Horatius' Ode I, 22,
vrij nagevolgd in het Kleefsche dialectGa naar voetnoot1, door X., te Düffelward bij Kleef, opgehelderd door P.W.
|
Integer vitae scelerisque purus |
Brave LüjGa naar voetnoot2, die nooit op et HofGa naar voetnoot3 gezaeteGa naar voetnoot4, |
Non eget Mauris jaculis nec arcu |
Brüke geen pistole en Törksche sabels, |
Nec venenatis gravida sagittis, |
OkGa naar voetnoot5 geen flentGa naar voetnoot6, noch polver en schrotGa naar voetnoot7 te drage, |
|
Fusce, pharetra, |
|
Om zich te waere. |
|
Sive per Syrtes iter aestuosas, |
Of ze bij hoog water de Riin bevare, |
Sive facturus per inhospitalem |
Of de kale hej BönnekartGa naar voetnoot8 bereize |
Caucasum vel quae loca fabulosus |
Welle, of dat land met den onbekende |
|
Lambit Hydaspes. |
|
Stroom van AjassesGa naar voetnoot9. |
| |
Namque me silva lupus in sabina, |
Zoo word ek verschoond, van en kwoajeGa naar voetnoot1 weerwolf, |
Dum meam canto Lalagen et ultra |
As ek zonder zörgGa naar voetnoot2 in et KattewaldGa naar voetnoot3 miinGa naar voetnoot4 |
Terminum curis vagor expeditus, |
Wiit verloop, öm verskes te make op miin |
|
Fugit inermem. |
|
Lekker MarejkeGa naar voetnoot5. |
|
Quale portentum neque militaris |
En toch es hejGa naar voetnoot6 zeker en slemmerGa naar voetnoot7 ondier |
Daunias latis alit aesculetis, |
As den baer dänGa naar voetnoot8 danst op de Kleefsche kermes, |
Nec Jubae tellus generat, leonum |
En de leuw, dän Afrika haetGa naar voetnoot9 gebore, |
|
Arida nutrix. |
|
Wor ze zoo zweete. |
|
Pone me pigris ubi nulla campis |
As ge miin ok stuurt no de Gocher Hej toewGa naar voetnoot10, |
Arbor aestiva recreatur aura, |
Wor de beumGa naar voetnoot11 zoo dreugGa naar voetnoot12 as ene spennejaeger |
Quod latus mundi nebulae malusque |
Wasse, wor de wind en de schrooweGa naar voetnoot13 moorrookGa naar voetnoot14 |
|
Juppiter urget; |
|
Alles verdärveGa naar voetnoot15, |
|
Pone sub curru nimium propinqui |
As ge miin ok stuurt no et heete land, |
Solis in terra domibus nagata, |
Wor ek bes an et knejGa naar voetnoot16 in de zand motGa naar voetnoot17 waaje, |
Dulce ridentem Lalagen amabo, |
Dor zelfs zoj owGa naar voetnoot18 wondere woeGa naar voetnoot19 lief ek heb |
|
Dulce loquentem. |
|
Miin lekker Marejke. |
|
-
voetnoot1
- Het Kleefsche taaleigen is een Nederduitsch dialect, dat gesproken wordt in het Noorden der Rijnprovincie, van Geldern, ten Zuiden, tot aan den Rijn, ten Oosten en ten Noorden, en Nederlandsch Limburg, ten Westen.
-
voetnoot2
- Aan de Nederlandsche klanken ui en ij beantwoorden in het Kleefsche de heldere û en î, niet gerekt, zooals in het Midden der Rijnprovincie of in het Zuiden van Nederlandsch Limburg, maar kort uitgesproken, zoo als in Westvlaanderen: derhalve lüj = lui (lieden), brüke = gebruiken (hier gebezigd in den Hoogduitschen zin van noodig hebben), Riin = Rijn, miin = mijn, wiit = wijd, verre.
-
voetnoot3
- Te Kleef, gewone uitdrukking voor de gevangenis geheeten de Zwanentoren.
-
voetnoot4
- De zachtlange ê wordt blatend (ae) uitgesproken. Derhalve gezaete = gezeten, zich waere = zich weren, baer = beer. - Gezaete = gezeten. De n eindletter na de stomme e, wordt, gelijk in Brabant en Limburg, onderdrukt. Derhalve pistole = pistolen, drage = dragen, waere = weren. Zoo ook bevare, bereize, welle, make, gebore, zweete, verdärve, waaje, wondere.
-
voetnoot6
-
Flent = flinte (Duitsch woord, dat geweer beteekent). - Gewoonlijk wordt de korte i tot e: zoo verder, welle = willen, ek = ik, es = is, slemmer, spennejaeger.
-
voetnoot8
- Böninghardt, door het volk afgekort tot Bönnekart, is de naam eener uitgestrekte heide bij Alpen en Xanthen, Geldern, Sonsbeek.
-
voetnoot9
- Eigenlijk uitdrukking van verwondering ‘Ajasses wie groot’. Hier verdichte naam van een' grooten stroom.
-
voetnoot1
-
Kwoaje = kwade. Gelijk in Braband en Limburg, verandert de d tusschen twee klinkers in j. Zoo ook verder waaje = waden.
-
voetnoot2
-
Zörg = zorg. Zoo ook öm = om, en hooger törksch = turksch.
-
voetnoot3
- Een gedeelte van het groote Rijkswoud, in het Kleefsche gelegen.
-
voetnoot4
-
Miin = mij, accus. van ek. Zoo ook in den aanvang der twee laatste strophen. - As ek miin wiit verloop: als, terwijl ik mij verre verloop.
-
voetnoot7
-
Slem = slim, in de Hoogduitsche beteekenis van gevaarlijk.
-
voetnoot10
- Naar de Gocherheide toe. - Gocherheide, naam van een dorp bij Goch. - No = naar, zoo verder wor = waar, dor = daar.
-
voetnoot11
-
Beum, gelijk in het Maaslandsch dialect, door Umlaut meervoud van boom.
-
voetnoot18
-
Zou je u wonderen = Zoudt ge u wonderen.
|