| |
| |
| |
Driemaandelijksch overzicht.
Otium sine literis mors est.
LETTERKUNDE. - Eene schets uit de letterkundige geschiedenis in onze Vlaamsche gewesten:
Volgens C.N. van 't Nederlandsch Museum had Stinissen in zijne hulde aan Van Beers, verzen uitgeschreven of nagedicht van Virginie Loveling uit den gedenkboek aangeboden aan Mevrouw Van Ackere-Doolaeghe.
Stinissen en had die verzen nooit gezien. De album waar hij zou geput hebben en wierd niet uitgegeven.
Hoe de wereld kan een beoordeeler op de verzen van Virginie Loveling gaan denken die ievers in eenen bijzonderen boek geschreven staan? Hoe kent C.N. zoowel het stukje der dichteres van Nevele?
Die ‘heer of juffer C.N.’ zoo Stinissen schrijft kreeg ook reeds gepeperde wedertale van Reimond Stijns, omdat hij (of zij) de ‘novellen’ van den vlaamschen verteller wat al te onpartijdig gekeurd had.
Wij wenschen 't Nederlandsch Museum geluk met zijne naamlooze medeschrijfster.
‘In den huidigen toestand onzer Zuid-Nederlandsche letterkunde is er een feit, dat mij boven elk ander treft...’, 't is dat Max Rooses zoo snel de trappen van den voetstaal komt afgedaald waar hij met zijne Schetsenboeken, met zijnen welklinkenden name, met zijne beroemdheid als Nederlandsche oordeelkundige te prijken stond.
Eerst moest hij het onderspit delven in den pennestrijd tegen den bitsigen Wazenaar wegens den vermaarden Confiteor van Van Beers en den keurraad van den vijfjaarlijkschen prijskamp.
Daarna wierd zijn gezag te kwijnen ten gevolge van zijn ontslag in 's konings Taalkamer en de verdeeldheid der liberale Vlamingen in die zake.
Pol de Mont in name der jonge letterkundigen verwierp zijn oordeel over de jongste richting der Zuid-Dietsche Letterkunde.
Max Rooses miek er velen ontevreden met zijne keuring over de nagelaten werken van Prudens van Duyse.
| |
| |
Voor diezelfde bijdrage wierd hij onlangsleden in de Kunstbode en in Flandria op den hekel gezet, en de fijngescherpte pen van E. Van Oye deed veel ongerijmdheden van den school-‘meester’ uitkomen.
Menige veder wierd er uit zijne vlerken gerukt.
De Revue Félibrienne opgesteld door Mistral en andere Félibres drukte over Vondel: ‘Zijn tooneel, waaronder eene verdediging, de eerste van Maria Stuart, als mede zijne lierzangen en zijne hekeldichten zijn nog volksgeliefd in zijn vaderland... Doch het is vooral omdat hij de dichterlijke taal van Nederland, die roemrijke spraak die niet sterven wil, gevormd en gezuiverd heeft; het is wijl hij de taal van zijnen stam begreep en veredelde, dat de twee grootste dichters van het Felibrendom, Mistral en Verdaguer, den altissimo poeta van Nederland zullen verheerlijken.’
In een lijvig boekdeel Nos poètes flamands wierden vlaamsche gedichten van een aantal vlaamsche meest liberale dichters in 't fransch overgezet.
't Gene wij liefst lazen was de belangwekkende levensschets die de vertaalde werken van iederen dichter voorafgaat.
Potvin heeft vele stukken vertaald: dat bewijst genoeg dat de lezer niet zonder vermaak het werk en zal doorbladeren.
Een staaltje zonder kiezen of zoeken uit het stukje van J. De Geyter, de twee zusters:
Je les vis plus tard: les excès du frère
Avaient au travail épuisé leur mère;
Elles, rougissant, le long du chemin,
Venaient nous offrir des fleurs, à la ville,
Puis, s'en retournaient vers le toit d'argile,
Avec quelques sous, la main dans la main.
Wij en zijn niet bevoegd om over fransche verzen te oordeelen: 't Docht ons al eventwel dat wij in eene vertaling van G. Eekhoud fransche verzen lazen; zou een franschman bij 't lezen van menig stuk niet uitroepen, dat hij van uren ver de grenzen gewaar wordt?
't Is zonderling om na te gaan hoe, bij 't verschijnen van den laatsten vertelboek van Zola, de letterkundige drukpers van Parijs blijken gaf van afkeer en verontweerdiging, zij die eertijds den schrijver wist op te helderen en aan te moedigen. De Polybiblion (Jan. 1888) meent dat Zola zoo leeg gevallen is omdat hij het Realismus verkeerd heeft opgevat. Zou 't niet eerder zijn, dat hij in dien poel van ongebondenheid wentelt en gestadig dieper en dieper daalt om des te meer bedorvene fransche lezers aan te trekken?
Ter gelegentheid van de feesten ter eere van Vondel wordt er nog 't een en 't ander wegens den grooten dichter in de tijd- | |
| |
schriften vermeld. Te Keulen werd Vondels Jephta met veel kunst gespeeld en met veel geestdrift toegejuicht. De tweede aflevering der Dietsche Warande die veel belangrijk nieuws op het gebied van kunst en letteren aanstipt, maakt ons bekend dat Vondel in Vrankrijk ook gevierd werd en dat de eerweerde heer Looten ter Sorbonne eene stelling over Vondel zal verdedigen. De Polybiblion van Januari 1888 bespreekt mel veel lof de Studiën over Vondel van onzen medeschrijver den eerw. Pater Verstraten.
Fr. Coppée heeft van de eene stad van Zwitserland naar de andere gereisd om een nieuw tooneelstuk te lezen: Pour la Couronne. 't Zou een waren held bevatten met eene edele geaardheid en het genoot den meesten bijval.
Dr Julius Delbeke heeft de Brugsche Metten gedicht, een groot vaderlandsch drama in 5 bedrijven, zonder vrouwenrollen. (Rousselaere J. De Meester fr. 1,75.) 't Zit gang en zwier in de verzen, gespierdheid in de tale, leven en beweging in verschillige tooneelen. Jammer is 't dat het stuk niet en speelt in het waar en oudheidskundig Brugge van 1302. 't Dunkt ons ook dat het moeilijk is een drama te schepselen met de gebeurtenissen van onzen heldentijd, 't en zij men lijk Delcroix groote tafereelen zou opvoeren.
De opstellers der letterkundige overzichten in verschillige tijdschriften, bij gebrek aan ernstige en belangrijke dichtwerken en tooneelstukken komen terug op het drama van Tolstoï, aangezien het op den vrijen schouwburg te Parijs gespeeld wierd. 't Wierd ons verleden jaar verweten dat wij het eigenaardig spel van den wijdvermaarden Tolstoi te streng beoordeelden. Victor Fournel in den Correspondant van 25 Februari spreekt van verdrietige herhalingen en slependen schrijftrant, van de barbaarschheid en de platheid der handelende persoonen. Hij voegt er nochtans bij dat er iets verhevens in het stuk gelegen is en dat er een goede indruk uit gevloeid komt.
Ad. Duclos gaat eenen boek voor 't Davidsfonds schrijven over heidensche en christene vlaamsche gebruiken.
In de vlaamsche letterwereld is er iets groots op handen: J. de Geyter gaat een heldendicht uitgeven,
In het boekenkundig Congres dat in de Paaschweek te Parijs vergadert, wordt er door den baron Béthune een verslag gelezen over de vlaamsche Letterkunde. Wij zullen aan onze lezers bekend maken wat er over ons boekstafwezen te Parijs al vermeld wierd.
M. Lecoy de la Marche heeft een zeer aantrekkelijk werk laten drukken: Le XIIIe siècle littéraire, over de tale, de wijsgeleerdheid, de dichtkunst, de wetenschappen in de dertiende eeuwe: wie beschrijft er het geestesleven der dertiende eeuwe in Vlaanderen?
Omer Wattez keurde in de 1e afl. van 't Nederlandsch Museum de gemengde Gedichten van onzen gevierden medewerker,
| |
| |
dichter Claeys, den welsprekenden en kundigen vereerder van Vondel. Op bl. 44 geeft hij den korten inhoud van 't geen hij oordeelt: ‘Op de zestig tot zeventig nummers welke de bladwijzer bevat, zijn er ten minste een vijf-en-twintigtal gelegenheidstukken, welke tot de uitgebreidste van den bundel behooren. Voeg daarbij een half dozijn lofzangen op kerkelijke feestdagen, zes kerstliederen, evenveel cantaten, op bijbelteksten vervaardigd, en eenige verhalen aan de kerkelijke geschiedenis ontleend, en er blijven u de weinige nummers over, die luttel bladzijden beslaan, doch waarin de dichter zijnen oorsprong verraadt, en derhalve een wilden, maar gevoelden natuurtoon laat klinken.’
Wetenschappen. - ‘Cyrus behoort tot de mythologie.’ Hoe dat? Luidens de bevestiging van M. Gittée in de laatste aflevering van 't Nederlandsch Museum van verleden jaar in Januari 1888 verschenen.
En 't bewijs? ‘Romulus en Remus behooren tot de mythologie. Zoo ook Willem Tell.’
De wigvormige opschriften die de oostersche wetenschappen hebben ontdekt en uitgeleid, die de overlevering wegens Cyrus bevestigen behooren tot de ‘mythologie.’
De geleerdheid van Sayce, Halevy, Lenormant, Keiper, De Harlez en Delattre die schreven en twistten over de geschiedenis van Cyrus, behoort ook tot de ‘mythologie.’
De getuigenissen der oude Grieksche en Joodsche geschiedschrijvers behoort mede tot de ‘mythologie.’
Dat is onbetwistbaar. Ondanks al die wetenschap is Cyrus ‘in de geschiedenis binnengesmokkeld.’
L. en H. Siret beschrijven nu zelve in de Revue des Questions Scientifiques afl. van Januari 1888, hunne voorgeschiedkundige ontdekkingen der tijdvakken van 't metaal in den Zuid-Oosten van Spanje. 't Bronzen tijdvak der streek waar zij zoovele schatten blootgeleid hebben, draagt bijzondere kenmerken: de twee geleerden vonden er eene groote eenvoudigheid in 't gerief en de wapens, eene zeer gevoorderde maatschappelijke gestaatheid, meer koper als brons in gebruik; zij en bespeurden er geen ijzer, geene munten, geene opschriften; de verblijfplaatsen der bewoners wierden door eenen onbekenden vijand verwoest.
Een reiziger bezoekt de steden en de heerlijke gezichten: wat behoeft hij te doen als hij uren lang met het spoor moet reizen? Is hij liefhebber van de wetenschap hij kan de aardkunde doorgronden om hem daarin te helpen gaat A. de Lapparent een aantrekkelijk werk uitgeven: La Géologie en Chemin de Fer.
In Spanje wierd er door de kerkvergadering van Villadolid een prijskamp ingericht tusschen al de spaansche priesters tot het opstellen van allerhande leerboeken van wetenschappen en letterkunde ten dienste van het middelbaar onderwijs.
| |
| |
De Academie van Kiev heeft eenen prijskamp uitgeschreven tot het wederleggen van den boek van Tolstoï: mijne Godsdienst.
In de uitgaven onzer fransche Academie staat er een geleerde opstel van Mgr de Harlez over den godsdienst der Oostersche Tartaren. Volgens Goblet is de Harlez onbevoegd in die wetendheid omdat hij katholiek is. 't Is jammer voor die kleengeestige schijngeleerden dat hun grondbeginsel de katholieken niet en belet in de prijskampen te zegevieren, in de taal- en kunstkamers bekroond te worden, om hunne wetenschap, lijk de Harlez, eenen wereldbekenden name en algemeen gezag te verwerven. In 't eerste deel handelt de kundige schrijver over den godsdienst der Mantsjuren, in het tweede deel over den boek hunner godsdienstige geplogentheden en slachtoffranden, in het derde over den godsdienst van Mongolië en in het vierde deel over den godsdtenst der oude Chineezen. de Harlez is toch onbevoegd omdat hij bekwaam is alle gebeden getrouw te vertalen, alle gebruiken nauwkeurig af te schetsen, alle gemiste reisbeschrijvingen te keuren en te verbeteren, zonder ooit te liegen, zonder iets te verzwijgen, zonder eenige bestaande en verneembare zake tot het bewijzen van voorbedachte stelsels te verdraaien. (La religion nationale des Tartares Orientaux. Mémoires couronnés publiés par l'Académie Royale. Tome XL, 1887.)
De fransche Rationalisten meenen dat de geschiedenis der godsdiensten in de leegere en middelbare scholen niet en moet onderwezen worden. Goblet vindt dat er plaats is in 't middelbaar onderwijs voor de geschiedenis der godsdiensten. (Introd. de l'Hist. Gén. des Releg. bl. 127.) Onze belgische liberale geleerden staan geern buiten 't gevoelen der geleerde wereld. 't Is zulk eenen pédant dat M. Gittée in 't Nederlandsch Museum bij de Vlamingen komt ophelderen.
M.H. Van Cuyck, oudheidskundige te Antwerpen heeft eene kundige en aantrekkelijke schets geschreven der werkingen van het oudheid- en geschiedkundig Congres dat de Brugge, tijdens de Breydelfeesten bijeenkwam. Moge zijn voorbeeld aan de Vlamingen leeren dat ze dienen belang te stellen in de wetenschappelijke beweging van hun land, om aldus de verfranschte maatschappijen en de vakken die ze beoefenen langzamerhand te vervlaamschen. Die taak is moeilijk: maar de Vlamingen, kost wat kost, zullen niet achteruit wijken, noch den moed laten zinken, noch onverschillig blijven: 't ware goed ook dat onder de opkomende vroede vlaamsche jongelingen elkeen van nu af zijn vak wist te verkiezen. Uit al de wetensweerdigheden die M. Van Cuyck ten papiere bracht, willen wij 't een en 't ander aan onze lezers mededeelen: ‘M. de graaf de Marsy getuigde, dat, volgens eene opvatting die thans in Frankrijk, door vele oudheidkundigen wordt verdedigd, de invloed van den kunstherbloei, uit Vlaanderen in Frankrijk zou gekomen zijn.’ -
| |
| |
‘Sedert 19 Augustus 1886 zijn er verschillige voorgeschiedkundige ontdekkingen geschied. De heeren Bamps, de Munck, de Puydt, Fraipont en Ubaghs hebben ze, in hunne opstellen, beschreven en de eerw. pater J. Van den Gheyn is gelast geweest een verslag over den înhoud dier werken op te maken.’ - ‘In de geschiedkundige afdeeling werd er gehandeld over het gebruik der Vlaamsche taal in het Noorden van Vrankrijk en over de oude bevolking van die streken. Volgens den heer Bonvarlet is het moeilijk, in Normandië een juist onderscheid te maken tusschen de overblijfsels van de talen der volksstammen, aldaar oudtijds gevestigd. Het Bouloneesche was geheel Vlaamsch. De plaatsen hebben daar hunne vlaamsche namen beter behouden dan in Vlaanderen zelf Eenige Saksiche namen treft men toch ook aan in Picardië en in de omstreken van Dowaai.’ - ‘De Franken woonden in hutten gelijk de oude Belgen, en slechts ten tijde van Karel den Groote kwam wederom, langzamerhand de bouwkunst op.’
Van welke streken zijn de Arische volkeren herkomstig? Welke waren hunne voormenschen? Van tijd tot tijd tracht er een geleerde zijnen name te hechten aan eene nieuwe veronderstelling die hij door allerlei bewijzen en vergelijkingen poogt te staven, getrokken uit de volkenkunde en de spraakwetenschap. Taylor, een englsche geleerde meent nu dat de Arische oorstammen uit..... Finlanders bestonden, wier tale en eigenschappen deels geen gemeens en hebben met deze der Ariërs, deels onder zweedschen invloed stonden.
In verschillige dorpen in 't Namensche komt men plaatsen tegen die 't volk tombois pleegt te heeten en waarmede allerlei sagen in verband staan. Als de oudheidskundigen op die gronden delven, ontdekken zij gewoonlijk frankische begraafplaatsen. In de Annales de la Société Archéologique de Namur (1887) komt er een kundige opstel van M. Bequet over de ontdekkingen dier maatschappij in 1886. 't Zijn kostelijke bewijsstukken uit het tijdstip der Franken die men daar ontgraaft. De vrije Franken worden in hunne grafsteden teruggevonden met hunne zweerden, hunne aksen, hunne wapenrusting en hun huis- en rijgerief. De aantrekkelijkheid van den opstel is hierin gelegen dat M. Bequet mits die kostelijke oorkondschap de Franken en hunne beschaving als bij tooverslag voor onze oogen doet opdagen.
In 't Engelsch land van Guiana is er nog een stam Indianen die gekapte steenen werktuigen bezigt.
De Compte-Rendu des Travaux du Congres tenu à Namur les 17-19 août 1886 is verschenen. Die verslagen zijn nog al aantrekkelijk omdat de redevoeringen doorgaans beter bezorgd zijn als de dorre opstellen der geleerden in de mêedeelingen der wetenschappelijke gilden.
Die al Namen reist mag niet nalaten ter bewaarkamer der
| |
| |
frankische oudheden, de beschaving onzer vorders uit de overblijfsels van hun gerief en hunnen huisraad ga te slaan. Hij leze eerst de merkweerdige voordracht van M. Bequet over dat Museum, het rijkste frankisch van Europa.
Daar staan nog te lezen de meêdeeling van P. Van den Gheyn over den voortgang der voorgeschiedkundige volkenkunde in ons vaderland, de beschrijving der vondsten van Dr Van Raemdonck in 't land van Waas, eene studie over den mensch ten tijde van den mammouth volgens ontdekkingen in de grot van Spy.
Aan de navorschers van plaatsnamen en namenuitlegkunde bevelen wij den schoonen ‘Glossaire toponymique’ van G. Kurth: 't is eene verzameling van al de namen van velden, wegen, beken, wijken, enz. van 't dorp St Leger, vergezeld van taal- geschied- en oudheidskundig bescheed. 't Is eene kermis voor de liefhebbers dien prachtigen woordenboek te lezen en een oorbaar werk om na te volgen.
Eug. Rolland gaat wederom een merkweerdig werk uitgeven: la Flore populaire, volgens den aard en den trant van zijn aantrekkelijk werk over de dieren: 't is de folk-lore van het plantenrijk met al de benamingen der gewassen in al de talen en de gauspraken van Europa.
Pol de Mont en Aug. Gittée hebben een nieuw tijdschrift gesticht, Volkskunde, voor Nederlandsche folklore. Rond den Heerd heeft sedert twintig jaar, uit loutere liefhebberij, ook omdat er de geest van 't voorgeslacht in leeft, vele schatten van folklore verzameld. Groote geleerden nochtans en achten die wetendheid maar weinig. Vele valsche geleerden bouwen op hunne vondsten allerlei dwaze stelsels.
In Vlaanderen hebben wij nu twee tijdschriften voor kunstwetenschappen: de herboren Dietsche Warande die bij onzen uitgever verschijnt, en de herboren Vlaamsche School die te Antwerpen bij Buschmann gedrukt wordt: beide tijdschriften bevatten schoone platen en leerzame opstellen over vaderlandsche kunst.
Taalwetenschap. - Het Leuvensch tijdschrift, Le Muséon, het eenigst katholijk tijdschrift van dien aard, dat meer door de katholieken zoude moeten ondersteund worden, drukte in de eerste aflevering van het loopend jaar eene diepgrondige vergelijkende studie over het voornaamwoord. Het voornaamwoord en dient niet lijk zijne benaming het aanduidt om naamwoorden te vervangen. Zijne bediening is veel omvattender: geheel de spraakkunst is er van doordrongen. Het is ouder dan het zelfstandig naamwoord en 't bezit zijne eigene, oorspronkelijke, onafhankelijke weerde.
De Student is maar een klein tijdschrift; nogtans bevat het taalkundige bijdragen die in een groot tijdschrift treffelijk zouden te voorschijn komen. Met veel genoegen lazen wij er eene studie over de Tongersche kantspraak.
| |
| |
Begeren onze leeraars een werk over latijn en grieksch van eenen taalkenner die zijnen eigenen gang gaat zonder bij de school van Bopp, Curtius en Corssen of deze der Junggrammatiker te zweren, en zonder op de zoogezeide vastgestelde wetten te steunen, zij kunnen den volgenden boek lezen van V. Henry: Précis de Grammaire Comparée du Grec et du Latin. (Bij Hachette, in-8o fr. 7,50.)
A. Joos heeft in de laatste afleveringen van 't Katholiek Onderwijs wederom eenige opstellen over de Volkstaal geschreven. Zijne liefde voor de volkstaal groeit gedurig aan, als ook zijn behendigheid om heure nuttigheid te doen uitkomen, heure schatten aan de leermeesters der vlaamsche tale bekend te maken. Hij leert hun hoe de rijkdommen der sprake van het volk kunnen te pas gebracht worden in de lees- en spraakkunstlessen, in het aanleeren der spelregels en in de spraakoefeningen.
Onze taal is nog in eere in Fransch Vlaanderen: de laatste jaarboek van de maatschappij: La Comité Flamand de France bevat eenen Heyl-Galm, eerbiediglyk opgedraegen aen zijne Heyligheyd den Paus Leo dertienden. Johan Winkler vestigde in den Navorscher de aandacht der Noord-Nederlanders op die gebeurtenis, en 't deed ons deugd deze eenvoudige dichtregels uit ons oud Vlaanderen te vernemen:
Moogt gij voor ons geluk, zien 't eynde van deez' eeuw!
't Is daer hetgeen u wenscht den Ouden Vlaemschen Leeuw!
Voor de liefhebbers van taalkunde vermelden wij het verschijnen der volgende werken: Dictionnaire d'Etymologie française, van A. Scheler, groot in-8o, te Brussel bij Muquard; die Germanischen Elemente der französischen und provenzalischen sprache, te Heilbronn bij Henning, in-8o 200 bl. ten prijze van 9 fr.
Dr Pietsch gaf te Berlijn bij Reinecke ten prijze van 2,25 fr. het volgend werk uit: Der Kampf gegen die Fremdworter. Die kamp moet het doorgronden weerd zijn voor dezen die de bastaardwoorden niet en schuwen en voor dezen die ze pogen uit de tale te weren.
Een blad van Rijsel, l'Echo du Nord, vroeg de inrichting van eenen leergang van vlaamsch ter Hoogschool van Rijsel.
De koninklijke Vlaamsche Academie heeft bij onze Drukkers de Sevenste Bliscap van Maria uitgegeven, een mysteriespel der XVe eeuw. K. Stallaert bezorgde den tekst dier uitgave, schreef als inleiding eene schoone bladzijde der geschiedenis onzer oude tooneelletterkunde, en verrijkte iedere bladzijde met de noodige aanteekeningen. Lijk het altijd gebeurt, staan er vele woorden uitgeleid die in de levende volkstaal nog in zwang zijn. In den titel schreef de taalkundige: de Sevenste, immers, zegt hij de uitgang ste is hier meer eigen aan onze bevolking: en, voegt hij er bij, onze dichter schrijft zelfs, het niet meer gehoorde de vijfste. De gedaante wordt aleventwel in vele streken nog gebezigd.
J. Claerhout.
|
|