Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 468]
| |
Geschiedenis mijner jeugd door Hendrik ConscienceGa naar voetnoot(1)EEN onuitgegeven deel der letterkundige nalatenschap van den beroemden en geliefden man? Slechts voor een deel: dit boek van 288 bladzijden behelst een herdruk der ‘Omwenteling van 1830’ die 90 bladzijden beslaat. De andere twee derden zijn, voor wat den inhoud betreft, ook bij het publiek niet onbekend. Zij werden saâmgetrokken tot een beknopt levensbericht dat de vroegere uitgaven der ‘Omwenteling’ vooafgaat en dat ook reeds in het uitgebreider verhaal der biografen van Conscience tot boeken werd verlengd en voortgezet. De ‘Geschiedenis mijner Jeugd’ zal dus zijne aantrekkelijkheid hieraan ontleenen, dat het verhaal eene andere bedoeling hier heeft dan in de biografie: eerder behaagt dan bericht, eerder kunstwerk, - eerder letterkundig dan geschiedschrijvend is; dat de voorstelling van feiten en zaken den omvang en de kleur van een dichterlijk tafereel aannemen, en dat de schilder - Conscience is. De ontwikkeling van den grooten dichter, dóór de veelvuldige indrukken heen, op zijnen geest gemaakt bij levenstoestanden in tegenstelling met elkander en dikwijls in | |
[pagina 469]
| |
tegenstelling ook met zijne innige, persoonlijke geaardheid, is, op zich zelve genomen, een belangwekkend voorwerp van aandacht en studie; maar het verhaal is zoo gemoedelijk openhartig en eenvoudig, zoo levend van waarheid, beurtelings zoo roerend en zoo verlustigend dat de lezer er zou door geboeid blijven al ware het ook de kindsheid en de jeugd van Conscience niet die hem verteld worden. Wie zich Bethken van Baelen herinnert, wie met den schrijver de vertooning van Genoveva bijwoonde of hem heeft gevolgd bij den oude-kleêrkooper of naar de school van M. Delin, zal den meester hebben erkend even vermogend in het schetsen van het kluchtige als in het teruggeven van het aandoenlijke, machtig over lach en traan, kunstenaar niet alleen door juist en diep gevoel, maar door fijn satyrische opmerkzaamheid van geest. Het lust hem, den lezer te vermaken met zich in aangelegenheden te plaatsen waar hij deerniswaardig belachelijk in voorkomt. In Conscience hebben wij geen dier laatdunkende auto-biografen voorhanden die in dicht of proza hun leven, van hunnen kindertijd af, herplooien en in wijsgeerige vouwen strijken, en waar namelijk het hoofdstuk van geloofsverandering, casu quo, een mooi artikeltje wordt dat den breeden schedel des denkers lichtstralend teekent. Conscience, ook in de geschiedenis zijner jeugd, is vooral de vriendelijke verteller die aan den Vlaamschen haard, gelijk te Baelen, in den huiskring neerzit, en ‘omdat hij weet dat het ons vermaak doet, de krachten zijner verbeelding inspant en voorvallen schept en schildert die zijne aanhoorders boeien.’ Ware Conscience niet zoo nederig, zoo schuchter in het beschrijvend opvolgen van eigen pogingen, van eigen, zelfstandig werk, de wording zijner eerste groote gewrochten, de wording van Wonderjaar en Leeuw van Vlaanderen zou duidelijker verklaard zijn. Zoo zeer stelt hij zich voortdurend onder de richting, onder de voogdij van anderen voor, zoo afhankelijk blijft hij van | |
[pagina 470]
| |
leidende en helpende personen, zoo zeer drukt hij op de moeilijke omstandigheden die hij te doorworstelen heeft, dat men nergens eene rechtstreeksche en doelmatige voorbereiding, nergens een overgangstijd tot eenige groote letterkundige onderneming ontwaart. Het Wonderjaar valt, om zoo te zeggen, uit de lucht. En meer! - (wij gelooven den schrijver op zijn woord, doch het blijft onuitlegbaar): in welke taal zou het Wonderjaar verschijnen? het was volgens ontwerp een Fransch boek; Fransche volzinnen stonden reeds op het papier, maar werden doorgeschrabt; en ‘ik schreef om zoo te zeggen zonder het te weten, de volgende regels in de Nederduitsche taal...’ Dus - louter toeval dat Conscience niet in het Fransch maar wel in de Vlaamsche taal zijne werken heeft geschreven: - met ongunstigen uitslag werd de Fransche volzin beproefd: la Belgique gémissait, enz.; de Vlaamsche volzin lukte, en - Conscience werd onze Conscience! Nu, dit aarzelend begin belet niet dat Conscience welhaast aan het hoofd der Vlaamsche Beweging tot herovering onzer taal- en volksrechten, tot bevestiging van ons volksbestaan, optrad. Het laatste deel zijner Geschiedenis, te beginnen met hoofdstuk XI, behelst bladzijden hoogst belangrijk voor de algemeene geschiedenis van onzen taalstrijd. Wij hebben gezeid dat Conscience niet aan eigen verheerlijking heeft gedacht, wanneer hij zijne jaren van kind en jongeling schetste. Het zijn duurbare herinneringen, verteederende beelden, frissche tafereelen in bonte schakeering, dagen van lijden, van moedeloosheid, van worsteling, zonder schijn of schaduw van verwaande ingenomenheid met zich zelf. Het bijzonder oogwit van het boek wijst Conscience in de laatste regelen aan. ‘Het is geschreven als een gedenkteeken mijner erkentenis jegens al wie mij in mijne harde levensbaan heeft getroost, geholpen of beschermd... Moge God hen beloonen, die den armen dichter | |
[pagina 471]
| |
de hand der vriendschap hebben toegereikt of, van hooger, hem eene grootmoedige bescherming hebben geschonken!’ Edele taal uit een edel hart! In ruime mate werd, blijkens de Geschiedenis, de dankbaarheid van Conscience verdiend door den heer Jan de Laet; zonder de Laet hadden wij wellicht geenen Hendrik Conscience. Dat getuigt het verhaal van Conscience duidelijk en dankbaar, wat niet voor al de levensbeschrijvingen, van elders gekomen, het geval is.
Oostakker. Dr H.C. pr. |
|