Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 320]
| |
Op het kerkhof.Ga naar voetnoot(1)HET was Allerzielendag en vier ure namiddag. 's Morgends had, in alle kerken van stad en buiten, een plechtige lijkdienst voor de overledenen plaats gehad. Alwie bloedverwanten of vrienden verloren en een greintje godsdienstig gevoel in het hart heeft, was er heen gegaan en had voor de afgestorvenen gebeden. Nu was de beurt aan hen die, minder uit godsvrucht dan uit een overblijfsel van eerbied voor een oud gebruik, zich naar het kerkhof begeven, om er de graven van vrienden en bekenden te bezoeken en - indien zij maar onlangs overleden zijn - er eenen rouwkrans neerteleggen. Talrijke wandelaars stroomden dan ook naar het kerkhof van St. Amandsberg. Dien optocht ziende kwam bij mij de vraag op: zou ik ook niet eens naar het kerkhof gaan? - Doch, wat zou ik er gaan doen? Onder al de dooden die er rusten is er niet één mijner nabestaanden. Allen zijn mij volkomen vreemd. Dat antwoord gaf ik aan mij zelven. Doch het scheen dat mijn hart zich daar niet mede kon bevredigen, want onwillekeurig volgde ik den menschenstroom en wandelde het kerkhof op. Weldra dwaalde ik daar rond, eenzaam en vreemd, te midden van die, mij onbekende menigte, die mij nog onbekender voorkwam, daar zij zich schier uitsluitend van eene vreemde taal, het Fransch, bediende. Geheel die menschendrom, vooral het vrouwelijk gedeelte, was voor de ‘kerkhofwandeling’ opgetooid als voor eene kermis. Damen en juffertjes, die op eene modeplaat niet zouden misstaan, waren er in | |
[pagina 321]
| |
meerderheid. Haar Fransch gesjouwel en de opgeruimdheid van haar onderhoud deden mij al spoedig de bittere overweging maken: ‘Onze ouders gingen naar het kerkhof om er te bidden; nu gaat men er heen om te.... wandelen!’ Onder het maken dier overweging begaf ik mij, als door eene hoogere macht aangedreven, naar het hoogst gelegen gedeelte van het kerkhof. Ik bereikte weldra den top van den heuvel, waarop de oude kapel is gebouwd, tegen wier gevel het grafteeken van K.L. Ledeganck werd opgericht. - Ha! zegde ik verwijtend tot mijzelven, gij zijt Vlaming en gij durft zeggen dat gij geene dooden op het kerkhot hebt! Daar rijst de - eens heerlijke - grafstede door de Vlamingen aan Jan Frans Willems opgerichtGa naar voetnoot(1). Was hij dan de Vader niet van die Vlaamsche Beweging, welke gij beweert u zoo nauw aan 't hart te liggen? Bezie dat gedenkteeken, dat eens in zijne grootsche eenvoudigheid het gansche kerkhof beheerschte. De tand des tijds heeft eraan geknaagd. Weldra dreigt het te verbrokkelen en in puin te vallen. Zal het dan kunnen gezegd worden, dat het grafgesteente van hem, die den Vlaamschen strijd in 't leven riep, tot stof verbrokkelde, eer nog die heilige kamp voor goed heeft gezegepraald? Zoo sprekende wendde ik de oogen van Willems's graf naar dat van den onsterfelijken zanger der Drie Zustersteden. Daar ook had de vernieling van den tijd haar werk begonnen, doch een geel kroontje getuigde dat de gevoelvolle en vaderlandsche dichter nog niet geheel vergeten was. Wie bracht hier die hulde? Was het een overlevend bloedverwant, of was het een vereerder van 's Mans dichterlijke gaven? Die vraag bleef, natuurlijk, onopgelost, doch eene herinnering trad mij, in hare plaats, voor den geest. Ten jare 1872 was het de vijf-en-twintigste verjaring van Ledeganck's overlijden. Het Nederlandsch taal- en letterkundig kongres, alsdan te Gent vereenigd, gaf gelegenheid aan al de daarop vergaderde Vlaamsche letterkundigen, een gezamenlijk bezoek aan het graf van den grooten dichter en koenen strijder te brengen. Schoon was zij, die echt vaderlandsche bedevaart. Eene lange rij Vlamingen begat zich naar het kerkhof van St. Amandsberg en daar, | |
[pagina 322]
| |
vóór het gedenkteeken door den beeldhouwer Van Arendonck in 1849, twee jaren na 's Mans dood, op Ledeganck's graf opgerichtGa naar voetnoot(1), werden opwekkende redevoeringen gehouden en werd er verklaard, ja gezworen: ‘Uwe voetstappen, o Ledeganck, zullen wij volgen, uwe voorbeelden zullen wij altijd indachtig zijn, en als eens de Vlaamsche Zaak, voor welke gij gestreden en geleden hebt, zal zegepralen, dan zullen wij ons uwer herinneren en op uw koud gebeente zullen wij den palm der viktorie komen nederleggen!’ Schoone woorden, inderdaad! En sedert? Sedert hebben de Vlamingen wellicht den weg naar Ledeganck's grafstede vergeten. Althans de vervallen toestand waarin, deze verkeert, is geen bewijs dat zij nog langer het doeleinde van Vlaamsche bedevaarten is gebleven.
Treurig mijmerende keerde ik mij opnieuw naar den kant van vader Willems' graf. En daar, in de schaduwe van die statige eni ndrukwekkende ruïen, bemerkte ik nog een graf, dat ik meende te herkennen. Geen spoor van gedenkteeken was op dit derde graf te bemerken. Een goed onderhouden bloemenperk, getuigenis der zorgen van bloedverwanten of van.... den grafmaker en vlak daarboven een houten plankske, dat eens den naam gedragen heeft van den overledene die daarbinnen rust, den naam van doktor Snellaert! Ook hier herinner ik mij, eens ten minste, met een aantal vrienden, leden van den Snellaertskring, ter Vlaamsche bedevaart te zijn geweest. Is dat schoone gebruik ook al afgebroken? Ik weet het niet, doch wat ik weet is, dat sedert jaren, door de moedige leden van genoemden kring, allerhande middels worden te baat genomen om geld bijeentezamelen, ten einde het houten plankske, waarop de naam van Snellaert is uitgesleten, te vervangen door een gedenkteeken den verdienstelijken man waardig. Dat de noodige som tot hiertoe nog niet bijeengekregen is, getuigt weeral niet van eenen grooten iever der Vlamingen, tot vereering hunner afgestorvene strijders. | |
[pagina 323]
| |
Willems, Ledeganck, Snellaert! Klaverblad van kampvechters voor de Vlaamsche taal- en volksbelangen, wat al herinneringen wekken uwe zoo dicht vereenigde grafsteden niet op in het hart van den Vlaming, die zijne schreden wendt naar die hoogte op het Sint-Amandsbergsche kerkhof, welke men terecht den heuvel der Vlamingen zou mogen heeten! De wording van onzen heiligen kamp voor taal en volksbestaan! De geduchte strijd, met pen en woord, geleverd door Jan Frans Willems en de volgelingen welke zich alras rond hem schaarden! De bloei dien onze Vaderlandsche letteren in de jaren veertig bereikten, beoefend door mannen als eenen Willems, eenen Ledeganck, eenen Dautzenberg, eenen Theodoor Van Ryswyck, eenen Van Kerckhoven, eenen Rens! De verbinding van dat bloeiende tijdvak met het tegenwoordige, door namen als die van Conscience, Prudens van Duyse, Ecrevisse en talrijke anderen, om alleen van de overledenen te gewagen! De schoone droom van het Vlaamsch Verbond eens, in breed en machtig ontwerp, door Snellaert opgevat, maar ongelukkiglijk verzwonden, ten gevolge der scheuring door partijhaat veroorzaakt! Aan dat alles herinnert ons nog uw grafgesteente, o edel drietal, kloeke zonen van Vlaanderens bodem, die al uwe krachten veil hadt voor de verheerlijking van het Vlaamsche vaderland! En hier ligt gij, eenzaam en verlaten, als bannelingen in dat zelfde vaderland. En daar beneden houdt de joelende menigte, onder het hakkelen eener uitheemsche taal, zich bezig met de Fransche opschriften te lezen die, in vergulde letters, op de nog nieuwe en nieuwmodische grafzerken prijken!
Talrijk waren de overwegingen welke, op dien plechtigen stond, mij het brein doorkruisten, terwijl de galmende toonen van het klokje de geloovigen uitnoodigden om in de kerk voor de overledenen te gaan bidden. Ik dacht aan de meer en meer heidensche wending, welke de vereering der dooden in de groote steden aanneemt; aan de optochten met bloemen en kransen beladen, welke bij den terugkeer in walgelijke en liederlijke drink- en zangpartijen ontaarden. Tot zooverre is de naäping van Parijs en Brussel nog in onze Vlaamsche steden niet doorgedrongen. De bezoeken aan de kerkhoven zijn hier nog gekenmerkt door eenen zekeren chic, welke echter alles behalve een Vlaamsch karakter heeft. Wat de Vlamingen zelve betreft, die wellicht minder aan de heerschende mode toegeven, vervallen zij niet in eene zekere onverschilligheid, ten opzichte hunner afgestorvene strijders? Is het niet ontmoedigend, op eene voor de Vlamingen driemaal heilige plaats als die waar Willems, Ledeganck en Snellaert naast | |
[pagina 324]
| |
elkander rusten, de koude der verlatenheid te gevoelen, terwijl daar beneden het kerkhof in een echt wandelpark is herschapen? Is er niet iets te doen om de herinnering aan die duurbare dooden levendig te houden en den tegenwoordigen Vlaamschen strijd daardoor aantevuren en eene nieuwe kracht bij te zetten? Mij dunkt, ja. Wâarom zou, bij voorbeeld, de eene of andere Vlaamsche kring de voorhand niet nemen van eenen jaarlijkschen rouwstoet, in de maand November, naar het kerkhof van St. Amandsberg, naar den duurbaren Vlaamschen heuvel? Daar, bij de graven dier moedige strijders het rouwbefloersde vaandel geplant, daar in eene krachtige aanspraak het leven en de werken van het kloeke drietal geschetst, daar de plechtige belofte afgelegd van de voetstappen dier voorgangers in den kamp trouw te volgen! Daar een gebed ten hemel gestuurd voor de zielenrust der afgestorvene Vlamingen, die het nog mochten noodig hebben; daar den zegen des hemels afgesmeekt over den kamp voor de taal- en volksrechten van ons duurbaar Vlaanderen!
Langzamerhand was de duisternis ingevallen en had de bonte menigte ‘wandelaars’ het kerkhof verlaten. De diepe en indrukwekkende stilte, aan een kerkhof eigen, had weer hare rechten hernomen en weldra verliet ik ook de plaats waar ik stond, om mij nog voor eenige oogenblikken in de kerk te begeven. In het afdalen begroette ik nog even de graven van Prudens Van Duyse en van baron de St Genois, nog twee Vlamingen welke, benevens de later overledene Rosalie Loveling, de Vlaamsche kunstenaars Isidoor De Vos, Felix de Vigne, Pieter de Vigne en nog meer anderen wellicht, hunne laatste rustplaats op het kerkhof van Sint-Amandsberg hebben. In de kerk bleven de gedachten van zooëven mij bij; zij versmolt ten in de statige orgeltonen en in het weeklagend gezang van he-miserere; te huis gekomen besloot ik ze aan het papier toetevertrouwen en mijn ontwerp van jaarlijkschen rouwstoet aan de goedkeuring der lezers van het Belfort te onderwerpen. | |
Nawoord.In het Staatsblad van 18 Augustus 1888 treffen wij het verslag aan over de hooger gemelde zitting der Koninklijke Vlaamsche Akademie, waarin als volgt wordt gewaagd van het schrijven des heeren Bechger: | |
[pagina 325]
| |
‘Aan de Academie is een brief toegezonden door den heer A. Bechger, letterkundige, tijdelijk te Aalst verblijvende, in welken gewezen wordt op den staat van verval der grafsteden van Willems en Ledeganck, te Sint-Amandsberg. Hij stelt de Academie voor, eene openbare inschrijving te openen tot de herstelling van beide gedenkteekenen, en zegt haar, zoo zij daartoe wil overgaan, eene bijdrage toe van 50 franken. - De Academie, geraadpleegd, beslist dat, vooraleer een besluit daarover te nemen, de brief des heeren Bechger zal medegedeeld worden aan den zoon van J.-Fr. Willems en aan de weduwe van K.-L. Ledeganck, met verzoek, haar hun inzicht omtrent de dringend erkende herstelling te laten kennen.’ Het verslag der zitting van 16 Augustus, den 18 September in het Staatsblad verschenen, behelst de volgende melding: | |
‘Briefwisseling.De heer Willems antwoordt aan de Academie dat het grafmonument ter eere van zijnen vader, Jan Frans Willems te Sint-Amandsberg opgericht, bekostigd zijnde door middel eener openbare inteekening onder de voorstanders en vrienden der Vlaamsche letteren, de familie het onderhoud ervan niet te haren laste heeft. De Academie zal het antwoord afwachten van mevrouw de weduwe K.-L. Ledeganck, aleer eene beslissing te nemen omtrent de noodig gevonden herstelling van de beide praalgraven.’ Ter bestuurzitting der Gentsche afdeeling van het Davidsfonds, van 30 Augustus ll. werd door mij het bovenstaande, als beurtlezing voorgedragen en het voorstel erin vervat verwierf de algemeene goedkeuring. De heer A. Siffer, sprekende in naam der aanwezigen, drukte den wensch uit dat het Gentsche Davidsfonds de voorhand nemen zou eener jaarlijksche plechtige betooging der Vlamingen op het kerkhof van St-Amandsberg. Naar aanleiding dezer voorlezing deed de heer Edm. Fabri, bestuurlìd van het Davidsfonds en voorzitter van Snellaertskring, op den Vlaamschen Landdag, den 9 September te Gent gehouden, het voorstel dat het bestuur van den Landdag de beste middelen zou beramen om de herstelling der grafsteden van Willems en Ledeganck en tevens de oprichting op Snellaerts graf, van een gedenkteeken den koenen Vlaamschen strijder waardig, te verwezenlijken. Zooals men ziet heeft het denkbeeld weerklank gevonden en bestaat er reden te hopen dat de gedane voorstellen tot uitvoering zullen geraken. A.V. Bultynck. |
|