ernstigste en verhevenste vraagstukken ervan bestudeerd en bezat ze in volle kennis, gelijk hij in openbare redevoeringen en in bijzondere gesprekken het dikwijls heeft laten blijken. De plichten van den Godsdienst kweet hij op voorbeeldige wijze. Voor het goede, voor God en Godsdienst werken dat was altijd zijn eerste inzicht. Op zijn sterfbed zegde hij tot den priester die hem hulp en bijstand bood: ‘indien de Heer mij gelieft verlenging te geven van mijne levensdagen, zoo zal ik met meer iever werken voor de glorie van zijnen H. Naam. Dat nochtans zijn Heilige wil geschiede.’ Al die met hem geleefd hebben, die hem van nabij gekend hebben zullen getuigen dat dit het waar en innig gevoelen was van zijn hart en zijn richtsnoer in alles wat hij ondernam. Ook heeft hij onder de zijnen vooreerst en bij vele anderen den heilzaamsten invloed uitgeoefend.
Als advocaat pleitte hij op uitstekende wijze verscheidene zaken. Hij kende de wetten, hij wist hunnen geest te begrijpen en eene zaak klaar en duidelijk voor eenieder uiteen te zetten. Gul en goed van hart als hij was, hebben velen hem dank te wijten voor goeden en wijzen raad, belangloos geschonken.
Als redenaar bekleedt hij eene zeer eerlijke plaats.
Nauwelijks had hij zijne studiën voltrokken, als de ongelukswet van 1879 wierd gestemd en afgekondigd. Meetingen op meetingen wierden gehouden en altijd en overal stond hij ten dienste. Dit was een gekozen veld om zijne begaafd- en geneigdheden vrucht te doen dragen. Hij sprak niet alleen te Oudenaarde in den katholieken kring, niet alleen deed hij de aloude gewelven van het gothische stadhuis dier stad beven onder den weergalm van zijn woord, krachtig en overtuigd, maar in menige steden en de nederigste dorpen van het Vlaamsche land kweet hij deftig zijne plicht, en liet hij de ware, de echt kristene gevoelens blijken die hem bezielden. Hij sprak te Oudenaarde, te Gent, te Brugge, te Leuven, te Brussel, te Oostende, te Roeselare en meer andere steden en in vele dorpen, wier lijst te lang ware om op te nemen.
In politieke vergaderingen was het weêral de heer Julius die het woord voerde, bijzonderlijk te Oudenaarde, en dit bij elke gelegenheid, voor plaatselijke en algemeene belangen. Men herinnert zich nog de meeting door ‘De vereeniging der nationale grieven’ in 1884 met advokaat Claeys van Kortrijk gegeven in de lakenzale aldaar, en de prachtige en begeesterde redevoering van den heer Plancquaert!
Hij voerde het woord benevens de grootste redenaars en kweet zich deftig van zijne taak: hij sprak benevens den heer Mabille professor te Leuven, den heer Beernaert, hoofd van het tegenwoordig ministerie, den heer De Volder althans minister van het inwendige en meer andere redenaars, zonder na te laten eenige eer voor zich te behalen.