Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Voor Kerk en Paus!
ZOO de eindelooze zee haar wentelende baren
Vol donderend gebrom en grootschheid zwaait en zwiert,
Zoo ruischt en bruischt, miljoenen borsten uitgevaren,
Het wereldjubellied, dat heden Leo viert.
Heil Leo, paus en vorst, die, vijftig jaar geleden,
Den eersten priesterstap ten altaar heeft geleid,
En nu, God dank! den hoogsten trap is opgetreden
In 't heiligdom der priesterlijke weerdigheid!
O wondre kerk, gerotst op tweemaal duizend jaren,
Geankerd met het kruis, gemetseld in het bloed
Van twaalf miljoenen roode martelaren,
En met den meitak na der eeuwen val begroet!
Daar zetelt Leo nu, met zijne gloriesterre,
Die rijzend haar gestraal op heel de wereld schiet.
Die nooit en keek, vraagt nu: ‘Wat schittert daar van verre?’
De staten, half bevreesd: ‘Wat schuilt er in 't verschiet?’
Wat schuilt er?.... Vier en vlam voor tronen en voor landen,
Misschien de groote ster van eenen grooten man,
Of een Canossa, waar een wereldvorst zal stranden,
Wil hij geen Waterloo, wil hij geen nieuw Sedan.
Wat schuilt er in 't verschiet?... Wie weet het? In Germanje,
Een nieuwe BlijdingGa naar voetnoot(1) die, of waar' 't in Bismarks vuist,
Het kerkgoed wederwint, gejond door Karelmanje,
En al de rooveren der Kerke nederbuischt.
Doch neen! het is de ster van 't vreedzaam pauzenwezen,
Dat onverganklijk blijft, ofschoon het al vergaat.
Zij schijnt, steeds oud en nieuw, zooals zij scheen voordezen,
Op 't groengeworden puin van meer dan éénen staat.
Al gaan de pauzen dood, het pausdom kan niet sterven.
O keekt gij maar één stond, één enklen stond... misschien,
Gij die vrijwillig blind het hemellicht blijft derven,
Gij zoudet in den paus geen mensch... maar Christus zien.
| |
[pagina 238]
| |
Ja Leo's voorzaat kunt gij vangen en verbannen
En Bonifacius den achtste in 't aanzicht slaan,
Rond Leo den dertiende een doornenkrone spannen
En hem als ‘ecce homo’ met uw spot verzaân,
En Petrus kruisen en den zesden Pius schrijnen
En zegelen met lood, als lag het pausdom neêr:
De ster van 't pausdom toch zal op uw graven schijnen,
De paus is Christus zelf, en Christus sterft niet meer.
De staten rusten op kanon of gaan op krukken;
Ministers zaaien 't poêr als zaad des vreden rond;
Een schok, een kleene vonk: Europa springt aan stukken;
De maatschappij verzinkt, ontzenuwd, in den grond
Die gaapt gelijk een mijn, vol grauwvier en gevaren;
't Zij werkmanshuizen, 't zij paleizen van graniet,
Men laat den hoeksteen - God - als worremsteekte varen
En stelt in zijne plaats een steen... van dynamiet.
De paus is Christus, hij! zijn hert is Jesus' herte;
Genageld aan het kruis, hij steekt zijne armen uit
Naar al wie lijdt of weent en giet op hunne smerte
Het bloed van zijne liefde, dat hun wonden sluit.
Hij zalft het werkmanszweet en leert de rijken beven,
Hij toont de ware vest der wereldheerschappij,
Verlicht het heiligdom van 't christen huwlijksleven
En scheurt den masker af van de vrijmets'larij.
De paus is Christus zelf met al zijn wonderwerken.
Want meerder wonder zag 't verstomde menschdom nooit
Dan Leo, die zijn macht voelt alle dagen sterken,
Al ligt hij, Juda's leeuw, geketend en gekooid.
De vorsten uit het oost begroeten zijne zonne,
De landen van Europe, in twist en onverstand,
Zijn dorstig naar zijn raad, of 't ware een vredebronne,
En de ijz'ren kanselier reikt hem zijne ijz'ren hand.
De paus is Christus zelf! Lijk Christus is hij koning.
Heeft hij geen eigen land, de wereld is voor hem;
Hij zendt een enkel woord uit zijn bewaakte woning,
En honderde miljoenen hooren zijne stem.
Hij heeft een heerschappij, die iedereen doet knielen,
Den Keizer lijk den knecht, den Franschman lijk den Pruis,
En 't is het Godsgezag dat hij op alle zielen
Voert met den koningsstaf van 't alverwinnend Kruis.
Ja stool men hem zijne erve en koninklijke have,
Spijts al 't zouavenbloed gegoten voor zijn vaan,
Toch blijft hem d'hemelkroon, want zij is Christus' gave,
En wat hem God eens gaf, daar kan de mensch niet aan.
O gij, die, in het kleed der duisternis gelegen,
Lijk Lazarus, helaas! verrot in 't grafgewelf,
O kwame uw dwaalziek oog de zon des pauzen tegen,
U zeide hij: ‘sta op!’ want hij is Christus zelf!
Brugge. D. G Eug. Toussaint. |
|