Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |
Boekennieuws en kronijk.Geschiedenis en beschrijving der lijkbehandeling en rouwplechtigheden bij de meeste volken, door Dr Isid. Bauwens. Brussel, drukkerij Polleunis en Cie. Boekdeel van 400 bladzijden druks, in groot-8o, aan fr. 2,50. (Verkrijgbaar bij de uitgevers dezes.) De lezers van Het Belfort zijn over het doel en de strekking van het voorhanden werk alreeds gedeeltelijk ingelicht door eene brok van de inleiding, medegedeeld in het nummer 11 van den tweeden jaargang. Daarin staat, onder andere, te lezen: ‘Eerbied voor de dooden was de leus aller volken. - Het lijk was immer een heilig pand. - De eerbied voor de dooden is den mensch ingeboren. - Heden, onder voorwendsel van gewaanden vooruitgang, op eisch der gezondheidsleer, wil men allen eerbied voor afgestorvenen en lijken over boord werpen. - De aschmaking of verbranding der lijken zoekt de woonplaats eener onsterfelijke ziel gewelddadig te vernielen en ze tot den ketel, als eenig ander dierenlijk, te doemen.’ Van waar, vraagt het tweede deel der inleiding, van waar deze nieuwigheid, en het stormgeloop tegen de aloude begrafenis of ter aarde bestelling? - Onbetwistbaar is het heimelijk en eindelijk doel der brandgezinden de vergoding van ons stoffelijk zelfzijn, de ontkenning der schepping en de loochening aan eene onvergankelijke ziel, sprankel der Godheid; onbetwistbaar is hun middellijk doel de verguizing van gezegende doodenakkers, waar onze geliefde overledenen in de schaduwe van het zaligmakend kruis berusten, en de afschaffing van indrukwekkende kerkgebruiken, bij welke zij-zelf, willens of niet, gedwongen zijn het hoofd zooniet de knie te buigen. Wie mensch immers kan ongevoelig blijven bij de rouwzangen Dies iroe, Miserere meî of Libera me, Domine, de morte oeternâ? Zoo hebben de huidige materialisten - die ons den hatelijken naam van branders in het geheugen brengen - hunnen toevlucht genomen tot slinksche middelen om eene vervallen, altoos tot opstand geneigde maatschappij de godloochening, de stofvergoding en de kerkverdelging in te planten. ‘Dat zal voorzeker, zegt denkelijk menige lezer, niet zoo haast | |
[pagina 249]
| |
in ons gezegend Vlaanderen gebeuren waar wij zoo dikwijls eilaas, gigen ........ een edel zaad,
Het lijk van eenen medemaat,
Al' blijde, weenende al',
Het land besteên, 't gebenedijd!
Dat vruchtbaar, op gestelden tijd,
Hem wedergeven zal;
neen voorwaar, dat zal in ons gezegend Vlaanderen niet gebeuren zoolang onze eenvoudige en kernachtige moedertaal blijft het woord kerkhof bewaren, dat de vrome Antwerpenaar Felix Bogaerts niet geaarzeld heeft door jardin d'église te vertalen’. - Wij zouden ons dan zelf geneigd voelen den rug te keeren naar de stoute nieuwigheidsdrijvers, en het geleerd gewrocht van Dr Bauwens onverlet te laten als komende te onpas ten onzent, ware 't niet dat de geschiedenis (magistra vitoe zei Cicero, de leermeestres der eeuwen vertaalde Van Duyse) ons heeft toegelicht hoe de ongerijmdste leerstukken, de buitensporigste dwalingen, de afschuwelijkste droomerijen ingang vinden bij de menigte, wier begeerlijkheden en driften door de predikers van een nieuw geloof met voordacht gestreeld worden (J. David). De lessen van het verledene leerden ons meteen dat het te allen tijde deugdelijk was de volksmisleiding tegen te houden, doch dat velen eilaas, te laat kwamen (Keizer Karel was er één van), en dat het loffelijker ja veel wijzer is het dreigend kwaad te voorkomen met den weg af te snijden aan het bederf. Ziedaar wat de Aalstersche geneesheer met moed en volharding betracht en ten uitvoer gebracht heeft; de spreuk indachtig van den vader der geneeskunde: Principiis obsta, schreef hij aan 't hoofd van zijn uitgebreid werk dees vers van Bilderdijk: Weêrsta, in 't eerst begin, het nog geneesbre kwaad. De inleiding beslaat 18 blz., nochtans naar ons inzien volstaat zij niet om den Vlaamschen lezer ganschelijk bekend te maken met de groote belangrijkheid van het op te lossen vraagstuk, dat wèl de verbranding der lijken is. De geleerde schrijver geeft ons wel is waar in dees boekdeel de volledige geschiedenis der lijkbehandeling bij alle volkeren der aarde, doch niettemin ontmoetten wij liefst in 't begin van zijn werk, niet juist eene bibliographie van al wat de nieuwsgezinden over de aschmaking in het licht brachten, maar toch een bondig overzicht van den gang der gedachten en der werkingen daarover, sedert een dertigtal jaren, in Italië, Duitschland, Zwitserland, Frankrijk, en bijzonderlijk in Noord- en Zuidnederland. Hoevele lazers zouden niet verwonderd opzien bij 't vernemen dat Holland eene apostelen-rei bezit die bij boeken op boeken de lijkverbranding aanbeveelt ‘voor de gezondheid der | |
[pagina 250]
| |
levenden en uit eerbied voor de dooden’; dat het vraagpunt meer dan eens besproken werd in de Société royale des sciences médicales et naturelles de Bruxelles, zamengesteld uit vrijdenkende geneesheeren en scheikundigen, allen leeraars of oud-studenten der Brusselsche hoogeschool; ja dat het punt onlangs te berde kwam in onze tweede Statenkamer, alwaar het werd van de hand gewezen door den toenmaligen minister van 't inwendige, M. Thonissen, den grondigsten kenner van het lijfstraffelijk recht niet alleen ten onzent maar in geheel Europa. Genees- en scheikundigen, rechtsgeleerden en wetgevers, wijsgeeren, moralisten en godgeleerden, allen vinden hun aandeel in het veelomvattend hedendaagsch vraagstuk waarvan niemand het hoog belang betwisten noch ontkennen kan. Het is dan geen wonder dat een onderwerp zoo rijk, zoo verheven, zoo wetenschappelijk onder de ervaren pen van den schrijver van Iwein van Aalst eene zekere uitbreiding genomen heeft. ‘Tot het handhaven der aloude begraving, zegt hij, tot het verheerlijken onzer kerkhoven werd dit werk geschreven. - Drieërlêi waren de aanvalsmiddelen der nieuwigheidsinvoerders: zij raadpleegden de oudheidkunde en de geschiedenis, zij bezwaarden de nadeelen der kerkhoven, zij hemelden de voordeelen van het lijkvuur op; ook drieërlei moeten derhalve de verdedigingswapens der begravers zijn.’ Zoo is dees boek - dat later door een tweede zal opgevolgd worden, doch op zijn eigen een volkomen geheel uitmaakt - eene doorgeleerde en klinkende wederlegging van al de bewijzen en beweegredenen door de lijkverbranders aangehaald en berustende op de getuigenis der geschiedenis. De schrijver doet met ons eene reis rond de wereld, licht ons voor met de fakkel der wetenschap en der waarheid, en onderzoekt op onze baan de sporen en overschotten van alle de volkeren die ooit den aardbodem betraden. Vele lezers zullen uit deze uitgebreide studie eenen voorraad van wetenswaardige zaken over geschiedenis en volkenkunde opoogsten; anderen, hoe geleerd ook, zullen hun geheugen ververschen bij 't onophoudend ontmoeten en begroeten van halfvergeten kennissen der jeugdige studiejaren, op het gebied der oude en nieuwere aardrijkskunde, der eigenlijke oudheidkunde, der geschiedenis van de aloudheid en van de hoogere middeleeuwen, en bijzonderlijk der op onzen tijd herboren volkenkunde of ethnographie. Heel het werk is geschreven in eene onberispelijke echt-Vlaamsche taal, vrij van gallicismen en van de Hollandsche langdradigheid, die maar al te dikwijls de zinsneden tot doolhoven maakt; overal waar het pas geeft is de dorheid van het wetenschappelijk onderwerp vergoed door aanhalingen uit Nederlandsche schrijvers, die eene wondere belezenheid verraden. Doch ja, en ten slotte, 't is aan zijne moedertaal, aan ons zoo veel miskend Nederlandsch, dat Dr Bauwens de voorkeur gegeven heeft om zijn tolk te zijn en om de vruchten van een langen, lastigen arbeid aan zijne landgenooten | |
[pagina 251]
| |
mede te deelen. Hij haalt er eere van! Welke eene les voor jongeren die denken te volstaan met landdaglawaaiers te worden! Welk een verwijt voor ouderen die vol Platonische liefde voor de landtaal, in het Fransch alleen schrijvenGa naar voetnoot(1)! Onze geleerde vriend en ambtgenoot bezat den moed om een werk van algemeen belang, grooten omvang, nog meerdere geleerdheid, in de taal van ons volk uit te geven; hij had de wilskracht om te weêrstaan aan de wenken van den Latijnschen Persius:
Quis leget haec?.... Vel duo... Vel.... nemo?....
hij verrijkte onze boekenlijst met een van die wetenschappelijke gewrochten waaraan zij lang doodarm bleef. Mochten de Vlaamsche letterminnaars zooveel moed en opoffering kunnen waardeeren en beloonen! Dr R. Moroy.
De abdij van Tongerloo, geschiedkundige navorschingen door den zeer eerw. heer Waltman Van Spilbeeck. Bl. XII, 652. Prijs 7,50 fr. Allerbelangrijkst is het werk dat, eenige weken geleden, de zeer eerw. heer Waltman Van Spilbeeck, kanunnik der abdij van Tongerloo, onder dezen naam, in de wereld heeft gezonden. Van de eerste bladzijde af aan, om zoo te zeggen, tot de laatste toe, schier uitsluitend op oorspronkelijke stukken en bescheiden steunend, door den schrijver zelven of door andere, in dit vak niet min kundige, mannen uit het stof der archieven en der boekerijen opgedolven, en een geheel vormend waaraan niet een noodzakelijk deel ontbreekt, is het den titel dien het aan het hoofd draagt, overwaardig. ‘Overwaardig,’ zeggen wij: men neme liever het werk des heeren Van Spilbeeck in handen en doorloope er eens met een aandachtig oog den rijken inhoud van. Overal ontmoet men er de gestrengste geschiedkundige nauwkeurigheid in; overal ziet men den geleerden schrijver met de grootste kalmte en bedaardheid het voor en het tegen wegen, overal met een grondig oor deelkundigen geest en de nauwlettendste onpartijdigheid het ware van het onware, zelfs van het waarschijnlijke schiften, onmeedoogend alles ter zijde stellend wat hem niet geschiedkundig zeker, zonder den minsten twijfel bewezen schijnt. En als men aan het einde is des werks, zegt men: niet enkel eenige ‘geschiedkundige | |
[pagina 252]
| |
navorschingen’ zijn het die ons de eerweerde heer Van Spilbeeck biedt, maar een echt, grondig geschiedkundig werk dat men onder de beste lettervruchten, in zijnen aard, onzer eeuw mag rangschikken. De geleerde Norbertijn verdeelt zijn boek in drij deelen: in het eerste geeft hij de geschiedenis van de stichting der abdij van Tongerloo en hare verdere ontwikkeling tot aan het einde der XIVe eeuw; in het tweede verhaalt hij de bijzonderste gebeurtenissen in dezelfde kloostergemeente voorgevallen tijdens de XVe en de XVIe eeuw, en in het laatste wat er te Tongerloo geschiedde sinds de afscheiding dezer abdij van de bisschoppelijke tafel van 's Hertogenbosch tot aan de dood van den Hoogeerweerden prelaat Deswert, den 8 Mei 1887, te Soleilmont, nabij Charleroi overleden. Zonder de waarde der twee laatste deelen afbreuk te willen doen, dunkt ons dat het eerste het beste is van 's heeren Van Spilbeeck's werk; althans, volgens ons bescheiden oordeel, is het ver uit het merkwaardigst onder geschiedkundig oogpunt, om reden der talrijke nieuwe historische gegevens die men over een groot getal parochiën er in tegenkomt en die hier voor de eerste maal gedrukt werden. Ook schijnt het ons dat de schrijver zich hier meer met de eigenlijke geschiedenis van dit kloostersticht bezig houdt dan in de twee overige deelen, waar hij eer de geschiedenis der abten of prelaten der Tongerloosche abdij, dan die der abdij zelve geeft. Immers moeten wij onze overtuiging rechtuitspreken, dan staan in deze de kloosterlingen en de invloed dien zij er onder landbouw-, letter-, huishoudkundig opzicht uitoefenden te veel op den achtergrond, en nemen de levensbeschrijvingen der prelaten, niettegenstaande zij het beste deel der gsschiedenis der abdij vertegenwoordigen, ten nadeele der algemeene geschiedenis der kloostergemeente, eene te ruime plaats in. Behalve deze algemeene bemerking moeten wij er nog eene bijzondere maken. Zij heeft betrek op het achtste hoofdstuk van het tweede deel waar de geleerde schrijver spreekt over de gedragslijn der abdijen in de XVIe eeuw tijdens de oprichting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden, onder de regeering van koning Philips II. Hier - wij moeten onze overtuiging volmondig uitspreken - is de eerweerde kloosterling niet wat hij overal elders in al de deelen zijns werks in den vollen zin van het woord is,... onpartijdig; heeft hem althans zijne kinderlijke liefde tot de aloude moeder een blinddoek voor het oog gespannen die hem belette geheel de waarheid te zien? 't Is waar hij steunt de denkwijze die hij over dit punt der geschiedenis nederschrijft op het gevoelen van eenen schrijver, die in de wetenschappelijke wereld, en met recht, als een der eerste meesters in geschiedkunde te boek staat; deze echter, kloosterling gelijk de eerweerde heer van Spilbeeck, zou hij ook hier, voor dit punt, | |
[pagina 253]
| |
niet een weinig aan het feil mank gaan dat wij den uitgever der Abdij van Tongerloo ten laste leggen? Ons schijnt wel een beetje van ja! In alle geval is het onze meening, en hierin gelooven wij de algemeenheid der geschiedkundigen van naam voor ons te hebben, dat de handelwijze van een groot getal kloosters in de zaak der oprichting der Bisdommen in de XVIe eeuw betrokken, alles was behalve wat zij zijn moest; zelfs dat zij meer dan eens, gelijk onder anderen de Gerlache in de voorrede van zijn Histoire du royaume des Pays-Bas zegt, hoogst laakbaar was. Ziedaar voor wat de Abdij van Tongerloo van den eerw. heer van Spilbeeck, onder geschiedkundig oogpunt beschouwd, betreft. Wat valt er nu over te zeggen als letterkundig werk? Gelijk de eerw. schrijver het zelf in zijne voorrede zegt, is de Abdij van Tongerloo in eenvoudige taal geschreven. Wij voegen er echter bij dat die taal overal zuiver is en oprecht Vlaamsch, en dat voor wat stijl en samenhang aangaat, niettegenstaande ons de heer Van Spilbeeck soms bladzijden aan bladzijden eene allerdoute opeenstapeling van feiten en jaartallen moet maken, zijn verhaal altijd hoogst gemakkelijk, ja, op vele plaatsen zelfs aantrekkelijk is, in een woord, alles wat men kan verlangen. Moge derhalve de Abdij van Tongerloo waar de eerw. kanunnik W. Van Spilbeeck zooveel schatten voor de geschiedenis van zooveel belgische en andere gemeenten heeft nedergelegd, zich weldra in aller handen bevinden, moge de geleerde schrijver zelf ons nog vele zulke degelijke werken leveren, dat is onze innigste, vurigste en hartelijkste wensch.
Grobbendonk. P.J.G.
Vlaanderen, voor en tijdens het bewind der Geuzen. - Eenige bladzijden uit de geschiedenis der XVIe eeuw, door Theodoor Sevens. Al wie met onze vaderlandsche geschiedenis bekend is, weet dat Vlaanderen zeer dikwijls eene heel eigenaardige rol vervuld heeft. Alzoo was het vooral in de XVIe eeuw tijdens het bewind der Geuzen. Want vooreerst, nergens duurde de beeldstormerij met haren ijselijken sleep van gruweldaden: plunderingen, roove, rijen, moorderijen enz., zoo lang als in Vlaanderen, noch woedde zoo algemeen als daar. Begonnen in 1566, duurde zij voort tot in 1586; zij verspreidde de verwoesting en den schrik niet alleen in Vlaanderens steden, maar tot in de minste dorpen. Daarenboven in geene andere provincie zag men woestaards optreden zooals Hembyze en Ryhove, die na te Gent een echt schrikbewind, steunende op geweld en verraad, te hebben ingevoerd, heel Vlaanderen onder hunne dwingelandij wilden doen buigen. Ja, tot hunne groote verwondering, maar niet tot die van Willem den Zwijger en van andere doortrapte mannen, droegen zij machtiger | |
[pagina 254]
| |
bij tot de verzoening onzer provinciën met Spanje dan de degen en de wijsheid van den dapperen en voorzichtigen Alexander Farnèse. Men zal dan lichtelijk aannemen, dat eene afzonderlijke verhandeling over Vlaanderen in die woelige tijden, een belangrijk boek zou kunnen uitmaken. Ook verwachtte ik mij aan zulk iets, toen ik den hooger aangehaalden titel las van 't nieuw boek des heeren Sevens. Maar welke aangename verrassing! M. Sevens, alhoewel tot de dichters behoorende, die de vergrooting en overdrijving liefhebben, geeft veel meer dan zijn opschrift belooft; zijn boek is niet alleen eene geschiedenis van Vlaanderen tijdens den opstand tegen Spanje; 't mag waarlijk een beknopt, doch nauwkeurig en goed bewerkt verhaal genoemd worden van al hetgeen er bijzonders alsdan in België voorviel. Over de voornaamste gebeurtenissen en hare oorzaken; over de belhamels der troebels, hunne geheime bedoelingen, kuiperijen en listen, over dit allemaal deelt het genoegzame en zekere inlichtingen mede. 't Is nochtans waar, dat M. Sevens een zeker zwak voor zijn geliefd Vlaanderen toont en geerne over die provincie in bijzonderheden treedt, als, b.v., over de wreedheden, waar West-Vlaanderen vooral van te lijden had gedurende het schrikkelijk tijdstip der beeldstormerij. Ja, dit gedeelte van zijn boek komt ons voor als 't best afgewerkt en 't belangrijkste van heel zijne verhandeling, evenwel blijven de andere gewesten van België niet vergeten; al wat wetensweerdig is wordt gemeld. En met welke ziel, met welk vurig geloof, met welke vaste overtuiging wordt dit allemaal verhaald! M. Sevens is Katholiek in den volledigsten zin des woords. Zonder ophouden klopt hij met volle vuist op de Geuzen en wederlegt al wat men in de XVIe eeuw en later uitgevonden heeft om de Katholieke Kerk in 't slijk te sleuren en de ‘geuzenvaderen’ op te hemelen. Wij zijn dus van gevoelen, dat dit boek algemeene verspreiding verdient zoowel in de andere provinciën als in Vlaanderen zelf. Maar de titel des boeks komt ons als te beperkt voor; volgens ons moest hij luiden: België, voor en tijdens het bewind der Geuzen. Wij zouden nog eene andere wijziging verlangen. Om meer gezag aan zijn verhaal te verzekeren laat de heer Sevens gedurig andere schrijvers spreken. Dit is allerbest. Maar die aanhalingen zijn dikwijls in 't Fransch opgesteld. Nochtans worden zij, zoowel als in de Vlaamsche, in den tektst zelven des boeks geplaatst, en dit zonder eenige vertaling. Liever zagen wij eene vertaling in den tekst en de oorspronkelijke woorden in aanteekening onder den tekst. Zout-Leeuw. P.V. Bets, Pastoor-Deken.
Zoutleeuw, Beschrijving, geschiedenis, instellingen, door P.V. Bets, pastoor-deken aldaar, Tienen, H. Van Hoebroeck, 1888, twee deelen in-8o. | |
[pagina 255]
| |
Onze Vlaamsche schrijvers gaan voort, stads- en dorpsgeschiedenissen te bewerken en in het licht te geven; dat is eene schoone, vruchtbare taak, die voor de beschavings- en zedegeschiedenis evenzeer als de taak- en letterkundige geschiedenis onzes lands baten zal. Over het hooger aangeduide werk heeft de schrijver onlangs van een bevoegd man, Mgr Verhulst, vicaris-generaal des aartsbisdoms van Mechelen, over eenige weken gestorven, den volgenden vleienden brief ontvangen: Mechelen, 20 Januari 1888.
Zeer Eerweerde Heer Deken,
Ik kom u bedanken voor de goedheid die gij gehad hebt van mij als geschenk te zenden het 1ste deel van uw nieuw werk, bevattende de beschrijving en geschiedenis van Zoutleeuw. Alhoewel er mij weinig tijd voor de studie van de geschiedenis overblijft, heb ik nochtans de lezing van uw boek begonnen en ik haast mij er bij te voegen dat deze lezing mij goed is meêgevallen en veel voldoening verschaft heeft. Uw stijl is eenvoudig en zuiver; uwe beschrijvingen zijn levendig; uwe verhalen boeiend en belangwekkend. Ter gelegenheid van de plaatselijke geschiedenis van Zoutleeuw, doet gij algemeene feiten der vaderlandsche historie kennen, waaruit volgt dat uw boek niet alleen door de inwoners van Zoutleeuw en der omstreken, maar door al de Belgen die vlaamsch kennen met belangstelling zal gelezen worden. Ik bewonder den moed en het geduld die gij gehad hebt met de menigvuldige opzoekingen te doen die daar toe noodig waren, en ik druk den wensch uit dat dit boek, gelijk uwe vorige werken, een allergunstigst onthaal bij het geleerd publiek moge ontvangen. Aanvaard, Zeer Eerweerde Heer, met de herhaalde uitdrukking van mijnen hertelijken dank, de verzekering van mijne eerbiedige achting. J. Verhulst. Wij hebben op onze beurt, het boek van den Zeer eerw. Heer Bets gelezen, en stemmen ten volle den lof bij, die hem in vorenstaanden brief wordt toegezwaaid. Alles, wat over Zoutleeuw merkwaardigs viel mee te deelen, is in dat werk te vinden, klaar en bevattelijk geschreven, gestaafd op wettelijke en andere geloofbare bronnen.
Sint Eloy, bisschop van Doornik en Boyon, apostel van Vlaanderen, door Hector Claes, onderpastoor van Leffingen. Tielt, P. Pollet-Dooms, 1888, in-12, 156 bl. Wij stemmen ten volle den lof bij, dien verschillige tijdschriften reeds gegeven hebben aan het nieuw boekje van den heere Claeys. Het bevat, in eenen klaren, bevalligen stijl, al de bijzonderheden | |
[pagina 256]
| |
met betrekking tot het leven van den volksgeliefden heilige, en eene korte schets van den eeredienst, hem in onze Vlaamsche gewesten toegewijd. De schrijver heeft goede, zekere bronnen geraadpleegd en ze wel benuttigd. Het boekje komt ons uiterst geschikt voor als prijs voor de scholieren en leesboek voor de volksbibliotheken; bovendien, het kan in alle deelen van vlaamsch-België gebruikt worden. - De letter, waarmede het is gezet, is duidelijk, het papier goed, de druk net.
Olmen, naar de Archieven van Postel's Abdij, door Th.-Ign. Welvaarts. Turnhout, J. Beermans-Pleek 1888, in-8o. 106 bl. Dit boek is geen geschiedenis, maar enkel - de schrijver bekent het zelf - eene verzameling van oorkonden over de gemeente Olmen, in het archief van Postel's abdij voorhanden. De uitgave is nuttig, gelijk deze van alle geschiedstukken, welke bewaard worden in plaatsen die niet openstaan voor Jan en Alleman. De kanunnik Welvaarts, wien de geschiedenis reeds vele werken van gelijken aard danken mag, heeft zich door deze opnieuw jegens de historische wetenschap verdienstelijk gemaakt. Eéne aanmerking slechts, en deze geldt enkel den vorm der uitgave: de oude stukken, in extenso medegedeeld, zouden moeten in kleinere letter gezet geweest zijn, ten einde die, en ook des schrijvers eigene aanmerkingen, te beter te doen uitkomen.
De Vlaamsche Landdag, te Gent op 9 September gehouden, is zeer wel gelukt. Voorstanders der Vlaamsche taalrechten waren gekomen uit Limburg, Brabant, Antwerpen, Fransch-Vlaanderen, Westen Oost-Vlaanderen. Op hetgeen daar gezegd is moeten wij niet uitweiden: elke Vlaming toch kent de grieven, welke hem in alle openbare besturen, van hoog tot laag, kwellen en vernederen. Drie ‘liberale’ genootschappen: het Willemsfonds, 't Zal wel gaan en Zetternamskring van Gent hadden geschreven dat zij niet meededen, maar hun brief werd door de talrijke aanwezigen met gemor en andere teekens van afkeuring onthaald. De voorzitter van den Landdag, Mr. Prayon-van Zuylen, zegde in zijne zeer gepaste openingsrede, dat zij ongelijk hadden niet voor enkele oogenblikken den politieken kamp te vergeten en zich bij andersdenkenden aan te sluiten ter verdediging eener zaak, die geene partij-, maar eene volkszaak is, en andere liberale sprekers, onder anderen de heer Reynaert, van Brussel, kwamen dit ook erkennen, hetgeen aan 't kliekske van vier of vijf mannen, dat te Gent en te Antwerpen... alléen staat, zeker weinig zal bevallen hebben. Een tiental, zoo Fransche als Vlaamsche, dagbladen van verschillende denkwijze, waren op den Landdag vertegenwoordigd. | |
[pagina 257]
| |
Eenige sprekers hadden, voor 't uiten hunner klachten en desiderata, den goeden toon niet weten te vinden, en nu en dan een woord laten vallen, dat niet zeer gepast was. Die fout is zekerlijk te betreuren, maar verschoonbaar: eene rechtsmiskenning van 58 jaren kan een volk tot opgewondenheid brengen, vooral wanneer men weet dat men voortdurend te kampen heeft tegen den onwil van lieden, die beweren alléen eene plaats onder de Belgische zon te mogen hebben, en die, even roekeloos als harteloos, het grootste deel van 's lands bevolking zouden willen blijven mishandelen als paria's. Een groot getal wenschen werden uitgebracht en bijgestemd, eenige aan 't adres der ministers, andere aan de wetgeving, andere aan de geestelijke overheden; alle strekken om de onrechtvaardigheid. die ten opzichte onzer taal in het openbaar bestuur en in het onderwijs gepleegd wordt, zonder langer dralen te doen ophouden. Burgerlijke en geestelijke overheden zullen uit den Landdag veel leeren. Het Vlaamsche volk wil niet langer als verdrukten behandeld worden, maar eischt gelijkheid en recht; blijven ministers en wetgevers doof aan den algemeenen kreet, die van de boorden der Maas tot aan het zeestrand te Veurne weerklinkt, weldra zal het volk hun rekening vragen over hunne flauwhertigheid of onverschilligheid. Wat de geestelijke overheid aangaat, deze kan oneindig veel doen om het godtergend ongelijk, dat den Vlamingen wordt aangedaan, te doen ophouden, en wij meenen dat het hoog tijd is, de sedert jaren herhaalde klachten over het ontoereikende van het Vlaamsch onderwijs in de katholieke scholen, vooral bij eenige kloosterzusters, tot zwijgen te brengen. Wij staan verbaasd, dat men in zekere kringen niet eens schijnt te bevroeden dat de redelooze ophemeling en verspreiding van het Fransch, de verbastering van onzen eigen aard, gelijk staat met het verval van godsdienst en zeden! Wat brengt men voor om geene of althans luttel verandering in den toestand te maken? Drogredens, die den aanval van het gezond verstand niet kunnen weerstaan. Het opperbestuur steunt zich dom - het woord is gezegd, en 't is waar - op berichten, die valsch en logenachtig zijn; het gelooft enkele belanghebbende Waalsche opperbeambten, die de verdrukking en uitbuiting van ons volk willen vereeuwigen, en krijt voor overdrevenheden uit de klachten der bewoners van al de Vlaamsche provinciën! De wetgevers beloven de grieven te doen verdwijnen, maar zij leveren verminkte, onvoldoende wetten, die niet eens getrouw worden uitgevoerd. De schoolbestuurders beroepen zich op het vooroordeel of de domme verwaandheid van ouders, die vooral een Fransch onderwijs voor hunne kinderen schijnen te begeeren, zonder te bevroeden dat het beste, meest vruchtdragend onderwijs dát is, | |
[pagina 258]
| |
gesteund op en voorgelicht door de moedertaal! Het is hun plicht de dwaling van meest weinig geletterde lieden, de tegen de volkstaal opgevatte vooroordeelen der hoogere standen te doen ophouden, wel verre van die in te volgen..... Dat de adel en rijke burgerij het in acht nemen: de tijd is nakend, dat niemand, welken naam hij voere, door welke kennis of verdiensten hij zich ook heeft onderscheiden, nog de minste kans zal hebben de openbare gunst te bekomen, wanneer hij niet in staat zal zijn zich behoorlijk in de taal des volks uit te drukken. Dat zij, die binnen weinige jaren begeren gerangschikt te worden in de klas der onbekwamen, dan voortgaan de volkstaal te minachten.
Vierde algemeene feestvergadering van het Davidsfonds. Een groot getal leden van het Davidsfonds waren te Kortrijk verleden maand vereenigd. Plechtig, gulhartig onthaal van het magistraat dier stad; deelneming van schier geheel de bevolking, die de Belgische drie kleur aan de huizen had doen wapperen. De toon- en letterkundige zittingen werden door het puik der bevolking bijgewoond; zij verdienden het ten volle, en zeker zal geen enkele der aanwezigen die onvoldaan verlaten hebben. Het Jaarboek van het Davidsfonds zal, meenen wij, een wijdloopig verslag over de feesten mededeelen, gelijk verscheidene dagbladen reeds gedaan hebben; zeggen wij dat Kortrijk er ongetwijfeld veel nut en bate zal uit trekken; is die stad, die vele betrekkingen met Frankrijk heeft, waar het om zoo te zeggen aan paalt, uiterlijk wel wat verfranscht, er zijn daar nog, God dank! duizenden Vlamingen, wien het blijkbaar goed aan 't herte deed hunne gehechtheid aan het vaderland gesterkt en aangemoedigd te zien door landgenooten, van wijd en zijd naar hen toegestroomd. Een goed woord is door den heer burgemeester Reynaert, op het banket, waar de feesten mee besloten werden, gezegd: eerlang zal in de stad Kortrijk de leeuw van Groeninge op zijn voetstuk staan, het zinnebeeld van glorie en grootheid, dat de volgende geslachten zal blijven herinneren aan het heerlijkste feit van Vlaanderen's volkshistorie. Moge het maar niet lang achterblijven!
Rodenbachfeesten. Een ander Vlaamsche bijeenkomst had eenige dagen nadien plaats te Roeselare: 't was, eensdeels, eene rouwplechtigheid, ander deels een zegefeest. Vervulde het verlies van den dichter Rodenbach, al te vroeg aan den Vlaamschen kamp en aan de letterkunde ontvallen, nog het hart met spijt en droefheid, 't was van den anderen kant opwekkend om zien hoe het Vlaamsche volk zijne liefde en erkentenis wijdt aan degenen, die hem al de krachten zijner ziel, al de gaven zijns geestes toewijden. Van wijd en zijd waren Vlaamsche genootschappen en voorstanders en beoefenaren der Vlaamsche | |
[pagina 259]
| |
letteren opgekomen om de nagedachtenis van den zoo veel belovenden jongeling te verheerlijken, en Dr. Verriest, hoogleeraar aan de Katholieke Hoogeschool, sprak, als voorzitter der inrichtingscommissie, in eene treffende rede, den welverdienden lof des ontslapenen, die herhaald werd in een schoon gedicht van Em. Hiel. De optocht, die 's namiddags ter eere van den schrijver van Gudrun de straten der nette Mandelstad doortrok, was alleszins waardig van de betooging, waar de vele duizenden deelnemers een aangenaam aandenken van zullen bewaren.
Vlaamsche Academie. - In zitting van Augustus is M. Broeckaert van briefwisselend lid werkend lid gekozen. De vergadering heeft de bespreking voortgezet der voorstellen-de Potter en Coopman, welke alle onveranderd aangenomen zijn geweest. Mochten die voorstellen zonder vertoeven uitgevoerd worden, want zij zijn geroepen veel nuts te stichten en te maken dat het gewoon Vlaamsch publiek ook iets kunne mededragen van de uitgaven dier geleerde instelling. In de vereeniging van September heeft M. Hiel hulde gebracht aan het Vlaamsch gemeentebestuur van Dendermonde, bij de ontvangst van den Lord Mayor en betreurd dat de burgemeester van Gent diezelfde gevoelens niet heeft getoond als hij M. De Keyser tot gast had in het Gentsche stadhuis. M. Dodd doet eene lezing over de verkeerde sprongen der Franschen als zij Belgische mannen en Belgische omstandigheden te bespreken hebben. M. Genard wordt gelast de levensschets te maken van wijlen het Academielid M. Delgeur. M. Gaillard, geeft verslag over zijne reis naar Wissen waar hij bij graaf de Loë, De Verwoesting van Troyen door Van Maerlant is gaan afschrijven. De belangrijke handschriften door het Staatsbestuur te Cheltenham gekocht, namenlijk Spieghel historiael, de roman der Rooze en de Zeven vroeden zullen nagezien worden door M. Stallaert, die er in de toekomende zitting verslag zal over geven. Die aangekochte stukken zijn van het hoogste belang voor onze geschiedenis; zoo als men weet zijn zij herkomstig uit onze abdijen tijdens de Fransche omwenteling ons ontstolen. Wedstrijden voor 1888. - Zijn ingezonden: In antwoord op de eerste vraag: Verhandeling over het gebruik der bijvoegende wijs in het Gothisch, Oud Friesch, Oud Saksisch en Oud Hoogduitsch. Kenspreuk: Germania. In antwoord op de vierde vraag: 1. Lofrede op Hendrik Conscience. Kenspreuk: Wees gedankt, o Hendrik Conscience! - 2. Hendrik Conscience. Kenspreuk: Conscience en het Vlaamsche Volk. In antwoord op de vijfde vraag: De Belgische taalwetten van | |
[pagina 260]
| |
1873, 1878 en 1883, door de geschiedenis, de handelingen der Kamers en de rechtspaark toegelicht. Met een critisch overzicht der vorige wetgeving en praktische aanteekeningen op de wet van 17 Augustus 1873 over het gebruik der Nederlandsche taal in strafzaken. Kenspreuk: Repos ailleurs!
Davidsfonds. - Het 4e deel van David's Vaderlandsche Historie, is afgedrukt en zal, eerstdaags, aan de afdeelingen verzonden worden. Het is zeer omvangrijk en behelst de Geschiedenis van het graafschap Vlaanderen. Aan dit uitmuntend werk blijft de grootste bijval ten deele vallen, bijval die, zonder tegenzeg, alleszins verdiend is. In den loop van October houdt het Gentsche Davidsfonds eene plechtige letterkundige zitting ter gelegenheid der prijsuitdeeling aan de laureaten in zijne prijskampen voor het Vlaamsch. Zondag 23 September, heeft Senator Lammens eene belankrijke voordracht gehouden te Thielt over Onze belangen. Terzelfdertijd zijn er belooningen uitgereikt aan de studenten, van het Thieltsch college die op zoo schitterende wijze uitgeschenen hebben in de officieele prijskampen voor het Vlaamsch.
Sterfgevallen. - † Kunstschilder Hendricx, te Antwerpen, in den ouderdom van 61 jaar. Hij was ridder van het Leopoldsorde en van St. Gregorius den Groote. Onder zijne beste werken rekent men: 7 doeken van den Kruisweg in de O.L. Vr. kerk, den Kruisweg in de St. Jozefkerk en zijne H. Alfonsus van Ligori in de kerk der E.P. Redemptoristen, alle te Antwerpen. † Lodewijk Delgeur, geboren te Rotterdam in 1819 en overleden te Deurle bij Antwerpen. Hij was briefwisselend lid der Vlaamsche Academie en laat vele Fransche schriften achter meest van aardrijkskundigen aard. Hij was een medewerker van al onze vroegere Vlaamsche tijdschriften en is het meest in de Vlaamsche wereld bekend geworden door zijn Rijmwoordenboek der Nederduitsche taal voorafgegaan door eene beknopte prosodia. Hij was een geleerd, christelijk en vriendschappelijk man. † Antoine Elen, 80 jaar. Vermaarde beeldhouwer laat de volgende kunstwerken achter: Eurydice, Saint Benoit, Cholera, Blanche de Castille, generaal Lecourbe, René et Oulougamoz. Borstbeelden: Duc d'Orléans, Thiers, Odillon Barrot, Chateaubriand, Alfred de Vigny, Prudhon, Louis Blanc, generaal Cavaignac, Cardinaal Antonelli, Veuillot, Berryer, Alexander Dumas, Eugène Delacroix. † Th. Juste, te Brussel, schrijver van menige geschiedkundige werken. Vruchtbaar was hij doch meer compilateur dan geleerde. Daarbij was hij hevig partijdig ten voordeele der liberalen. † Hofdijk, 71 jaar, gewaardeerd en geleerd Hollandsch schrijver. Ons voorgeslacht is zijn standaardwerk. |
|