Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| |
Het huwelijk en zijne plechtigheden bij de oude Grieken.
| |
[pagina 353]
| |
komen, en wiens liefde en hulp wij door een hun welgevallig gedrag verdienen, door een tegenstrijdig gedrag afkeeren.’ Ingevolge dien diepen godsdienstzin, moesten natuurlijk, in zulke gewichtige aangelegenheid des levens als die des huwelijks, allerlei gebeden, toewijdingen, offers, en afwasschingen gedaan worden, om zich de goden gunstig te maken, ja, moest de godsdienstige inwijding een voornaam deel uitmaken der eigenlijke echtverbindtenis. Ook zijn er schrijversGa naar voetnoot(1) die aan het woord τέλος, waarmede het huwelijk van ouds door de Grieken, benevens zijn bijzonderen naam van γάμος, bestempeld wierd, de beteekenis geven van ‘heilige plechtigheid’, als ware het huwelijk de heilige plechtigheid geweest bij uitmuntendheid. Andere nochtans beweren dat het enkel aanduidt dat met het huwelijk het eigenlijk volstandige leven begint, terwijl de ongehuwde staat slechts een half en onvolledig leven isGa naar voetnoot(2). Wat er ook van zij, wij vinden blijken genoeg dat het huwelijk niet alleen een burgerlijk contract maar ook een godsdienstige akt was. De oude Grieksche schrijvers en de plichtplegingen die het huwelijk voorafgingen en vergezelden bewijzen het overvloedig. HomerusGa naar voetnoot(3), EuripidesGa naar voetnoot(4) en PlatoGa naar voetnoot(5) noemen de kinderen onwettig die uit een huwelijk, zonder godsdienstige plechtigheden aangegaan, spruiten; zij noemen dit een verborgen huwelijk; Plato noemt de vrouw een bijwijf en voorzegt haar onvruchtbaarheid. Er is geen heiliger band als de huwelijksband, zegt Plutarchus, οὔϰ έστι ἱερωτέρα ϰατάζευξις.Ga naar voetnoot(6) Men zou aanhalingen in dezen zin in overvloed kunnen doen, doch het ware overbodig. Gaan wij liever tot de plechtigheden zelven over. | |
[pagina 354]
| |
Wanneer een huwelijk besloten is, dient natuurlijk vooreerst de dag te worden bepaald, en hier reeds toont zich gansch de bekommernis der Grieken om den zegen der goden te bekomen. Immers alle tijd is daartoe niet even gunstig: sommige dagen zijn tot het voltrekken eens huwelijks gansch ongeschikt en noodlottig. Het zijn de dagen die bij de Romeinen dies nefasti, bij de Grieken ᾽αποφράδες of μιαραὶ ἡμέραι heetten. Zulke zijn b.v. de dagen aan de dooden en onderaardsche godheden gewijd of de drie voorlaatste van iedere maandGa naar voetnoot(1), de dag der Plynteriën of der zuivering van het beeld der godin AthenaGa naar voetnoot(2), de twee eerste dagen (Pithoigia en Choës)Ga naar voetnoot(3) van het feest der Anthesteriën ter eere van Dionysus gevierd en waarop ook de dooden werden herdacht. Op deze dagen huwen ware zich blootstellen aan de wraak der goden, aan onheilen en rampen in den echtelijken staat. En niet alleen waren er zulke dagen, waarop men uit vrees der goden niet trouwen dorst, maar tijden waren bepaald in den loop van het jaar die als de geschikste aanzien waren om een zegenrijk huwelijk aan te gaan. ‘Doen wij onze echtverbintenissen, zegt een Grieksche schrijverGa naar voetnoot(4), op eenen daartoe gewijden dag’, en daardoor bedoelde hij, overeenkomstig met de bestaande gewoonte, ieder tijdstip der volle maan,Ga naar voetnoot(5) en het winterjaargetijde of de zevende maand des jaars, daarom juist γαμήλιον of trouwmaand genoemdGa naar voetnoot(6). Doch de bepaalde dag nadert en met hem de tijd der godsdienstige voorbereidingen (τὰ προτέλεια). Die voorbereidingen hadden éénen dag of liever ook wel eenige | |
[pagina 355]
| |
dagen vóor het huwelijk plaatsGa naar voetnoot(1). Zij bestonden algemeen in gebeden, toewijdingen, offergaven, welke den goden gedaan wierden om eene gelukkige voltrekking van de bruiloft en hunne zegeningen over den toekomstigen nieuwen staat te bekomen. Die offergaven wierden voornamelijk opgedragen aan die goden welke volgens de Grieksche Mythologie bijzonder den huwelijken kring beschermden (θεοὶ γαμήλιοι). Doch, hier verschilden de gebruiken zeer van gewest tot gewest, volgens dat hier of daar deze of gene godheid als θεός γαμήλιος aanzien wierd. Nochtans zijn er goden aan wie vrij overal vóór het huwelijk wierd geofferd. Tot dezen behoort vooreerst Hera, die bijna altijd den bijnaam voert van ζυγία, τελεία of γαμήλια, dit is godin der verbindtenissen. Aan hare vereering als huwelijksgodin verbond zich natuurlijk deze van Zeus, haren gemaal, Ζεύς τελείος: Hera en Zeus vormden immers het goddelijk en opperste bruidspaar (θεογάμια) in den Olympus, en waren als zulkdanig de grootste en machtigste beschermers van den echtelijken staat. Algemeen ook werden offeranden gedaan aan Artemis, om die godinne, die vrijwillig maagd gebleven was en aan wie de meisjes van Athene tot de jaren van huwbaarheid gewijd waren, te bevredigen en hare hulp bij het pijnlijke vruchtdragen en de verlossing te bekomenGa naar voetnoot(2); aan Aphrodita uit wie de Liefde geboren is en die te Sparta als groote huwelijksgodin vereerd wasGa naar voetnoot(3) (Αφροδίτη γαμήλια); eindelijk ook aan de Schikgodinnen (Μοίραι)Ga naar voetnoot(4) om een zoet en heilvol lot te verkrijgen. Vele andere goden buiten deze vinden wij nog in de bronnen vernoemd, doch zij waren meest allen, | |
[pagina 356]
| |
zooals wij even zegden, meer plaatselijk en bleven zelfs in den loop der tijden niet altijd dezelfde. Melden wij toch nog dat te Athene de bruid door hare ouders op de stadsvesting tot den tempel van Athena wierd gebracht, waar eene offerande aan de Godin gedaan en haar zegen over het intreden in den echtstaat afgesmeekt wierdGa naar voetnoot(1); dat daar ook de Tritopatores, dat is voorvaders (eene soort van kosmogonische machten, oorsprong van het menschelijk geslacht) bij het huwelijk aanroepen werdenGa naar voetnoot(2), en dat nog al in velerlei plaatsen, te Megara, te Delos enz, de maagd aan verschillige goden eene harer haarlokken toewijddeGa naar voetnoot(3). Het is niet noodig hier bij te voegen dat niet alleen van den kant der bruid en harer ouders, maar ook door den bruidegom en de zijnen die voorbereidingen werden gedaan.Ga naar voetnoot(4) Voorspellingsteekenen zijn ook steeds vóór het huwelijk in zwang geweestGa naar voetnoot(5), ja, dit tot op den morgen des huwelijks zelven. Waren zij ongunstig dan wierd de bruiloft tot een dag of tot meer dagen later verschovenGa naar voetnoot(6). Als voorspellingsteekenen mogen wij de luchtgesteltenis aanhalen, het lezen in de ingewanden van dieren, het bijzijn of de vlucht van sommige vogels: zoo b.v. voorspelde de tegenwoordigheid der tortelduifjes geluk, het bijzijn der kraai onheil en rampGa naar voetnoot(7). Daar breekt eindelijk de langbetrachte dag aan. Gebeden en offergaven van alle slach zijn aan allerhande goden reeds opgedragen geworden. Doch misschien | |
[pagina 357]
| |
blijft nog in het leven van eenen der beide echtgenooten eene vlek over die hun later eenig kwaad mocht berokkenen; daarom grijpt nog als voorbereidende plichtpleging jegens de godheid eene plechtige afwassching of zuivering plaats. Ja, algemeen was het gebruik dat vroeg in den morgen van den huwelijksdag de bruid en de bruidegom een bad namen. Het water dat er toe diende werd gehaald door een jeugdigen bloedverwant der echtelingen (λουτροφόρος), 't zij een meisje of eenen knaapGa naar voetnoot(1). Het wierd geput aan eene daartoe bestemde bron: te Athene was het de bron Kallirhoë, dat is de schoonvloeiende genoemd, te Theben de Ismenus, enz. Derwijze kwamen de Nymphen of de godinnen der stroomen en waterbronnen ook in nauw betrek met de echtverbindtenissen, en wierden haar hier of daar bijgevolg ook offers opgedragen die onder de voorbereidende plechtigheden geschikt mogen wordenGa naar voetnoot(2). Een groot en laatste offer dat ook het algemeenste was, volgde op die reiniging der echtgenooten en sloot de rij der godsdienstige voorbereidingen tot het huwelijk. Dit laatste offer was aan de groote huwelijksgodin, aan Hera toegewijd. Men doodde een dier dat ter harer eere werd verbrand. Bemerken wij hier hoe de ouden altijd nauwkeurig zorg hadden de gal uit het dier te nemen en ze achter het altaar weg te werpen of te begraven: de gal immers is de zetel der kwaadaardigheid, en verbittering en toorn moeten verre blijven van den huwelijkskringGa naar voetnoot(3). Het zal waarschijnlijk onder dit offer zijn dat de vader zijne dochter plechtig schonk aan den verloofde, en de hand van dezen in de hand leggende der bruid deze woorden sprak: ‘Ik schenk u mijne dochter opdat gij | |
[pagina 358]
| |
aan den staat wettige burgers verschaffet’Ga naar voetnoot(1). Het zal hier zijn dat toen de echtelingen plechtig elkander trouw zwoeren en dat ook wellicht de bruidsschat wierd geleverd. Misschien, lieve lezer, zult gij, wijl wij het verhaal der godsdienstplechtigheden hier sluiten, u nog afvragen of geene tusschenkomst der priesters, 't zij om de echtelingen te verbinden, 't zij om ze te zegenen, 't zij om hun eene kleine trouwrede te houden niet aan te nemen is? Voor een enkel groot huwelijk mag dit wel door eenen priester als een blijk van eerbied en hulde voor de familie gepleegd zijn geweestGa naar voetnoot(2), maar in 't algemeen mag die tusschenkomst met alle zekerheid gelogenstraft wordenGa naar voetnoot(3). De reden is dat een huwelijk vooral eene plechtigheid was van den huiselijken godsdienst afhangende, en bijgevolg was de natuurlijke officiant hier de vader, die priester en offeraar was voor alles wat den huiselijken godsdienst betrof. Nu komen wij aan de meer wereldsche plechtigheden die natuurlijk overal van een huwelijk onafscheidbaar zijn. Aan de meer wereldsche plechtigheden zeg ik, want wij zullen in den loop onzer beschrijving zien dat zelfs in de vroolijke feestgebruiken, hoe licht zij ook zijn, het godsdienstig gedacht, in deze of gene omstandigheid van het feest, hier toch komt doorstralen. Die feestelijkheden dagteekenen van de oudste tijden en werden door de Grieken met stipte nauwkeurigheid gevolgd. De Athener zelf, welken men als zoo onstandvastig en licht voorstelt, was met eenen diepen eerbied voor de oude overleveringen bezield. Al wat oud is, is heilig voor hem en moet steeds in voege blijven, | |
[pagina 359]
| |
wil men de voortlevende geesten der voorouders niet vergrammen. Onder die oude feestelijke gebruiken kwam vooreerts het groote gastmaal (θοίνη γαμιϰὴ, τράπεζα νυμφία) dat na het brandoffer aan Hera plaats greep, en in 't algemeen door den vader der bruid gegeven wierdGa naar voetnoot(1). Aan dit gastmaal namen ook de vrouwen deel. Dit was eene uitzondering: immers in alle andere gevallen waren zij buiten de gezelschappelijke maaltijden der mannen gesloten. En hier zelfs waren zij niet geplaatst zoo als bij ons, dat ieder man nevens zich het gezelschap had van eene vrouw; de vrouwen hadden aan den rechterkant der zaal eene tafel voor haar alleen, de mannen eene andere langs de linker zijde, zoodat zij, mannen en vrouwen gansch van elkander afgezonderd zatenGa naar voetnoot(2). En de bruid dan, zult gij zeggen, smaakte zij dan toch het zoet genot niet nevens haren bruidegom te zitten? Ook niet, lieve lezer; zij zat aan de tafel der vrouwen en bekleedde de middenplaats, ja was zelfs streng met eenen sluier bedektGa naar voetnoot(3). Gedurende de maaltijd droeg te Athene een knaap met hagedoornen en eikenloof bekransd, eenen wan met brood of koeken om, terwijl hij zong: ‘Ik ben aan het slechte ontsnapt, ik heb het betere gevonden’Ga naar voetnoot(4). De Atheners zongen dit refrein op een hunner feesten waarin zij den tijd herdachten dat hunne voorouders, tot dan toe enkel met wilde vruchten gevoed, voor de eerste maal Ceres' gaven genoten; zij hebben dit | |
[pagina 360]
| |
lied op het huwelijk toegepast, omdat van dan af ook, na in de bosschen geleefd te hebben, zij eerst de zoetigheden der liefde mochten smakenGa naar voetnoot(1). Op het einde der maaltijd werden menige drankoffers geplengd; heildronken volgden elkander ook op, en ik denk dat de Grieken aan deze beleefdheid in 't geheel niet te kort bleven, integendeel, haar menigvuldig bescheid deden, want de Griek verfrischte geern zijne steeds droge keel met lange teugen van zoetvloeienden wijnGa naar voetnoot(2). Het gastmaal ten einde, had de feestrijke wegvoering der bruid van de vaderlijke woning tot haar nieuw verblijf plaats. Slechts de Lacedemoniërs hadden deze plechtige intrede hunner echtgenoote in het huis van den bruidegom niet. De Spartiaat kwam in bezit zijner verloofde door eene soort van roof of gewelddadige ontvoeringGa naar voetnoot(3). Waarschijnlijk nam hij daarvoor het oogenblik te baat waarop zij, op eene daartoe bestelde openbare plaats, zich met hare gezellinnen overgaf aan de lichaamsoefeningen waartoe de vrouwen ginder verplicht waren: hij nam ze vluchtig op en bracht ze heimelijk naar zijne woonstGa naar voetnoot(4). Doch overal elders was het anders gelegen en dit van de oudste tijden af. Zoo zingt Homerus reeds:Ga naar voetnoot(5) ‘De bruid uit hare woning afgehaald, wierd bij den glans van fakkels door de stad geleid: luid weerklonk de Hymenaeus; jonge dansers draaiden rond, en in hun midden zonden fluiten en lieren | |
[pagina 361]
| |
hunne galmen door de lucht; de vrouwen op den drempel hunner huizen staande, aanschouwden met bewondering den stoet.’ Gansch dit feest zien wij nog bestaan in de historische tijdenGa naar voetnoot(1). Een met muildieren of hoornbeesten bespannen wagen wacht aan de deur van de woning der bruid de beide echtelingen af. Het feestmaal is ten einde. De jong getrouwden treden buiten, gevolgd door hunne familie en al de vrienden die aan het feestmaal deel genomen hebben. De bruid en de bruidegom zijn gansch in het nieuw uitgedoschtGa naar voetnoot(2). Het kleed der bruid is prachtig: het schittert van goud, purper, rood of alle andere glanzende kleuren; zij heeft voor haren trouw gansch bijzondere schoenen aangetrokken, ὺποδήματα γυναιϰεῖα νυμφιϰὰ, bruidsschoenen genoemd; een halsband van kostelijke gesteenten daalt sierlijk tot op hare borst. De bruidegom is met den blanken μἱάτιον of mantel gekleed. Hunne hairen zijn met welriekende geuren bestreken, en zij dragen op het hoofd eene kroon 't zij van rozen, 't zij van mirte- of heulbladeren gevlochten. Gansch de stoet die hen volgt is niet min schoon uitgedoscht. Bij rijke familiën zijn de kleederen der uitgenoodigde familieleden gewoonlijk een geschenk der bruid; het laat zich dus van zelf gissen dat algemeener wijze de ἱμάτιον des bruidegoms door haar was vervaardigd.Ga naar voetnoot(3) Maar zie, zij zijn ingescheept en de wagen rolt langzaam vooruit. De bruidegom zit nevens zijne bruid, | |
[pagina 362]
| |
tenware het een tweede huwelijk was dat hij aanging, in welk geval hij door eenen bruidopleider (νυμφαγωγός)Ga naar voetnoot(1) wierd verdrongen. Doch zelfs bij een eerste huwelijk is de jonge man met zijne gade niet alleen op den wagen: een vriend begeleidt hem (πάροχος of παρανυμφίος)Ga naar voetnoot(2) en de bruid zit tusschen beiden. Even als haar gemaal is zij ook door eene vriendin vergezeld (παράνυμφος)Ga naar voetnoot(3), en zoo trekt het gespan, door eenen blijden stoet gevolgd van bloedverwanten, vrienden, kennissen en nieuwsgierigen, naar het huis des bruidegoms. De moeder der bruid komt de eerste achter den wagen met een brandenden fakkelGa naar voetnoot(4). Waarschijnlijk was die fakkel aan den huiselijken haard aangestoken, van waar de uitdrukking zou komen ἀφ᾽ἑστίας ἄγειν γυναιϰα eene maagd als bruid van den vaderlijken haard wegleidenGa naar voetnoot(5). Achter de moeder der bruid komt de familie en de kennissen. Citer- en fluitspelers vergezellen en verlevendigen den stoet. Blijde klonk ook op dezer begeleiding de HymenaeusGa naar voetnoot(6) of het huwlijks lied door de gasten gezongen. Hymen was, volgens de Grieksche fabelleer, een arme doch schoone en liefderijke jongeling die eene Atheensche juffer zoo zeer vereerde, dat hij om in hare nabijheid te kunnen zijn, zich eens in meisjeskleederen vermomde en zich met de spelende Atheners dochters op een feest vermengde. Deze wierden plotselings door zeeroovers overvallen en naar een naburig eiland overgevoerd, doch | |
[pagina 363]
| |
Hymen maakte gebruik van den slaap der roovers om de meisjes naar Athene terug te brengen, alwaar hij dan de van hem vereerde jonkvrouw tot belooning ten huwelijke ontving. Van dezen tijd af wierd hij bij de huwelijksplechtigheden aanroepen en na zijne dood als god vereerdGa naar voetnoot(1). Naar zijnen naam noemde men het huwelijkslied dat wij hier hooren klinken, Hymenaeus. Op gansch den doortocht ontving de stoet de blijken van genegenheid der bewoners, die bloemen en welriekende geuren strooiden, en tot den wagen naderende, allerhande goede voorspellingen en gelukzeggingen aan de echtelingen deden. ‘Ik heb de eenzame kraai zien wegvluchten, zegde de eene, als benauwd en bedroefd om het geluk dat heden aan twee echtelingen ging te beurt vallen. - Ik heb dezen morgen twee tortelduifjes lang zien fladderen in de lucht, sprak een tweede, en zich dan samen komen nederzetten op de takken der boomen.’Ga naar voetnoot(2) Aldus wenschte de verbeeldingsrijke Griek op eene eigenaardige en eenvoudige doch tevens treffende en dichterlijke manier, aan het hoopvolle bruidspaar den zegen der goden over hunnen huiselijken kring. Men komt eindelijk aan het huis des gemaals, en wederom grijpen liefelijke en zinrijke gebruiken plaats. Aan de deur, die met groen- en bloemkransen versierd isGa naar voetnoot(3), wacht de moeder des bruidegoms, die evenals de moeder der bruid, eenen fakkel in de hand houdtGa naar voetnoot(4), de jonge echtelingen af. Een mortierstamper is aan den muur gevestigd, terwijl de bruid zelve, door bemiddeling van kinderen die ze droegen in den stoet, eene zift en eene bakpan medebrachtGa naar voetnoot(5). Die drie | |
[pagina 364]
| |
voorwerpen zijn zinnebeelden der huiselijke werkzaamheid die de jonge bruid te wachten staat. Maar waarom die fakkels, juist door de beide moeders der echtelingen vastgehouden? Ieder Grieksch huisgezin, lieve lezer, had zijnen haard. Een klein aschvuur, ‘het heilige vuur’ voor de ouden, moest er gedurig levendig in gehouden worden. Dit was eene heilige plicht voor hen, immers deze haard was een god, hij was de voorzienigheid, de beschermgod des huisgezins. Welnu, wanneer de moeder hare dochter van het vaderlijke huis wegleidde, was het aan den huiselijken haard, zoo als wij hooger reeds zegden, dat zij haren fakkel ontstak; zoo zal het ook geweest zijn voor het ontsteken van dezen met den welken de moeder des bruidegoms het jonge paar afwachtte. Het was dus eenigerwijze de beschermgod harer familie, door den fakkel harer moeder verbeeld, onder wiens geleide de jonge gade wierd overgegeven aan den haardgod der familie haars mans, door den fakkel der moeder van dezen laatsten verbeeld. Zoo wierd, naar de gedachte der oude grieken, de echtgenoote door de goden zelven binnen geleid in het huis haars gemaals. En inderdaad, zoo haast zij den wagen is afgestegen, gaat de moeder des bruidegoms de jonge bruid met den fakkel vooruit en leidt haar tot den haard harer nieuwe woning.Ga naar voetnoot(1) Haar echtgenoot gaat nevens haar en de familie die hen vergezelde, treedt binnen achter hen. Daar wordt de jonge gade nog eens, bijzonder door de familie des bruidegoms, allerlei geluk en zegen toegewenscht: tot verwelkoming in den kring harer nieuwe huisgenooten wordt haar door hen eene uitdeeling gedaan van lekkernijenGa naar voetnoot(2), terwijl haar op het | |
[pagina 365]
| |
hoofd een korfje met vruchten gesteld wordt, voorspelling van den overvloed waarvan zij moge genietenGa naar voetnoot(1). Een soort van gebak of van koeken wierd haar dan ook en haren man aangebodenGa naar voetnoot(2); de bestanddeelen ervan schijnen bijzonderlijk betrek gehad te hebben op de toekomende vruchtbaarheid huns huwelijks. Hetzelfde geldt onbetwistbaar voor den kweeappel welken SolonGa naar voetnoot(3) aan de bruid had voorgeschreven te nemen: zij moest er eenen geëten hebben vooraleer de bruidegom tot het huwelijksvertrek wierd toegelaten. Voor de deur dier kamer wierd dan nog een lied door de begeleiding der echtelingen aangeheven: dit lied droeg den naam van ἐπιθαλάμιονGa naar voetnoot(4). De deur zelve werd door eenen vriend des bruidegoms gesloten gehouden en bewaaktGa naar voetnoot(5). Immers allerlei schertsen en koddigheden, waarbij er voorzeker ook waren van zeer lichten, ja zelfs van ontuchtigen aard, werden daar gezegd en gedaan, en de vriend des jongen bruidegoms (waarschijnlijk de παρανὐμφιος) had voor plicht die uitgelatenheid zooveel mogelijk te regelen en binnen zekere palen van eerbaarheid te houdenGa naar voetnoot(6). Daags na het huwelijk schijnt het de gewoonte geweest te zijn dat de gemaal zich voor éenen dag van zijne jonge vrouw scheidde en dien in de woning zijner schoonouders overbracht. Daar zond hem toen de bruid een kleedingstuk (χλανὶς) tot geschenk als om zijnen terugkeer te bekomenGa naar voetnoot(7). De bruidegom beantwoordde overigens aanstonds daaraan: hij kwam weder tot zijne bruid en deed op zijne beurt geschenken, ᾽αναϰαλυπτήρια | |
[pagina 366]
| |
genaamd, omdat van dien oogenblik af zijne vrouw zonder sluier zich aan hem vertoondeGa naar voetnoot(1). Die sluier wierd niet zelden door haar aan Hera toegewijdGa naar voetnoot(2). Den tweeden dag na het huwelijkGa naar voetnoot(3) ontving ook de nieuwe echtgenoote ontsluierd de gelukwenschende bloedverwanten en vrienden des huizes. Talrijke geschenkenGa naar voetnoot(4) wierden haar op dien dag en de opvolgende dagen gedaan, deels van dezen, deels van genen en bijzonderlijk door haren vader. Deze laatste zond haar stoetsgewijzeGa naar voetnoot(5) huisraad en kleedingstukken die tot het bruidsgoed toebehoorden: twee kinderen gingen vooruit: een knaap die in 't wit gekleed, een brandenden fakkel droeg, en een meisje met een biezenkorfje op het hoofd en dat daarom ϰανηφόρος genoemd wierd. Achter hen kwamen andere meisjes met schotels, huisgerief, stoelen, kammen, vazen, vrouwschoenen, reukwerk, enz. enz. Kort nadien gaf dan ook de jonge bruidegom aan bloedverwanten en vrienden een gastmaal dat als een dankfeest voor hen, en als het inwijdingsfeest van het nieuwe huishouden mag aanzien wordenGa naar voetnoot(6). Dit feest, waarbij de vrouwen niet waren toegelaten, stond echter te Athene ook in verband met eene andere plechtigheid. Immers moest daar de man aangifte doen van zijnen trouw, in de eerste dagen na zijn huwelijk, aan de Phratria of het politiek-godsdienstig broederschap tot hetwelk hij behoorde. Een offer had plaats, de vrouw wierd in het broederschap aangenomen en hun huwelijk wierd dan gedagboekt op een register, welk wij niet slecht verge- | |
[pagina 367]
| |
lijken kunnen met onze huidige registers van den burgerlijken standGa naar voetnoot(1). Al de godsdienstige plechtigheden en feestelijke gebruiken die wij hier tegenkwamenGa naar voetnoot(2) zijn van ouds in Griekenland in zwang geweest. Zeker is het dat oorspronkelijk tot de kleinste bijzonderheden ervan hunnen symbolischen zin hadden. Doch deze zin is, reeds voor de Grieken zelven, ten minste voor hetgeen eenige gebruiken aangaat, verloren gegaan. Zoo moeten wij, hedendaagsche schrijvers, soms naar den zin gissen, soms ook ons met het eenvoudig melden van dees of geen gebruik, zonder er eenige uitlegging van te kunnen geven, te vreden houden. Nochtans, was de zin van sommige gewoonten in vergetelheid geraakt, toch wierden zij in 't algemeen stiptelijk gevolgd. Wel is waar kan hier of daar aan deze of gene plechtigheid te kort geschoten zijn: zoo mocht bijv. een vrijdenker de godsdienstige voorbereidingen achterlatenGa naar voetnoot(3) en, waar het slechts nederige lieden gold, zal wellicht geen bruiloftsmaal plaats gehad hebben, terwijl de maagd hier ook niet te wagen, maar ‘pedibus apostolorum’Ga naar voetnoot(4), zonder stoet, in eenvoudige kleedij tot het huis haars bruidegoms zal geleid | |
[pagina 368]
| |
geworden zijn. Maar enkele uitzonderingen heffen den algemeenen regel niet op, temeer dat die uitzonderingen volgens ons zeer zeldzaam moeten geweest zijn: trouwens, zooals wij hooger zegden, was de Griek een overtuigd godsdienstig man en met hart en ziel gehecht aan het voorvaderlijk gebruik. Zeggen wij om te eindigen, dat het herhuwen eener weduwe geenszins gelaakt was door de openbare meening, integendeel het strookte met de gewoonte; en wij begrijpen dit zeer wel in een land waar wij echtgenooten op hun doodsbed, ja zelfs in hun leven, hunne vrouw aan anderen zien overlaten of afstaanGa naar voetnoot(1). Het bestaan van levenslang weduwschap hoort slechts toe aan de vroegste tijdenGa naar voetnoot(2). A. Roegiers.
Doktor in wijsbegeerte en letteren. Leeraar aan het Athenaeum van Tongeren. |
|