‘De verschijning van Keizer Karel en het Rijk der Nederlanden werd in het liberaal Vlaamsch België geruimen tijd met hooggespannen verwachting te gemoet gezien..... Vlaanderen, Nederland was een vaderlandsch epos rijker geworden.... De belangrijkheid van het onderwerp, de veelzijdigheid der handeling, de pracht van den vorm, de frischheid en kruimigheid der taal maakten Keizer Karel tot een parel van echt Vlaamsche kunst, die in onze Nederlandsche letterkunde eene schitterende plaats ging innemen....’
Eerst doet Max Rooses uitschijnen wat hij in het gedicht bewondert:
Keizer Karel is een epos ‘met kleine afgeronde en afgebroken tafereeltjes, ieder op zich zelf staande, glanzende met eigen kleur en licht als de parels van een snoer uit bontgekleurde en ongelijke steenen bestaande, en verbonden door een band zoo weinig zichtbaar en zoo plooibaar als de draad die binnen in het hart der parels zit.’
‘Ook de taal is kruimig, buigzaam, afgewisseld in den hoogsten graad... eene taal, die, even afwisselend als het honderdluikige tafereel, zich plooit naar alle tongen, daalt en rijst met de voorvallen, die zij bezingt, immer natuurlijk en gezond...’
Wat schrijver afkeurt of zwak vindt geeft hij ook te kennen:
‘De dichter schijnt er niet van doordrongen, dat de Gentenaars de stichting van het Rijk der Nederlanden van Karel wezenlijk verwachtten of eischten.... Heel het werk door blijft 's dichters droom een thema, waarop hij telkens terugkeert, een denkbeeld van edelen aard, geschikt om geestdrift te wekken, maar niet innig genoeg met de gebeurtenissen saamgeweven, niet doorgedrongen in den geest der personages, niet tot drijfveer van bezingenswaardige daden geworden.’
‘Het grootste gebrek van het Reinaertsvers is het kort op elkander wederkeeren der rijmen, die paar aan paar met eentoonigen tiktak eindeloos en afmattend het gedicht doorklinken.’
- Burgersdijk vertaalt Shakespeare in heerlijk Nederlandsch. Het elfde deel zijner overzetting is verschenen en bevat Cymbeline, Koning Hendrik VIII, en den Storm.
- Het 25ste en laatste deel van Busken Huets Fantasiën en Kritieken is uitgegeven. Door een franschen criticus Ch. Simond wordt hij met Jules Lemaître vergeleken.
- Drie fransche meesters hebben dit jaar elk een tooneelspel gedicht: Leconte de Lisle liet bij Lemerre: L'Apollonide verschijnen; 't onderwerp is heidensch, de verzen zijn in een classieken vorm gegoten, de indruk is koud. De Banville heeft op een licht onderwerp met twee persoonen: Pierrot en la fée Urgèle in geestige en grillige verzen een kluchtspel gedicht: Le Baiser. Richepîn gaf een tooneelspel uit in drie bedrijven: Le Flibustier.