Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Mgr P. Claessens.P. Claessens, klassiek schrijver en professor van philosophie.
| |
[pagina 194]
| |
lijkheid en goeden smaak; maar de jonge lettervriend, na zijne lange wereldlijke studiën, zal blijde zijn nu en dan zijnen geest te kunnen verfrisschen in reinere en heilzamere bronnen... Hij zal verwonderd staan, als hij ziet, dat de taal van Titus Livius en Tacitus niets van hare kracht noch edelheid verloren heeft bij onze kerkelijke schrijvers der derde en der vierde eeuw; aldus zal er nog een vooroordeel te meer verdwijnen uit de letterkundige wereld.’ ‘Weinige jaren later, zegt Mgr Claessens, zag men in Frankrijk het vermaarde vraagpunt der classieken oprijzen door toedoen van den Eerw. H. Gaume. Wij waren verre van de overdrijvingen der Gaumisten en van die hunner tegenstrevers, de Veuillotisten; wij waren in 't wijze midden, dat sedert dien door het Opperhoofd der Kerk bekrachtigd is.’ Hetzelfde jaar verscheen van Mgr Claessens alleen: Delectus opusculorum ex Patribus Latinis (Mechelen, Van Velsen, 1848), bestemd om tot aanvulling te dienen bij de christelijke bewijsvoering, die aan de leerlingen der Philosophie wordt gegeven. Reeds vroeger had professor Claessens andere pennevruchten geleverd. - In 1844 gaf hij voor zijne leerlingen een Précis de l'histoire moderne in 't licht. In 1845 verscheen bij A. Jamar, te Brussel, eene nieuwe uitgaaf van Préceptes de Rhétorique de l'abbé Girard. Dit boek was hier en daar door professor Claessens herwerkt en vermeerderd, en daarenboven verrijkt met een abrégé des préceptes oratoires, geschreven in 't Latijn naar Cicero en Quintilianus. Zoo herwerkte hij ook de classieke handboeken: Selecta e Scriptoribus Latinis loca (Mechelen, Van Velsen, 1846) en M.T. Ciceronis undecim orationes selectoe (Leuven, bij Van Linthout en Van de Zande, 1849), om niet te spreken van Scutum fidei of Commentarium adversus profanas vocum novitates, door Mgr Van Hemel ingelascht in zijn Coeleste Palmetum van Nakatenus. | |
[pagina 195]
| |
‘Maar, - zegt onze vriend Claessens met zijne gewone geestigheid, - in dien tijd ‘Je me crus un grand homme, et fis une préface.’
‘Ik maakte er zelfs drij: die van den Vesperale, die van den Graduale en die van den Directorium chori. Zoo die werken den naam dragen van mijnen waarden collega M. de Voght, is 't omdat hij mij in 't Fransch alles gegeven had wat noodig was om te schrijven over een onderwerp, waarvan ik toen niets kende. A tout seigneur tout honneur: Cuique Suum.’
Van 1849 tot 1860 was Mgr Claessens professor van Philosophie in 't zelfde Klein Seminarie te Mechelen, en ook in die hoedanigheid had hij verscheidene vakken te behandelen. Hij noemt de volgende: Logique formelle, Ontologie ou Méthaphysique générale, Théodicée; Langue hébraïque (voor eenige leerlingen); Démonstratio christiana, d'après Liebermann; Philosophie de l'histoire, Philologie Grecque, en van 1858: Logique réelle en Psychologie. Niettegenstaande die verscheidene leervakken vond hij nog tijd tot schrijven. Zoo maakte hij een handboek van Histoire universelle, om niet meer verplicht te zijn den leergang van Philosophie de l'histoire te dicteeren, leergang, die volgens zijn gevoelen, en naar hetgeen daarin wezentlijk geleerd wordt, beter Histoire politique et religieuse zou heeten. Die histoire universelle, ou tableau des croyances religieuses et des institutions sociales des peuples anciens et modernes, in twee deelen: ère ancienne en ère chrétienne, verscheen te Leuven, bij Fonteyn, in 1852 en 1854. Ook gaf hij voor zijne leerlingen in 't licht: Ontologia sive methaphysicoe generalis compendium (Leuven, Fonteyn, 1855). Toen M. de kanunnik Van Hemel tot de weerdigheid van vicaris-generaal was verheven, en als superior van 't Klein Seminarie opgevolgd werd door M. Van Campenhout, benoemde deze laatste den ieverigen profes- | |
[pagina 196]
| |
sor Claessens eerst tot bestierder der letterkundige afdeeling en later tot voorzitter der Academie, welke er onder de beste leerlingen ingericht is. In die hoedanigheid, zegt hij, ‘heb ik onnoemelijk veel papier beklad om stukken te schrijven in Fransche proza en verzen voor de openbare zittingen der Academie, en om liedjes te rijmen voor de naamfeesten van den superior. De Annalen der Academie bewaren ze ongetwijfeld tusschen de gedenkschriften van de gemeene werkzaamheid der meesters en der leerlingen tot luister van het gesticht.’ - Sommige dezer liedjes verdienen om hunne geestigheid in 't licht gegeven te worden. Te dien tijde liet P. Claessens ook twee hoofdstukken verschijnen van Vie du Pape St Grégoire VII. Het overige van dit werk is in handschrift gebleven. - Verscheidene artikels van maatschappelijke wijsbegeerte, alsook eenige gelegenheidsgedichten van zijne hand, werden naamloos gedrukt in de dagbladen. De brochuur: De la déposition des princes au moyen-âge (Leuven, bij Fonteyn) par un prétre du diocèse de Malines werd maar op 500 exemplaren getrokken. De verzameling: Monumenta philosophica (Leuven, 1856) werd gemaakt met de medewerking van professor Delvigne. Dit boek bevat den tekst van eenige schriften, uitgegeven door den Heiligen Stoel en het Bisdom, tegen de dwalingen der hedendaagsche wijsbegeerte.
Evenals Mgr Claessens grondige bemerkingen heeft gemaakt over de humaniteitsstudiën, wijdt hij in zijne autobiographie eenige bladzijden toe aan zijn onderwijs in de philosophie. Jammer, dat wij hem hier niet overal kunnen volgen; dit zou ons te verre leiden. Ongetwijfeld tot beschaming der positivisten, die enkel tast- of zichtbare bewijzen aannemen, verklaart Mgr Claessens nadrukkelijk, dat hij zeker is niet gedwaald te hebben in zijne leer der Logique formelle of Dialectique, welke hij noemt ‘eene soort van aristotelische | |
[pagina 197]
| |
rekenkunde, die zich uitdrukt door denkbeelden (termen), oordeelen (grondstellingen) en redeneeringen of besluiten. Men heet ze terecht, zegt hij, de leer der gedachtenwetten; die wetten zijn onveranderlijk en overal dezelfde. Men kan daarbij in geene verderfelijke dwalingen vallen, tenzij men een dwarshoofd wilde wezen als de pantheïst-kwakzalver Hegel, die de grondbeginselen zelven geloochend heeft, waarop het gedacht noodzakelijk en overal steunen moet.’ Met dezelfde kracht en nadrukkelijkheid verklaart hij in de waarheid geweest te zijn bij 't onderwijs van Métaphysique générale of Ontologie, alsook bij dat der Théodicée. Sprekende over de schrijvers, welke hij bij die lessen volgde (en die hij soms met eenen enkelen trek kenschetst noemt hij Suarez en Balmès, St-Thomas van Aquinen, St-Augustinus, St-Bonaventura, St-Anselmus van Cantorbery, Sigismond Gerdil, enz. Zoo deelt hij ook mede, hoe hij, ten gevolge van eenige artikels over philosophie, welke hij in de Revue catholique van Leuven liet verschijnen, in pennestrijd kwam met de opstellers van de Civiltà cattolica van Rome. Deze pennestrijd, welke voornamelijk rolde over ontologisme en psychologisme, trok op hem de aandacht der grootste geleerden, onder welke mannen als Pater VercelloneGa naar voetnoot(1) en hoogleeraar Nicolaas MoellerGa naar voetnoot(2) hem de vleiendste brieven toestuurden. Ten gevolge zijner briefwisseling met P. Vercellone, die hem vele bijzonderheden over Sigismond Gerdil meedeelde, schreef Mgr Claessens: Notice sur quelques écrits posthumes du cardinal Gerdil, opgenomen in de Revue Catholique, jaar 1857, XVe boekdeel der verzameling. | |
[pagina 198]
| |
P. Claessens, diocesaan Schoolopziener.
| |
[pagina 199]
| |
't werk om de plichten zijner nieuwe bediening gewetensvol te volbrengen. Op veertien maanden had hij al de gemeente- en aangenomene scholen zijner provincie minstens éenmaal bezocht en schier al de driemaandelijksche vergaderingen bijgewoond. Meestal reisde hij te voet en alleen, en zocht daarbij zijn genot in de frissche natuur. ‘Indien het reizend leven van Schoolopziener zijne lichaamsvermoeienissen, zijne zielesmarten en geestesvervelingen medebrengt, biedt het echter ook zekere vergoedingen aan. Het beschouwen der groenende velden, der donkere dennenbosschen en der dorre heiden, heeft mij dikwijls verrukt; de goede wil van 't grootste deel der onderwijzers en 't vriendelijk onthaal der goede dorpsherders gaven mij de zoetste vertroosting.’Ga naar voetnoot(1) En van de reis in zijne nederige woning teruggekeerd, vond de vermoeide Heer Inspecteur de aangenaamste uitspanning in zijne boeken, die hij zijne oude vrienden noemt, van welke hij immer iets nieuws leeren kon. Het slechte jaargetijde benuttigde hij om te schrijven. Zoo gaf hij in 1863 in 't licht: Opvoeding en Onderwijs, gegrond op geloof en rede, vooral bestemd om de onderwijzers in te lichten nopens hunne edele zending. Het tweede deel dezes werks bevat de voornaamste regels der methodeleer voor de lagere meisjesscholen. Hij leefde aldus gelukkig en tevreden, wanneer de dood onverwacht zijne woning bezoeken kwam. Den 5en Mei 1865 verloor hij zijnen dierbaren vader in den gezegenden ouderdom van 88 jaren. Hoe de goede zoon door dien slag getroffen werd, hoeven wij niet te zeggen. Vijf jaren later schreef hij een gedicht, getiteld: Bij het graf van mijnen teerbeminden vader, hetwelk | |
[pagina 200]
| |
destijds gedrukt werd in de Belgische IllustratieGa naar voetnoot(2). Toen had hij ook reeds zijnen jongsten broeder te betreuren, den heer Jan Claessens, die geneesheer was te Borgerhout en aldaar overleed den 6 Januari | |
[pagina 201]
| |
1870, in den jeugdigen ouderdom van slechts 39 jaren. De Eerw. Kanunnik Claessens werd tot toezienervoogd aangesteld over zijns broeders twee nagelaten weezen, welke hij het geluk had tot deugdzame, godvreezende juffrouwen te zien opgroeien. | |
P. Claessens' laatste jaren.
| |
[pagina 202]
| |
te verhalen zijn wij verplicht een jaar of drij terug te treden. Den 29 Juni 1867, zijnde de achttienhonderdste verjaring der marteldood van den H. Petrus, had te Rome de heiligverklaring der martelaars van Gorkom plaats; te dier gelegenheid liet M. Claessens te Mechelen, bij Ryckmans-Van Deuren, de geschiedenis der martelaren van Gorkom verschijnen. Den 4 December 1867 overleed de Cardinaal Aartsbisschop Engelbertus Sterckx. M. Claessens woonde de begrafenis Zijner Hoogweerdigheid bij in de crypte onder het hoogaltaar van St-Romboutskerk, en schreef dezelfde maand eene brochuur getiteld: Engelberti Sterckx... Laudatio funebris, opgedragen aan Mgr Lauwers. Zij verscheen te Mechelen, bij Ryckmans, in 1868, gelijktijdig met eene Vlaamsche levensbeschrijving van den Cardinaal. De opvolger des Cardinaals, Mgr Dechamps, door zijne heiligheid Pius IX van 't bisdom Namen naar 't aartsbisdom Mechelen overgebracht en den 30 Januari 1868 aldaar plechtig ingehaald, schonk van den beginne af zijne vriendschap en zijn volle vertrouwen aan den diocesanen Inspecteur Claessens. Reeds daags na de inhaling werd deze laatste door Zijne Hoogweerdigheid in bijzonder gehoor ontvangen en redekavelde, onder meer andere zaken, over de wijsgeerige vraagpunten, welke te Rome aanhangig en nog onbeslist waren. In de maand Augustus van 't zelfde jaar verlangde de aartsbisschop, te zamen met de andere bisschoppen van België, aan den H. Stoel te vragen, den eeredienst der H. Juliana van Cornillon tot de geheele H. Kerk uit te strekken. M. Claessens werd gelast, de aanvraag en de daartoe noodige stukken op te stellen, en zoo schreef hij de 28 bladz. in-folio: De ecclesiastico cultu S. Julianae Virginis Cornelionensis Apostolica auctoritate ad urbem et orbem extendendo (Mechelen, bij Dessain). | |
[pagina 203]
| |
Het volgende jaar schreef hij de brochuur: Extensio cultus ex antiquo exhibiti Julianae Cornelionensi sanctae nuncupatoe, etc. Mechelen, bij Dessain). Later volgde: Documenta quoedam, etc. In den zomer van 1870 deed Mgr Claessens eene reis naar Italië, in gezelschap van zijnen ouden vriend, H. Verdeyen, pastoor der Rijke-Claren, te Brussel. Te dier gelegenheid zag hij te Rome het Concilie van het Vatikaan vereenigd, en had het geluk een gehoor te ontvangen van Pius IX. Dit en andere lotgevallen der reis heeft hij beschreven in zijn Reisje naar Rome, welk werk door Guil. Lebrocquy in 't Fransch werd vertaald en te Brussel bij Goemaere in 1874 verscheen, onder den titel: Une Excursion à Rome en 1870. Journal de voyage. In 't jaar 1872 hield Mgr de aartsbisschop Dechamps te Mechelen een bisschoppelijk synode. Mgr Claessens werd door Zijne Hoogweerdigheid vereerd met het opstellen van het plan dezer vergadering, en was de Notarius Synodi. Hetzelfde jaar verscheen zijn werk: Les civilisateurs chrétiens de la Belgique (Luik, bij Dessain) en 't jaar daarna schreef hij: La vie du Père Bernard ou l'apostolat d'un Rédemptoriste, (Doornik, bij Casterman, 1873). Dit werk is in 't Engelsch uitgegeven te New-York in 1875. In den winter van 1874 en 75 hield hij zich bezig met het schrijven van la vie du vénérable Clément-Marie Hofbauer, welk werk, zooals hij zelve getuigt, ‘hem vele zalige uren heeft geschonken door het beschouwen van dit sterk en kalm toonbeeld van den priester en kloosterling’. Het vieren van den elfhonderdsten verjaardag der marteldood van den H. Rumoldus, apostelen patroon van Mechelen, gaf hem aanleiding tot het in 't licht geven van het Leven dezes heiligen, in t' Fransch en in 't Vlaamsch. (Mechelen, bij Van Velsen, 1875). De volgende jaren in de ledige uren, welke zijne ambtsbezigheden hem overlieten, deed hij vele opzoe- | |
[pagina 204]
| |
kingen voor zijn werk: La Belgique chrétienne, verschenen te Brussel, bij Herreboudt in 1883, doch slechts gedeeltelijkGa naar voetnoot(1), en, na het afsterven van Mgr Scheppers, stichter der Broeders en Zusters van O.-L.-Vrouw van Bermhertigheid, wijdde hij dezen weldoener des menschdoms eene levensschets toe in de Revue générale (1877). In den jaargang 1877 der Précis historiques verschenen ook verschillende artikels van Mgr Claessens, getiteld: Notices historiques des évêques d'Anvers, die nopens Antwerpen en dezes geestelijk bestuur zeer wetenswaardige bijzonderheden inhouden. Over verschillende bisschoppen van Antwerpen heeft hij nog levensschetsen in handschrift nagelaten. Omtrent denzelfden tijd gaf hij nog in 't licht: Benoit de Decker, souvenirs de sa vie et de ses aeuvres (Mechelen, bij Van Velsen 1877), en 't zelfde werk in 't Vlaamsch: Leven van Benedictus de Decker (Mechelen, bij Rijckmans, 1877). Den 5n October 1877 meldde het ‘Staatsblad’, dat Mgr Claessens door zijne Majesteit den Koning tot Ridder der Leopoldsorde was benoemd. Te dier gelegenheid ontving hij van zijne talrijke vrienden vele gelukwenschen, waaronder verschillende berijmde. De nieuwe Ridder beantwoorddde deze insgelijks in verzen. Aan Frater S. Daems, den gunstig gekenden dichter en thans lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, zond hij het volgende: | |
[pagina 205]
| |
Antwoord op het luimig stukje: Aan het Ridderkruis, enz. van den Eerw. Heer Fr. Servatius Daems. Vriend Servaas, o wondre gast,
Ei, wat hebt ge mij verrast
Met die fijn congratulatie
Aan een knopsgats decoratie!
'k Dacht: ‘Men wist in de oude abdij
Sedert jaren, dat ik mij
Zocht te onttrekken aan de kruisen,
't Zij van Belgie, 't zij van Pruisen,
't Zij van Spanje of ander land,
Zelts den “eedlen” kousenband
Van Britanjes queen Victorie:
Neen, geen kruisen!’... Maar, jandorie,
Schoon ik op des werelds baan
Niet gekruist en wilde gaan,
Zond Monsieur Delcour minister
(Braaf, maar toch een kruisverkwister)
Mij een brief van eigen hand
Met een kruisken... tot mijn schand.
‘Zie - sprak hij - dit zendt u Koning
Leopoldus, ter belooning
Van al de ijslijke euveldaân,
Sedert lang door u begaan:
Ja, ge zijt ('t moge u mishagen)
Eindlijk ridderknaap geslagen;
Buig het hoofd geduldig neer
En zend mij het ding niet weer!’
'k Kon - om u rechtuit te klappen -
Aan mijn vonnis niet ontsnappen.
Zoo, eilaas, is 't mij geschied:
Die één kruis op de aarde vliedt.
Komt er dikwijls op zijn wegen
Onvoorziens een ander tegen.
Doch, hoe 't zij, in zeekren zin
Heeft elk kruis zijn voordeel in.
In hetgeen mij is gezonden,
Heb ik toch één troost gevonden,
Iets wat opbeurt en verblijdt,
Iets wat zoet in 't harte glijdt.
Raad eens wat!... Het zijn de wenschen
Die een duizendtal van menschen,
Zeer beleefd en gemanierd
Aan mijn kruis heeft toegestierd.
De uwe zijn mij boven allen
Uitermate wel bevallen,
En geen wonder, - neen, voorwaar,
- Gij toch zijt geen rijmelaar.
De onderwijzers der provincie Antwerpen brachten hunnen riddergeslagen diocesanen Inspecteur een open blijk van hulde en erkentenis met hem zijn portret | |
[pagina 206]
| |
aan te bieden, en zijne collega's, de geestelijke en wereldlijke schoolopzieners, boden hem gezamentlijk een feestmaal aan te Mechelen. Dichter L. de Koninck alleen ontbrak aan dit gulhartig vriendenfeest; deze, te Amsterdam opgehouden om er eene lezing te doen uit zijn Krans rond de wieg van Rubens, zond den volgenden heilwensch: ‘Uit Vondels stad, van d'Amstelvloed,
Schrijf ik mijn Vlaamschen welkomgroet,
Die vliegt langs ijzren sneldraadwegen
Den koningsridder Claessens tegen;
En speelde hier de telephoon,
Ik riep hem 't heil toe, Dietsch van toon.’
Ten gevolge der verandering van Ministerie in 1878 kwam er ook weldra verandering in den toestand van Mgr Claessens en van al zijne geestelijke collega's in 't onderwijs. Door de wet van 1 Juli 1879, waarbij de godsdienst van het schoolprogramma verdween, werd het geestelijk schooltoezicht afgeschaft. Reeds in den loop der zelfde maand Juli werd Mgr Claessens door Zijne Eminentie benoemd tot diocesanen Inspecteur der vrije katholieke scholen. In die nieuwe bediening, welke zich, evenals zijne vorige, uitstrekte tot gansch de provincie Antwerpen, deed hij al wat mogelijk was om het vrij onderwijs alom op eenen degelijken voet in te richten. Toen vooral toonde hij zijne vaderlijke genegenheid voor het onderwijzend personeel, en kwam menigeen met raad en daad te hulpGa naar voetnoot(1). - De brochuur: Réponse à la circulaire ministérielle du 8 mars 1879, uitgegeven onder de bescherming van Zijne Hoogweerdigheid, was door Mgr Claessens geschreven. - Hij ook werd door Cardinaal Dechamps naar Rome gezonden, om er de inzichten der Belgische Bisschoppen nopens de nieuwe school- | |
[pagina 207]
| |
wet bekend te maken en kwam terug met de geschrevene goedkeuring des H. Vaders. Een der eerste vruchten van den schoolstrijd was de oprichting der vrije Normaalschool voor onderwijzers te Mechelen, waaraan Mgr Claessens zeker niet vreemd was. Niet lang echter bleef de Inspecteur Claessens aan het hoofd van het vrij onderwijs. Hij had het pas geheel de provincie door zien opkomen en schier overal de kinderen aan de onzijdig geworden gemeentescholen onttrekken, of hij werd door Zijne Hoogweerdigheid den Aartsbisschop benoemd tot kanunnik titularis der metropolitane kerk te Mechelen (28 Januari 1881), en als diocesaan Schoolopziener opgevolgd door den Eerw. Heer Kanunnik Laforce. Van dien tijd af leefde Mgr Claessens meer afgezonderd, schier uitsluitelijk voor zijne plichten in 't kapittel en voor zijne studiën en geliefde boeken, alhoewel hij de zaken van 't onderwijs altoos met veel belangstelling bleef volgen. Na den val der schoolwet van 1879 en hare vervanging door die van 20 September 1884, droeg hij ook door zijne briefwisseling en goede raadgevingen nog grootendeels bij tot de herinrichtingen van 't onderwijs, welke uit dien nieuwen toestand geboren werden. Frans Willems. 1887. |
|