droppelen, den eersten dichtbundel van de Dageraad, en de stichting van het Davidsfonds te Turnhout; maar 't was voor Renier Snieders geen tijdvak van sluimer, moedeloos nietsdoen; had hij in de Dageraad zijnen medeleden 't voorbeeld gegeven van letteroefening in gebonden en in ongebonden stijl, nooit liet hij de pen rusten. Zijn boeken getuigen van zijne onverpoosde werkzaamheid, en toonen den lezer het verhevene wit, dat de schrijver steeds voor oogen hield. Hij streefde er voor, het volk te beschaven en te veredelen door het schetsen van lieve, opwekkende tafereelen, meest gezocht in de Kempen, welke hij schier dagelijks doorkruiste; hij legde er zich op toe, het volk afkeer in te boezemen voor de ondeugd; het door treffende voorbeelden te doen beseffen dat eerlijkheid, goede trouw, gehechtheid aan godsdienst en plicht, te allen tijde, aan elken stand, zegen meebrengt en geluk.
Wie heeft er zijne gemoedelijkheid, de braafheid, de rechtzinnigheid van zijn karakter niet leeren hoogschatten bij het lezen der treffende bladzijden, in welke de Deugd steeds verheerlijking vindt, in welke de geest van het voorgeslacht zoo helder glanst, en de geneesheer des lichaams, zich verheffende tot geneesmeester der zielekwalen, de gulden lessen der levenswijsheid zacht en liefderijk voorspiegelt? Renier Snieders, gelijk verreweg de meeste kampioenen voor het Vlaamsch beginsel, wankelde geen oogenblik bij de verhevene zending, welke hij zich had opgelegd - zending die soms vele opofferingen vergt, meestal zonder andere belooning in het verschiet dan de zelfvoldoening van den trouw gekweten plicht.
Een man van zoo vele en zulke groote verdiensten moest natuurlijk eene plaats hebben in de koninklijke Vlaamsche Academie. Renier Snieders verkreeg ze, zonder ze aan iemand gevraagd te hebben. Deze vereerende onderscheiding moge hem, in den avond zijns levens, 't onderpand geweest zijn van de erkentenis der Vlamingen voor zijn even belangrijk als langdurig werk.
Renier Snieders ontvalt aan de Nederlandsche letteren en aan het Vlaamsche kamp op zijn 72ste jaar. Hoe gaarne hadden wij den talentvollen schrijver, den beminnelijken mensch nog een aantal jaren in onze rangen gezien, allen door zijn voorbeeld aanwakkerende en door zijne gulle vriendschap genoegen gevende.... God oordeelde hem rijp te zijn voor het betere leven, en voor het geluk, hereenigd te zijn met dierbare wezens, welke hij hartstochtelijk had bemind, en die hij allen, in weinige jaren, naar het graf had gebracht: vier broeders, eene aangebedene echtgenoote, en vier volwassen kinderen. Na zulke wreede verliezen moet het leven wel een last, de dood welkom zijn... Wat ons betreft, wij willen hopen dat een andere Dageraad - een, die niet meer zal eindigen - voor den brave thans glansrijk is aangebroken, een dageraad op welken Dauwdroppelen, rijk aan onvergankelijken zegen, de vrome ziel mild besproeien zullen. Dien wensch sturen, ongetwijfeld, uiter herte hem toe, naar de overzijde des grafs, allen, die den beminnelijken schrijver, den edelmoedigen menschenvriend, den wakkeren kampgenoot voor de goede zaak door innige betrekkingen of uit zijne schriften hebben leeren kennen.
D.