Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
Invoer der hervorming in Zwitserland en Frankrijk.IN ons laatste artikel, ‘De Protestanten in Duitschland’, hebben wij gezien van welken aard de verdraagzaamheid was die den invoer der zoogenaamde ‘godsdienst-hervorming’ der XVIe eeuw, langs genen kant van den Rijn, vergezelde. In de volgende regels gaan wij, in 't kort, bewijzen wat zij was in Zwitserland en in Frankrijk. Klaar zal nogmaals, uit de feiten die wij zullen aanhalen en waarvan niet een de minste tegenspraak lijdt, blijken, dat, even als in Duitschland, ook hier, in deze twee landen, ‘het zwaard’, gelijk Zwingel zelf, de groote apostel der ‘Nieuwe leer’ in Zwitserland, zich uitdrukte, overal ‘het zuiver woord Gods ter stade kwam’, en dat, zoo ‘de afschuwelijke afgoderij der Papisten’ zoo spoedig in deze streken, ‘ophield te bestaan’, het enkel aan het geweld, aan de dwingelandij, aan de ongehoorde en hatelijke vervolgingszucht der Zwinglianen en der Calvinisten te wijten isGa naar voetnoot(1). Ten bewijze diene, op de eerste plaats, het voorbeeld van Zwingel zelf, den aartsketter, wien de ‘Hervorming’ in Zwitserland haren naam ontleent. Ziehier wat hij te Zurich en te Bern, twee der voornaamste steden, die uit zijne hand de blijde boodschap van het ‘Nieuw Evangelie’ kregen, deed. | |
[pagina 180]
| |
Te Zurich kwam hij in 't begin van 1525 aan. - Eerste feit dat zijne liefde voor de vrijheid van geweten voor andersdenkenden kenschetst: nog het zelfde jaar wist hij den raad der stad een besluit af te dwingen dat verordende dat voortaan alleen nog zijn ‘Evangelie’ zou mogen gepredikt worden en dat elke andere godsdienst te Zurich ten strengste verboden wasGa naar voetnoot(1). - Tweede feit, dat den geest van verdraagzaamheid die hem bezielde nog beter blootlegt: eenigen tijd nadat evenvermeld gebod verschenen was, predikte hij dat ‘God in den Geest, niet in beeltenis, wil aanbeden worden’; dat ‘de beelden, inzonderheid de gouden en de zilveren, een gruwel zijn in Gods oogen’; bijgevolg, dat het voor de openbare macht eene dringende, onmiskenbare plicht was deze terstond, als zijnde in strijd met Gods gebod en de eer die hem toekomt, uit al de kloosters en uit al de kerken te verwijderen en ze totaal te vernietigen.... Reeds des anderen daags verscheen er een gebod van den raad, behelzende dat men al de beelden, schilderijen, autaren en ander ornementen uit de kerken en kloosters zou komen wegnemen; dat hetgene wat der stad kon nuttig wezen aangeslagen was, en dat het overige publiek op de groote merkt, wat wezenlijk gebeurde, zou verbrand wordenGa naar voetnoot(2). - Derde feit, welk de kroon op het werk zet: Om te beletten dat de Katholieken, die getrouw waren gebleven aan hunnen godsdienst, dezen in het geheim zouden uitoefenen, of wel zich elders waar de vrije uitoefening van hunnen godsdienst nog niet verboden was, zouden begeven, deed hij, in 1528, den raad der stad een bevel uitvaardigen door welk geboden werd, dat voortaan al de gene die zich te Zurich bevonden de godsdienstoefeningen der Zwin- | |
[pagina 181]
| |
gelsche kerk zouden bijwonen, en niemand elders ter ‘afgodendienst’ bij de Katholieken zou mogen gaan; dat eenieder de beelden en de schilderijen of wat ook aan den ‘ouden’ godsdienst mocht herinneren, uit zijn huis zou verwijderen, op straf voor hem die in iets aan de verschillende deelen van het gebod zou te kort komen, van ten strengste aan lijf en goed getuchtigd te wordenGa naar voetnoot(1). Na alzoo te Zurich gehandeld te hebben, kan men bijna raden hoe hij te Berne, de tweede stad, waar hij de weldaad der ‘Hervorming’ aanbracht, te werk ging. In 1828, ter gelegenheid van eene groote godsdienstdiscussie die aldaar ten stadhuize plaats had, deed hij het Magistraat een besluit stemmen dat den ‘ouden godsdienst’ afschafte en onder de strengste strafbepalingen de omhelzing van het ‘nieuw Evangelie’ bevoolGa naar voetnoot(2). Het jaar daarop deed hij aan de Katholieke priesters verbieden zelfs in het geheim, zonder dat er iemand tegenwoordig was, mis te lezenGa naar voetnoot(3). De straf die hij aan de overtreding van dit gebod deed hechten, was, dat degene die tweemaal zouden bevonden worden hiermede in strijd te handelen, vogelvrij zouden verklaard worden. Eindelijk in 1529 gebood hij, even gelijk te Zurich in 1526, overal uit alle kerken en kloosters, al de beelden en autaren of wat eeniger wijze niet den eeredienst der ‘oude kerk’ in verband stond, weg te nemen en alles wat niet verbrijzeld kon worden, om de Katholieken, zooveel het maar in zijne macht was, te tergen, in 't publiek op de merkt, aan de deur der groote kerk, te verbrandenGa naar voetnoot(4). Of het al of niet verdraagzaam was, willen wij niet beslissen: de lezer zelf oordeele. | |
[pagina 182]
| |
Wat Oecolampadius, de Melanchton der Zwingelsche leer, en Farel, een ander opperhoofd der hervormingsbeweging in Zwitserland zich, onder dit opzicht, te Basel, te Sint-Gal, te Tavannes, te Neuenberg, enz. veroorloofden, komt niet min klaar voor onze stelling uit. Onder andere, ziehier eenige der heldendaden die den roem van Oecolampadius te Basel - om kortheidshalve slechts van deze ééne stad te spreken - maakten. Zij zijn van zulken aard, dat een Protestantsche geschiedschrijver zelf, P. Ochs, zich de vraag stelt: hoe het mogelijk is dat een mensch zich tot zulke laagheden aflaten, zich derwijze onteeren kanGa naar voetnoot(1). Reeds op het einde van 1527 had hij het zoover weten te brengen dat de bisschop van Basel zich van alle, zoo wereldlijk als geestelijk gezag ontbloot zag, dat de kloosters opgeschorst, hunne goederen voor een groot gedeelte aangeslagen, en hem eenige kerken der Katholieken ter uitoefening van zijnen godsdienst waren ingeruimd gewordenGa naar voetnoot(2). Verre, voorzeker, was er dit reeds van af van verdraagzaam te zijn, althans in den zin zooals men dit woord tegenwoordig verstaat. 't Volstond echter niet voor den blakenden iever die zijne ziel voor het ‘Nieuw Evangelie’ in gloed zette. Even als Zwingel te Zurich en te Bern, zou hij rust noch duur hebben zoolang er te Basel nog een deeltje, hoe klein of hoe gering ook, van den Katholieken godsdienst overbleef, zoolang er een Katholiek in zijn ‘te hervormen’ stad aanwezig was. Daarom, wat doet hij? Voorziende dat hij den raad der stad, die nog gedeeltelijk uit Katholieken was samengesteld en korts te voren nog besloten had dat er niemand, Katholiek of Protestant, om zijnen godsdienst zou mogen gestoord worden, zoo spoedig tot zijn opzet niet zou kunnen overhalen, stelt hij een geruimen tijd | |
[pagina 183]
| |
alles in 't werk om de stad in gisting te brengen; uit al de streken en uit al de hoeken van Zwitserland beroept hij allerhande gepeupelGa naar voetnoot(1), vuurt het aan, geeft het geld, laat het drinken en... als hij zich sterk genoeg acht en de gemoederen genoegzaam opgewonden, stuurt hij een gedeelte van zijn volk naar het raadhuis om het magistraat met geweld een besluit af te dwingen waardoor ‘de afgodendienst der Papisten’ wordt afgeschaftGa naar voetnoot(2), en een ander deel naar de kerken, ‘vier honderd Wandalen’, zegt de Protestantische geschiedschrijver, P. Ochs, ‘die alles stuk sloegen wat hen onder de handen viel, te midden der wraakroependste godslasteringen, de ijselijkste heiligschenderijen bedreven en wat zij niet verbrijzelen of verscheuren konnen, naar de merkt sleurden en daar in twaalf groote hoopen voor de kerk tot asch verbrandden.’ Hoe vreeselijk zich dit ‘Gefindel’, gelijk Dr Janssen het noemt, inzonderheid in de kerken van zijne taak kweet, tevens als wie er, in de achting des volks, de eigentlijke aanlegger van was, leert ons Oecolampadius zelf in eenen brief aan Capito: ‘Ein sehr trauriger Anblick, juichte hij, de gevolgen van den beeldenstorm beschrijvende, für die Abergläubischen, sie hätten Blut weinen mögen. So grausam verfuhr man gegen die Götzen und aus Schmerz starb die Mesz.’ ‘Die Gegner, voegde hij er al spottende bij, bezeichnen mich als den Anstifter aller dieser Bewegungen’.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 184]
| |
Boven alles echter munt als bewijs hoe vrijheidsgezind en hoe gedoogzaam de Zwinglianen waren, de oorlog uit die in 1531 tusschen de Katholieke en ‘Hervormde’ kantons plaats greep en die met de dood van Zwingel in den slag van Capell, den 11 October van gemeld jaar, eindigde. Om het even, welk was het doel waarmede deze door de Protestantsche kantons ondernomen werd? Zwingel zelf, op twee verschillende plaatsen zijner geschriften, verklaart het onbewimpeld: het doel dat zij daarmede op het oog hadden, zegt hij, was ‘het zuiver woord Gods’ dat de Katholieke kantons tot dan toe versmaad hadden, in deze ‘in te voeren’, ‘de dwingelandij’ die zij tot dan toe tegenover de Zwinglianen, die zij belet hadden ‘het nieuw Evangelie’ ten hunnent in te brengen, gepleegd hadden ‘te wreken’, en ‘de onzinnige leer’ die zij aangekleefd bleven ‘uit te roeien en te niet te doen’.Ga naar voetnoot(1) Besluit daaruit welk het lot der Katholieke kantons zou geweest zijn, zoo de ‘Nieuw-hervormden’ den zegepraal hadden moeten behalen in plaats der nederlaag die zij nu bekwamen en die hun de dood van hun opperhoofd en zeven of acht zijner getrouwste trawanten kostte. Zoo toch zij zelfs voor de gruwelen en den langen sleep van alle soorten van heilloosheden en wandaden, die steeds allen oorlog, laat staan een broeder-, en godsdienstoorlog vergezellen, niet terugweken, mag men met alle recht veronderstellen, dat, eens overwinnaar, zij voor niets minder zouden stil gestaan hebben, | |
[pagina 185]
| |
dat alles wat ijselijk en verschrikkelijk is, in de ruimste maat, het aandeel der overwonnenen zou geweest zijn; dat even gelijk te Bern ter gelegenheid van den beeldstorm, Zwingel zou geroepen hebben: ‘die vuiligheid en dat onwezen’ van katholieken gods- en katholieken eeredienst ‘hier uit!’Ga naar voetnoot(1) en dat hij den raad die hij eenige dagen te voren aan zijne handlangers gegeven had ‘Brandt de Bozen onder u uit!’Ga naar voetnoot(2) tot de laatste letter toe zou hebben in 't werk gesteld. Ja, meer nog dan te Bern, zouden, in dit geval, de Katholieken rede gehad hebben, gelijk Oecolampadius zich voor die van Basel uitdrukte, ‘bloed te weenen’; geld noch goed, vrijheid noch geloof zou hen zijn overgebleven, maar alles aan de geldzucht, de bloedgierigheid, den haat en de woede der ‘zoete lammeren’ van het ‘zuiver woord Gods’ en het ‘rein Evangelie’ opgeofferd gewordenGa naar voetnoot(3). Immers reeds vroeger bij eene andere gelegenheid had Zwingel het tot een grondbegin gemaakt dat ‘er overwonnene lieden niets overbleef dan overwonnen en dood te zijn en de heerschappij aan hunne overwinnaars te laten’Ga naar voetnoot(4). Dit is voor de Zwinglianen in Zwitserland. Zoo | |
[pagina 186]
| |
iemand het recht heeft op eerbied voor de vrijheid van geweten voor anderen, of wat hetzelfde is, op verdraagzaamheid te pochen, zijn het wel zeker Zwingel of de Zwinglianen niet. Te over, vermeen ik, heb ik het bewezen. Thans, hoe gebeurde de invoering van het Kalvinisme te Geneve en in Frankrijk? Hoe Calvien het te Geneve aan boord legde om zijne leering te doen zegenpralen, hebben wij reeds vroeger (Belfort, 2e jaargang, bl. 172) ten deele in een uittreksel uit het werk van den Belgischen geschiedschrijver, Th. Juste, Les Pays-Bas sous Philippe II, gezien. ‘Calvien’, gelijk deze schrijver zegt, al evenmin als Luther of Zwingel,’ kon lijden dat zijne leering tegenspraak ontmoette’. Evenzeer als deze velde hij onmeedoogend te neder, verbrak en vergruizelde hij alles wat voor hem het hoofd niet boog, onverbiddelijk uit den weg ruimende al degene die 't waagden hem opmerkingen te maken of tegen te spreken. Zoo ruw, zoo geweldadig ging hij te werk dat, om alles in een woord te zeggen, zonder nogthans in iets de waarheid te kort te doen, men de stelling mag staande houden dat onder al de hervormers er geen wraakzuchtiger, bloedgieriger dwingeland was dan Calvien. Bewijzen nogmaals met de vleet levert daarvoor de geschiedenis. Daar wij echter reeds boven, door gemeld citaat van den heer Theod. Juste, den lezer Calvien genoegzaam hebben doen kennen, gaan wij aanstonds tot de Calvinisten in Frankrijk, ook Hugenoten geheeten, overGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 187]
| |
Voorgelicht door een man als Calvien, laat het zich veronderstellen wat zijne leerlingen - immer geneigd de lessen van hunnen meester, bijzonder op het gebied der feiten, te overdrijven - in Frankrijk, gelijk overigens overal, waar zij den voet zetteden en meester geraakten, deden. Zoo getrouwelijk kwamen zij zijne lessen na, dat een Calviensche geschiedschrijver der XVIIe eeuw, Ulric Uber, hen hunnen al te grooten iever tot een verwijt maakt en zegt dat hunne geweldenarijen de schuld waren dat de Fransche koning Hendrik II, die zich in den beginne op hunne hand bevond, zich van hen verwijderde, en eindigde geheel en al met hen afbreuk te makenGa naar voetnoot(1). Doch luister reeds hoe de beroemde Bossuet, een der grootste meesters in geschiedkunde, zoowel als in wijsbegeerte en welsprekenheid, deze geweldenarijen in zijn nooit volprezen werk ‘Historie des variations religieuses des églises protestantes’ beschrijft. Na gezegd te hebben dat zoolang de hervorming zwak was en niet in staat zich te doen gelden, - elle parut toujours soumise et donna même pour un fondement de sa religion, qu'elle ne se croyait pas permis non seulement d'employer la force, mais encore de la repousser, - gaat aldus voort: Mais on découvrit bientôt, que c'était là des modesties que la crainte inspire et un feu couvert sous la cendre; car aussitôt que la nouvelle Réforme put se rendre la plus forte dans un royaume | |
[pagina 188]
| |
elle y voulut régner seul; premièrement les évêques et les prêtres n'y furent plus en sûreté; secondement les bons catholiques furent proscrits, bannis, privés de leurs biens, et en quelques endroits, de la vie, par les lois publiques..... Voilà où en sont venus ceux qui d'abord criaient tant contre la force; et il n'y avait qu'à considérer l'aigreur, l'amertûme et la fierté repandues dans les premiers livres et dans les premiers sermons de ces Réformés; leurs invectives sanglantes; les calomnies dont ils noircissaient notre doctrine; les sacrilèges, les idolâtries qu'ils ne cessaient de nous reprocher, la haine qu'ils inspiraient contre nous; les pilleries qui furent l'effet de leurs premières prêches, l'aigreur et la violence dans leurs placards séditieux contre la Messe, pour juger de ce qu'on devait attendre de semblables commencements.’Ga naar voetnoot(1) En eenige bladzijden verder: ‘On n'a qu'à lire l'histoire de Bèze pour y voir nos Réformés toujours prêts, au moindre bruit, de prendre les armes, à rompre les prisons, à occuper les églises et jamais on ne vit rien de si remuant. Qui ne sait les violences que la reine de Navarre exerça sur les prêtres et sur les religieux? On montre encore les tours d'où on précipitait les catholiques et les abîmes où on les jetait. Les puits de l'évêché où on les noyait dans Nîmes et les cruels instruments dont on se servait pour les faire aller aux prèches, ne sont pas moins connus de tout le monde. On a encore les informations et les jugements, où il parait que ces sanglantes exécutions se faisaient par délibérations du conseil des Protestants. On a en original les ordres des généraux et ceux des villes, à la requête des consistoires pour contraindre les Papistes à embrasser la Réforme par taxe, par logements, par démolitions de maisons et par découverte de toits. Ceux qui s'absentaient pour éviter ces violences, étaient dépouillés de leurs biens: les registres des hôtels de ville de Nîmes, de Montauban, d'Alais, de Montpellier et des autres villes du parti sont pleins de telles ordonnances; et je n'en parlerais pas sans les plaintes dont nos fugitifs remplissent l'Europe.’Ga naar voetnoot(2) Klaarder, stelliger, ontegensprekelijker bewijzen aanhalen van iets, nauwkeuriger, duidelijker blootleggen wat de verdraagzaamheid onder de Hugenoten bediedde, | |
[pagina 189]
| |
behoort, dunkt ons, tot het onmogelijke. Evenwel ziehier, ten overvloede, nog de getuigenis van twee 01 drij ander geschiedschrijvers wier onpartijdigheid en waarheidszin men nimmer, wat men ook poge, omverwerpen zal. ‘Condé,’ zegt Dr Janssen, het tijdvak van den eersten godsdienst oorlog in Frankrijk besprekende.’ was op dit oogenblik de echte koning der Hugenoten. Van de gouden en zilveren vaten (kelken, remonstrances enz.) die hij in de kerken geroofd had, deed hij geld slaan en van de klokken der torens kanons gieten... ‘Bezuiden de Loire werden ontelbare kerken en kloosters leeggeplunderd; de grafzuilen der hertogen van Normandie te Rouaan verbrijzeld; de beenderen van den H. Ireneus te Lyon, en van den H. Martinus te Tours in het water geworpen; het beeld der Maagd van Orleans, Frankrijks bevrijdster, stuk geslagen; niet een denkmaal der kunst en der oudheid bleef gespaard, onder andere, de boekerij van Cluny, heel de wereld door vermaard en die van de vijf tot de zes duizend kostbare handschriften telde, werd neergeblaakt. Monnikken en priesters werden met ongemeene wreedheid gemarteld en ter dood gebracht; drij duizend fransche kloosterlingen, verklaarde de kardinaal van Lotharingen op het Concilie van Trente, hadden op den tijd van eenige maanden de marteldood onderstaan, om rede dat zij geweigerd hadden de gehoorzaamheid aan den heiligen Apostolieke Stoel af te zweeren. Vol afschuw laten zich de tijdgenoten uit over de ijselijke gruwelen, die in den naam van het ‘rein Evangelie’ en ter vernietiging ‘der Paapsche afgoderij’, Frankrijks bodem ‘schandvlekten’.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 190]
| |
Eud. de Mezeray, op zijne beurt, schrijft: ‘Men huivert van walg en afschrik bij het verhaal der afschuwelijkheden en goddeloosheden van allen aard, die op dit tijdstip plaatsgrepen. Overal waar de Hugenoten meester werden, stormden zij de beelden, plunderden zij de kerken, wierpen zij de reliquiën en de beenderen der Heiligen tot gruis gemaald in den wind; overal onteerden zij met de ijzingwekkendste schand- en gruweldaden de autaren en de sacramenten van den Katholieken godsdienst; mishandelden zij de geestelijken en de kloosterlingen met eene ongehoordste onmenschelijkheid.’Ga naar voetnoot(1) Eindelijk luister wat ons de Protestansche geschiedschrijver, Fitz-William, bl. 115 zijner beruchte Brieven aan Atticus, te lezen geeft: ‘Wanneer men aan de Roomsch-Katholieken de moorderijen verwijt die er onder Karel IX te Parijs plaats grepen, antwoorden zij, met de tranen in de oogen, dat, zoo hunne voorouders tot dergelijke buitensporigheden oversloegen, het was, omdat zij genood- | |
[pagina 191]
| |
zaakt waren zich te verdedigen tegen eenen vijand die het op niets minder gemunt had dan op hunnen godsdienst en hunne aloude instellingen voor altijd in den grond te booren. Dan, hebben zij veeleer zelf het recht niet der Protestanten de hatelijke verwoedheid en de misdadige dweeperij van een met wraakzucht, onverdraagzaamheid en vervolgingziekte opgevulden geest ten laste te leggen? De vertoogen van het parlement doen het merg in de beenen stilstaan van afgrijzen bij het tafereel der afschuwelijkheden dat zij voorstellen. De twee samenzweringen van Amboise en Melsen; de vijf burgeroorlogen door hunne schuld ontstoken; de stèrke plaatsen door verraad van hunnent wege verloren; de kerken en de kloosters door hen geplunderd en neergeblaakt; de priesters, de monikken en de kloosterlingen door hen om den hals gebracht; de eenvoudige geloovigen zelf door hen in de uitoefening van hunnen godsdienst en onder plechtige heilige processiën in de straten van Pamiers, Rodez, Valence, enz. enz., vermoordGa naar voetnoot(1); zijn als zoovele onbetwistbare getuigen der bloedige barbaarschheid, met welke de Hugenoten, 't zij in tijd van vrede, 't zij in tijd van oorlog, de Katholieken bejegenden. En deze beschuldiging, ik moet het bekennen, durf ik mij zelf niet veroorloven te bestrijden, omdat zij helaas! te klaar, door de feiten, bewezen is.’
Enkel en de zuivere waarheid dus, en hiermede eindigen wij dit artikel, enkel de zuivere waarheid sprak Ronsart in zijne gerijmde Kronijk, toen hij, de oorzaak van al die | |
[pagina 192]
| |
baldadigheden en gewelddaden tot Beza, 't bijzonderste opperhoofd der ‘Hervorming (!)’ in Frankrijk, doende opklimmenGa naar voetnoot(1), zeide: Niet een God van liefde en verdraagzaamheid was de Christus der Hugenoten, maar .... ‘Un Christ tout noircy de fumée
Portant un morion en teste, et, dans la main,
Un large coutelas, rouge de sang humain.’Ga naar voetnoot(2)
P.J. Goetschalckx. |
|