschen graven’ en ‘De Zandkar’ waar wij met genoegen den gemoedelijken Dars Dilling van vroeger wedervonden. Dubbel dankbaar waren wij, Una, bij het verschijnen der eerste Schetsen, én om den keus, dien zij gedaan had, én om de sierlijkheid harer vertaling: nu kunnen wij, in gemoede, maar enkel deze laatste prijzen. Hoe toch of het komt dat Una, bij haren fijn gelouterden smaak, geene krachten genoeg heeft gevonden, om zegevierend het hoofd te bieden aan de bekoring, die de ongemeene bijval van haren eersten bundel natuurlijk moest verwekken? Wij weten het niet; maar het spijt ons dat zij voor hare zóó goed versneden pen geene degelijkere stof gekozen heeft. E.D.L.
Le Centenaire du Poète hollandais Vondel, par M. l'Abbé Brouwers, curé de Bovenkerk-lez-Amsterdam. Lille, V. Ducoulombier, 1888, in-8o. Wij hebben hier de schoone redevoering, met welke de geleerde redenaar en dichter Brouwers op het onlangs te Rijsel gehouden Congres der katholieken van het Noorden, volgens de plaatselijke dagbladen, eenen geestdriftigen bijval heeft verworven. Te meer was die bijval te verwonderen daar de Redenaar sprak over eenen dichter, die niet in Frankrijk, en aldaar weinig meer dan bij name bekend is, te weten over onzen eenigen Vondel. Hoe deze daar werd voorgesteld? Zeer natuurlijk. Waar Roomschgezinden in het belang van godsdienst en samenleving vereenigd zijn, past het te gewagen van studie, van letteroefening; en waar deze beide aan de dagorde zijn, wie zou vergeten melding te maken van Leo XIII, die op de loffelijkste wijze de ernstige historische studiën, de wijsbegeerte en de dichtkunst bevordert? De eerw. heer Brouwers sprak over Vondel als ‘Nederland's genie bij uitnemendheid’, wien de eerepalm der proza evenals der poëzie moet toegekend worden, die tot heden de eerste bleef in elk lettervak, in het verhevene en in het kluchtige, in het treurspel en in de satyre, in den lierzang als in het eenvoudig lied. | |
[pagina 351]
| |
Door het bekendmaken en verheffen van de verdiensten van Neêrlands godsdienstigen puikdichter, voor eene schare van vreemde geletterden, heeft de eerw. heer Brouwers, een der knapste en kloekste kampvechters voor Vondel's eer, eenen nieuwen titel verworven op onze erkentelijkheid. In eene aanteekening aan het slot zijner rede - welke, gelijk alle congres-redevoeringen, moest kort zijn - betoogt hij dat Lucifer vijftien jaren vóor Milton's Verloren Paradijs verscheen, en Samson, van onzen puikdichter, elf jaren vóor den Samson van den Engelschen zanger. Hij kondigt aan dat hij eerlang, in een Fransch boek, bewijzen zal dat Vondel's twee genoemde werken niet alleen vóor de gelijksoortige van Milton het licht zagen, maar verdienstlijker zijn; ja, dat voor alles wat de Godheid, het Vaderland, de Vrouw betreft, den Nederlandschen dichter den palm moet toegekend worden. D.
Bibliographie der Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde, door Louis D. Petit. (Bekroond en uitgegeven door de Koninklijke Vlaamsche Academie.) Leiden, E.-J. Brill, 1888, 289 bladzijden in-8o. Dit werk voorziet in eene wezenlijke behoefte voor al degenen (en zij zijn talrijk gevonden) die de middelnederlandsche taal- en letterkunde tot voorwerp eener bijzondere studie hebben gemaakt. De Verzamelaar heeft zich ontzaglijk veel moeite gegeven tot het samenstellen dezer lijst van schriften van allerlei aard, afzonderlijk uitgegeven of in tijdschriften verspreid, maar juist om deze reden is het zeer te betreuren, dat hij den wenk niet heeft gevolgd, dien de beoordeelaars van den Academischen wedstrijd hem in hunne verslagen hebben gegeven, te weten: zijne verzameling te volledigen door een vrij groot getal titels van Vlaamsche schriften en uitgaven, hem onbekend gebleven. Misschien zal de Academie er toe besluiten, die Bibliographie, gelijk zij nu is, een supplement toe te voegen, met behulp van de andere ten wedstrijd ingezonden bundels. Ons, althans komt zulke uitgave niet alleen zeer wenschelijk, maar hoogst noodig voor: waar men het beter bekomen kan, hoeft men zich niet met het enkel goede te vrede te houden? B.
Bertram en Ludwig of het gebed eener stervende moeder, tafereelen uit de Zwitsersche Alpen, door B. Jozelf. Ziedaar een boekje aan 20 centiemen uit de drukkerij van M.G. Moreau te St. Truiden gekomen, en welk wij glad weg een klein meesterstukje durven noemen. Vloeiend en zuiver geschreven verhaalt het ons in dichterlijke taal, hoe een jongeling, door den drank, van den goeden weg afgeweken, eindelijk de moordenaar zijner moeder wordt. De stervende moeder smeekt om vergiffenis voor haar ver- | |
[pagina 352]
| |
dwaalde kind, en dit gebed vervolgt steeds den rampzalige, tevens als een wraakstem die hem rust noch vrede laat, tevens als een schutsgeest die hem in zijne wanhoop redt van de zelfmoord. Roosken de zuster van Bertram en inzonderheid zijn broeder Ludwig die priester geworden is, zijn schoone en lieve figuren die den lezer weldoend uitrusten van het akelige dat noodzakelijk met de woestheid en de wroeging van den moedermoorder gepaard gaat. Het sterven van Ludwig om en met zijnen broeder na dezen met den eeuwigen Rechter verzoend te hebben, is treffend en laat den lezer onder eenen grootschen en blijvenden indruk. De realistische school heden aan het dagorde zou de dichterlijke opvatting en den bloemigen trant van dit werkje stellig afkeuren, doch zooals in de kleederdracht de laatste mode niet altijd de schoonste is, zoo is het ook, ons dunkens, met de letterkunde en de kunstwereld in het algemeen. Boven de bloote photographie of enkele nabootsing, verkiezen wij dat wat, in de maat der aardsche mogelijkheid, licht geidealiseerd wordt. In plaats van slechts zooals in eenen spiegel alles droog en alledaagsch weerkaatst te zien, hebben wij liever iets dat ontdaan van zijne schaduwzijde, en verfijnd en veredel, bij machte is in kunstgenot ons gemoed te verteederen en weldadig aan te doen. Dit pereltje wordt verkocht ten voordeele van het St. Jansgenootschap, dat voor doel heeft het bestrijden van het misbruik der bedwelmende dranken. Dat iedereen het koope en het rijge in het snoer zijner beste lettergewrochten, voorwaar, alhoewel klein, is het er ten volle waardig voor. Y.
Licht en schaduw, gedichten van Leonard Buyst. Brussel, drukkerij Michiel Dehou. Prijs fr. 1, 50. De dichter is ons geen onbekende meer, vroeger reeds hebben wij met hem kennis gemaakt in Het Belfort als wij zijne novelle Mina Lievens bespraken. Met geluk bestatigen wij dat hij op den rechten kunstweg is, dat hij gewetensvol gewaakt en gewerkt heeft en dat zijn Licht en schaduw zoo ver boven Mina Lievens is als het licht boven de schaduw. Deze bundel is aan M.J. Van Droogenbroek opgedragen. Dankbaar groet hij zijnen eersten aanleider hem door de dood ontrukt en met dezelfde bewogen erkentenis wijdt hij de zangen zijner lier aan hem die Delcroix vervangen heeft en hem een meesterlijke meester is. In het algemeen neemt deze bundel geene hooge vlucht doch hij verraadt hoedanigheden die veel beloven voor de toekomst. Men ziet dat de dichter het echte schoone wil en zoekt, dat hij dorst naar waar kunstgenot en dat hij ter bereiking van zijn doel zich geene moeite noch studie ontziet. Met aanhoudendheid, werkzaamheid en oprecht kunstgevoel bedeeld, komt men ver. | |
[pagina 353]
| |
De verzenbouw is vloeiend en wel gemaakt, enkel hoeft de dichter zich te wapenen tegen zijne blanke verzen die soms mochten verloopen in proza. Dat hij zich ook steeds voor oogen houde dat poëzie beeldspraak is. Zijne gedachten zijn edel, zijn streven verheven, zie zijne stukken Vertrouwen en Nachtegaal. In de Fabriek en De Grootvader toonen ons dat hij met meesterhand en innig gevoel de stille genoegens van den huiselijken haard weet weer te geven. Voor eenen kunstenaar zijnen weg gevonden te hebben is het gelukken, ik meen dat dichter Buyst hier den zijnen aangetroffen heeft. Dat hij hem volge zonder stil te blijven bij de meer dartele bloemen van het pad, en ik meen dat hij ons frissche, gezonde en weldoende poëzie zal leveren, en rang nemen onder onze beste dichters.
Pepermuntjes, 250 dichtjes van B. van Meurs. Kuilenberg, Blom en Olivierse. Een lief boekje, netjes gedrukt op prachtpapier en iedere bladzijde lief omlijst met een purper kransje, in een woord sierlijk en prettig opgeschikt zooals het op onze dagen betaamt aan lekkernijen suikerdoosjes. Neem, 't is u gegund
Neem een pepermunt,
Lezer, uit mijn doosje.
Wilt ge smaak er van -
Proef ze zoetjes ân,
Toef hij elk een poosje.
Zijn ze naar uw zin,
Vindt ge pit er in -
'k Heb 't u dank te wijten
Want de pit boodt gij,
't Zoet deed ik er bij
Om ze goed te slijten.
Dat is de goedige, gemoedelijke en fijne toon van geheel den bundel. Zoek er geene hooge poëzie, geene dichterlijke ontboezemingen, het zijn sentencien, epigrammen, berijmde spreuken en volksgezegden, pikant aangescherpt en vol met humor van het beste allooi. Het is een Cats en een Poirters van onzen tijd. 't Karakter ligt in 't hart, niet in 't verstand
Het wordt niet ingepompt, maar ingeplant.
Ondeugd te veinzen is der jeugd
Meer eigen dan geveinsde deugd.
| |
[pagina 354]
| |
Beloften maken schuld
Dit spreekwoord is door 't volk gesmeed,
Toen ieder graag zijn schuld voldeed.
Nu met beloften wordt gepaaid
Waar' 't spreekwoord beter omgedraaid
Schuld maakt belofte.
Daar zijn weinig boeken, wier titel zoo echt en gepast is als deze. Ik heb mij zoowel te goed gedaan aan die lieve smakelijke dingskens dat ik tot mijn eigenen lust en stichting, en die van duizend anderen, deze pepermuntjes nog wensch te zien vermeerderen in getal. Uit dank voor den dichter wensch ik daarbij dat hij meermaals nog herdrukken moge. A.
Davidsfonds. - De afdeeling van het Davidsfonds te Borgerhout gaf maandag, 22 October, voor een uitgelezen en talrijk publiek, haar eerste winterfeest, onder de leiding van maëstro Emiel Wambach. Wie kent M. Wambach niet als kundige violist en vooral als componist? Wie kent de uitstekende zangeres Mevr. De Give-Ledelier niet, de leeraares aan de muziekschool van Antwerpen? De overige medewerkers ook waren kunstenaars in den vollen zin des woords. M. Craen, pianist, de tijpe van den liefhebber-kunstenaar, immer bereid tot medewerking aan liefdadige en andere kunstvolle feesten; M. Smit, een zeer jeugdige violoncellist, doch reeds van eersten rang, laureaat van 't Conservatorium van Brussel; M.C.V.B., talentvolle tenor, begaafd met eene krachtige, welluidende en uitgestrekte stem; M. Stockmans. orgelist, liefhebber als zijn vriend Craen, en leerling van M. Joz. Callaert, volledigde de lijst. De prachtige trio voor viool, violoncel en klavier, van M.J. Callaerts, werd door de heeren Wambach, Smit en Craen met zulken gloed en kracht, zulk gevoel en fijnheid uitgevoerd dat iedereen, en niet het minst de componist, van verrukking was opgetogen. Schoon, ja overheerlijk werd een harpgezang van Vondel, muziek van Wambach, door Mevrouw De Give gezongen. Hoe meesterlijk heeft de componist den toon van weemoed en smarte en dien van hoop en verlangen, die elkander in dezen zang afwisselen, weergegeven, en hoe deed de zangeres die gevoelens tot de harten der hoorderen doordringen! Vier liederen, pereltjes van Waelput, werden door Mevrouw De Give zoo heerlijk gezongen, dat zij onder daverende toejuichingen gebisseerd werden. Deze eer viel ook te beurt aan een der liederen door M.C. | |
[pagina 355]
| |
V.B. gezongen, en van wien het ons spijt den naam niet te kunnen melden. Het gekende ‘Herinnering aan Spa’, een ‘Lied zonder woorden’ van Mendelsohn en een Napolitaansch lied van Casella, voor violoncel; eene fantaisie-caprice van Vieuxtemps en een fantaisie-ballet van De Beriot voor viool; een Slavonische dans, vierhandig klavierstuk van Dvorak, alle met forsche kracht of fijn gevoel volgens den aard van 't stuk, maar altoos met bewonderenswaardig gemak en bevallige losheid uitgevoerd, volledigden het muziekaal gedeelte, en het zij gezegd: het zou de moeilijksten bevredigen. Het letterkundig gedeelte bestond in eene voordracht gegeven door M. Aug. D'Hooge-Bellemans, over de Beschaving. Met zijne vrije houding en bewegingen, zijne heldere stem en rijken keus van krachtige woorden en wendingen toonde de spreker het verschil aan tusschen de Heidensche, bijzonder de Grieksche beschaving en de Christene, en bewees dat de laatste de eenige goede, de eenige ware is. Uit de bestaande wijsgeerige werken, gedichten, kunstschatten der Oude Grieken is de hooge graad van beschaving van dit volk gebleken; de geschiedenis echter wijst de groote wanorders en ongehoorde, monsterachtige misbruiken aan, welke in dat overbeschaafde Griekenland heerschten. Spreker bewees dat de beschaving thans nog door de antikatholieken betracht, slechts de terugkeer is tot de Grieksche, dus een achterwijkende vooruitgang, die moet eindigen met eene volkomene verwoesting en bloedige wanorde, waarbij een tweede Napoleon I zou moeten opstaan om het monster der omwenteling den ijzeren hiel in den nek te zetten en in 't vergoten bloed te versmachten. Al de kernachtige uitdrukkingen, al de schoonheden dezer voordracht aanhalen zou ons weer te ver leiden; wij zullen eindigen met de Borgerhoutsche afdeeling van 't Davidsfonds geluk te wenschen over hare ieverige en doelmatige werking tot verspreiding van Vlaamsche kunst en letteren, van Vlaamsche zeden en Vlaamsch geloof. Mogen vele afdeelingen door zulk een voorbeeld uit hunnen loggen slaap ontwaken en ieverig streven naar het doel, waartoe het Davidsfonds is ingericht! Dit is onze vurigste wensch. X.
Afdeeling van Sint-Truiden. - Deze afdeellng bereidt zich om in April aanstaande, op eene waardige wijze, den vijftigsten verjaardag te vieren van het afsterven des beroemden St.-Truidenaar, den fabeldichter, Simon-Michaël Coninckx. Zij neemt zich voor, deze feesten tot eene groote Vlaamsche betooging te maken, en hoopt dat alle Vlaamsche katholieke Maatschappijen des lands er aan zullen willen deelnemen. | |
[pagina 356]
| |
Het programma der feestelijkheden zal binnen kort gestuurd worden.
Afdeeling Gent. - Op 26 November wordt de plechtige prijsuitreiking gevierd aan de laureaten in de Vlaamsche prijskampen door deze afdeeling uitgeschreven. De feestelijkheid zal voorgezeten worden door zijne Hoogwaardigheid Mgr Lambrecht Bisschop van Gent.
Verschenen. - Vaderlandsche historie door wijlen Kanunnik David, 4de deel. Dit werk wordt overal met de beste gunst onthaald, en men is het hoofdbestuur van het Davidsfonds dankbaar dit meesterwerk in het bereik van alleman gesteld te hebben. Men verneemt ook met genoegen dat dit standvastwerk volledigd zal worden.
Aan X. te Z. - De prijskamp van tooneelletterkunde is voor alle tooneelstukken verschenen in de drie laatste jaren of nog in handschrift - dus sedert 1886. De stukken moeten gezonden worden aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, met vermelding dat zij bestemd zijn voor den prijskamp.
Kunst- en Letternieuws. - Letterkundige Maatschappij ‘De Vriendschap,’ te Roeselare. - Uitslag der prijskampen. Dichtkunde: Opkomst, bloei en ondergang der gemeenten. - De uitgeloofde prijs is niet toegewezen. Eene belooning van 100 fr. is verleend aan het stuk, ingezonden door den heer Eug. Toussaint, leeraar te Brugge. Aanmoediging (50 fr.) aan den heer A.O. Vermeiren, onderwijzer te Lier, en aan den heer Hippoliet Ledeganck, te Brussel. Geschiedenis: Merkwaardige Gebeurtenissen voorgevallen in Vlaanderen tijdens da Fransche overheersching der jaren negentig. - De uitgeloofde prijs is niet toegewezen. Eene belooning van 300 fr. is vergund aan het werk, geschreven door den heer Th. Sevens, letterkundige, te Kortrijk. Taalkunde: Ongeboekte plaatsnamen in Westvlaanderen. - Prijs (200 fr.), aan den heer Aug. Van Speybroeck, priester te Brugge. Aanmoediging (50 fr.), aan den heer Ant. Verwaetermeulen, te Brugge. Blijspel, zonder vrouwrollen. - Prijs (200 fr.), aan den heer Sylvester te Berchem (Oudenaarde). Vereerende meldingen aan de heeren Jul. Wytynck, te Gent, en Vermandere, te Avelgem. Drama (uit het volksleven), zonder vrouwrollen. - Prijs, aan den heer Tuerings, te Lier. De tweede prijs is niet toegekend. Toonkunde, kamerlied, met klavierbegeleiding. - Prijs, met algemeene stemmen, aan den heer Lodewijk Mortelmans, te Antwerpen. Eervolle melding, den heer Gerrit Wagner, te Antwerpen. De plechtige prijsuitreiking, op het stadhuis van Roeselare, gevolgd door banket, zal plaats hebben den Zondag, 18 November aanstaande. |
|