Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |
Oorsprong en ontwikkeling van het Nederlandsch drama in de middeleeuwen.
| |
[pagina 249]
| |
priesters, die tot verscheijden doeren der kercken te pairde inne quamen rijden, elcx met sijn gheselscap vergaderende in 't midden der kercken; ende upten groeten orgel waren Engelen, singende Gloroia in excelsis, ende benede lagen die harders ende speelden; ende daer quam een sterre scietende van after wt die kercke nae thoech outair toe, ende bleef dair staen, wijsende die drie coninghen den nieuwen gheboren coninck, twelck ghemaect was mit levendighe persoenen upten hoghe outair, dair dese coninghen eensdeels sprekende, ende eensdeels singhende hair offerhanden deden; ende dair was alsoe veel volcx inder kercken beneden ende boven, datter nije soe veel volcv inder kercken gezien en was.”Ga naar voetnoot(1) Dat men tot dezen trap van ontwikkeling slechts van lieverlede gekomen is, zal voorzeker niemand verwonderen; doch wat zeker is, zeer vroeg waren er reeds beurtzangen die door verschillende personen voorgedragen met gebarenspel gepaard gingen. Later treedt het verhalend gedeelte al meer en meer op den achtergrond om plaats te maken voor den gesprekvorm die van dag tot dag toeneemt, zoodanig dat het volk zelf zekere rollen meespelende zijne eigen taal in het mysteriespel invoert. Het gebeurde ook dat eerst de latijnsche tekst gezongen werd, waarna dan de vertaling, in dezer voege: “Hoc Signum magni regis est.”
Dit is ein zeigin sicherlichen
Des kuningis von himelrichen.
Zoo verliest het kerkelijk spel al langs om meer zijn liturgisch karakter en wordt de landtaal de hoofdzaak. De stoffe der handeling wordt ook langzamerhand uitgebreid: eerst waren het slechts vertooningen van de zinnebeeldige liturgie, later speelde men gebeurtenissen uit den Bijbel en die geenszins in de kerk gevierd werden; daarna kwam men tot het spelen van | |
[pagina 250]
| |
het leven van den beschermheiligen der kerk en zoo verder tot het leven en de legenden van andere heiligen voor te dragen. Aanvankelijk werd het mysteriespel in de kerk en door de priesters alleen vertoond: “1400 eerst den XIIjen dach in louwmaent, ghesend den priesters van Onser Vrouwen kerke die en spil spelden in de vorseijde kerke enz.” Later als de “ghesellen der kerke” 't is te zeggen, de andere ambtenaars der kerk, er zich bijvoegden, werd het spel in de groote beuk vertoond. Doch wanneer men er toe gekomen was soms 280 personen in een mysteriespel te doen optreden, dan werd deze plaats voor tooneel en toeschouwers te klein, en de vertooning werd op het kerkhof gegeven, maar nog altijd met medehulp der priesters zooals blijkt uit eene rekening van 1438 “in Augusto wiert gegeven den priesteren die het spel speelden opt kerckhoff, twee stoopen wijn, valet 3 stuyvers 9 grooten.” Niettegenstaande priesters op het kerkhof speelden, vinden wij ook leeken die in de kerk als handelende personen in de mysteriespelen optreden, al is het niet zeker of deze personen reeds in gezelschap vereenigd waren. Dat dit zou geschied zijn van den aanvang af, valt zeker te betwijfelen; doch wanneer de gewone medewerking van leeken noodzakelijk was geworden en men zich waarschijnlijk altijd tot dezelfde personen wendde is het onmogelijk dat vaste vereenigingen nog lang achterbleven. En hier is de stelling van Dr Gallée, dat de zwervende zangers en sprekers, hun ondoelmatig leven moede, zich in gezelschappen zouden vereenigd hebben, zeer waarschijnlijk, en dit juist tengevolge der samenleving van priester en leek in het kerkelijk drama. Inderdaad, wanneer er in eene stad een of meer gewezen sprekers voorhanden waren, zal men zich natuurlijk tot deze als tot de geschikste personen eerst gewend hebben om hun de medewerking in een spel op te dragen. Waren deze sprekers in genoegzaam getal dan zullen zij, aangezien de menigvuldige herhaling van dergelijke spelen, naar alle waarschijnlijkheid een gezel- | |
[pagina 251]
| |
schap gevormd hebben om daar gezamentlijk, die spelen, die soms verscheidene duizenden verzen telden, aan te leeren en voor eene openbare vertooning in gereedheid te brengen. De behoefte aan dergelijke gezelschappen en oefeningen deed zich nog meer gevoelen na de afkondiging der bulle van Paus Clemens V door dewelke de viering van H. Sakramentsdag al meer en meer toenam. Nu werd het Hoogwaardige in plechtige optocht langs de straten rond gedragen; de processiën die eertijds in de kerk plaats hadden, daarna op het kerkhof rondom het gebouw geschiedden, werden nu vervormd tot prachtige optochten waaraan vereenigingen van allen aard deel namen en in 't bijzonder die “ghesellen van den spele, vander conste” om er eene soort van tableaux vivants te vormen en stomme vertooningen voor te stellen. Zoo lezen wij in de rekeningen der stad Kortrijk den reeds vermelden post: “1401 in 's helichs sacramends daghe, ghesent Willemme van Senay en sinen ghesellen, die ommeghinge metten sacramente en daer speelden een spel vj cannen roets wijns te IX s. de canne; valent mits draghene Ivj s.” - En in de rekeningen der stad Oudenburg 1560. “de guldebroeders van 's Helichs Gheest gilde verchierende de processie met diversche vertoghingen uyter heylige scrifture, waerduere diversche lieden van buyten alhier vergaederen; in hoosceede ghepresenteert ix lib. xij s. par.”Ga naar voetnoot(1) Weldra echter werden deze stomme vertooningen afgewisseld, ook wel vervangen door gesproken spelen zooals blijkt uit de rekeningen der stad Lier: “Inden jaere vorscreven (1441) onder de costen van der processie staet aldus: item sijn geschoncken aan Hendrik Bal met sijne gesellen, die hier comen waeren ter eere van de stadt, om te spelen ende te condighen van St. Gommaer 2 stoopen wijns”Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 252]
| |
Naarmate de liefhebberij voor optochten en tooneelvertooningen aangroeide, en ook onder den invloed der algemeene welvaart, namen deze al spoedig in pracht en aantal toe. Niet alleen de godsdienstige feesten, maar intochten van vorsten, kermissen en andere gelegenheden gaven aanleiding tot zulke spelen. 1432 Item compt onder de schenkwijnen van de jaeren voorscreven: gheschoncken den heeren die 't spel speelden opt kerckhoff, doe de kermis hier was, 2 stoopen wijn, tegen 2 groote de gelten. Dit waeren priesters’Ga naar voetnoot(1). Het eigenlijke kerkelijk drama nu, kon zich aan deze algemeene beweging niet onttrekken en het verhuisde naar de marktplein om daar voor kerk of stadhuis opgevoerd te worden. Zoo lezen wij in de rekeningen der stad Oudenaarde: 1451 vj in dezelve maend (sporcle) ghepresenteert den ghesellen die een spel speelden up de maerct, ij cannen rijnschwijns, te vj gr. den stoop, draecht xxiiij st.’Ga naar voetnoot(2) Zoo ook schrijft Vondel in zijn bericht voor den Salmoneus: ‘Mij heught oock dat ick zelf t'Uitrecht voor het stadthuis, door last der Heeren Burgemeesteren, ten dienst der latijnsche schoolieren, een tooneel gebouwt zach, met eene opgaende brugghe hieraan geslaghen, waer langs de reus Goliath met de heirkracht der Filistijnen teghen Sauls legher aen quam opdonderen, en van Davids slingher met eenen kay in het voorhooft getroffen, nederplofte, dat de stellaedje kraeckte.’ Al bewijzen ons deze aanhalingen dat het tooneel uit de kerck verplaatst was, toch moeten wij niet gelooven dat het mysteriespel gansch uit de kerk gebannen was. Immers vinden wij nog in de rekeningen der stad Damme: ‘1454 xxiiij in April, ghepresenteert de gesellen die alhier in de kerken ghespeelt hadden ons Heren Verissenesse, iiij cannen wijns van petau, te iiij gr. den stoop, ghedroncken te meester Aelbrechts, xxxij st.’Ga naar voetnoot(3); ja, zelfs | |
[pagina 253]
| |
in 1548 vinden wij nog de vertooning van een mysteriespel in de kerk zooals ons gemeld wordt door de rekeningen der stad Geeraardbergen: ‘Bij den zelven burchmeester noch betaelt den prinche ende dekins van den rhetorycke van dat hemlieden bij scepenen toegheleyt was over dat zijlieden speelden 't spel van Missias in de kercke, metgaeders nog een ander vi lib.’ Wij zijn hier nu gekomen tot aan de verdwijning van het kerkelijk drama, toen reeds de kamers van Retoricke een honderdtal jaren bestonden, en wel degelijk zich niet alleen op het spelen van godsdienstige maar ook op het vertoonen van wereldlijke stukken zich toelegden, zooals blijkt uit de Hollandsche grafelijkheidsrekeningen waar gewaagd wordt ‘van den ghesellen in den Hage die Ons Heren Verissenisse speelden’ en die ook wereldlijke spelen opvoerden als ‘vander wyghe van Rouchevale’ en van ‘Florysse ende Blanchefloere’. Dit is een bewijs dat die ghesellen, die uit oorzake der geestelijke spelen zich tot een genootschap gevormd hadden, zich weldra op het oefenen der wereldlijke kunst toelegden en bijgevolg den grondsteen van het wereldlijk drama gelegd hebben. Dit is ook de ontwikkelingsgang algemeen aan het Nederlandsch drama toegekend. Men zal ons misschien tegenwerpen dat die ontwikkeling niet zoo onverhinderd haren gang is gegaan, ja dat zij zelfs onmogelijk is geweest, vermits er tegen het kerkelijk spel verscheidene verbodsbevelen uitgevaardigd waren door het provinciaal concilie van Trier (1227), door de diocesane synode van Utrecht (1293) en zelfs reeds (1210) door Innocentius III. - Dat deze verboden bestaan, is ongetwijfeld, doch dat zij betrek hebben op het kerkelijk mysteriespel, dat zou moeten bewezen worden. Inderdaad, zou het niet zonderling zijn dat het oude spel uit de XIIIe eeuw, dat ingesteld was voor de stichting der ongeleerden om hun op eene meer aanschouwelijke wijze de mysteriën van ons geloof om zoo te zeggen | |
[pagina 254]
| |
bijna tastbaar te maken, zou het niet zonderling zijn dat deze spelen, in dezelfde dertiende eeuw reeds verboden werden? Ten andere, als er melding is van (ludos theatrales, ludos inhonestos (quibus) Ecclesiae inquinetur honestas) tooneelspelen die in zekere mate de kerk ontheiligen, dan mogen wij met zekerheid op andere feesten wijzen zooals dit van den Bisschop der scholieren, van den Ezelpaus en andere dergelijke feesten, die al vroeg ontloken misbruiken, dóor de mysteriespelen misschien en nevens deze in de kerk geslopen. Het feest van den ezelpaus wierd overal zeer luidruchtig en op de uitgelatenste wijze gevierd. Men koos onder de geestelijkheid een ‘ledich vader, de ezelpaeus’ en dan geschiedden er kluchtige processiën, in kerk en stad, gepaard met allerlei dwaasheden, die dikwijls den burgers lastig vielen en daarom door deze dikwijls met ‘groote vulichede’ beantwoord werden al was de ezelpaus wel een voornaam bediende in de priesterheerschappij zooals blijkt uit de rekeningen der stad Oudenburg waar ‘Mijnheere de prelaet ende prioor’ van de Sint-Pieters abdij in 1465 tot ezelpaus gekozen werd. In zekere gewesten vierde men zelfs een Ezelsfeest en dit, omtrent kersmis. Dan werd het beest van Balaam, dat in de schriftuur een zeer uitstekende rol scheen vervuld te hebben, met groote plechtigheid door vier der bijzonderste kannuniken tot vóór het altaar geleid terwijl het volk zong: Laeta volunt
Quicumque colunt
Asinaria festa,
ofwel gelijk op andere plaatsen, terwijl het koor na den introïtus van de mis, plechtig den karakteristieken zang aanhief: Hinham! Hinham!Ga naar voetnoot(1) Dat de kerke- | |
[pagina 255]
| |
lijke macht zulke ongeregeldheden afkeurde en verbood moet niemand verwonderen; doch wij vragen ons af, hoe het mogelijk is, bij het lezen der bovengemelde verboden, aan de kerkelijke mysteriespelen te denken, wanneer men van het bestaan van zoodanige misbruiken bewust is. Er valt niet aan te twijfelen, of de bedoelde verordeningen hadden enkel vat op deze buitensporigheden, en hebben geenszins den ontwikkelingsgang van het mysteriespel belemmerd. Laat ons nu, voor een oogenblik, veronderstellen dat het kerkelijk drama, werkelijk verboden geweest is, waertoe zal ons dat leiden, als er toch bewijzen bestaan dat het onophoudelijk gespeeld wierd? Wij moeten dus aannemen dat, òfwel die geestelijke geboden niet in acht werden genomen; òfwel dat zij, zooals wij hooger zegden, niet uitgevaardigd zijn met het oog op het stichtelijk en zedig kerkspel dat, als eene levendige predicatie was voor ons volk. Dus heeft deze opwerping van Dr Gallée geen grond tegen het anders aangenomen stelsel; integendeel, het zou bewijzen dat, aangezien men de besluiten van Concilie en Sijnode, zoowel als de bulle van den Paus, versmaadde, het volk reeds zoo verslingerd was op dramatische voorstelling, en de tooneelliefhebberij zijne wortels reeds diep genoeg had geschoten dan om het woord van zoo hooggeplaatste geestelijke overheid in den wind te slaan: hetgeen weinig aannemelijk is voor wie de geschiedenis kent van onze katholieke voorouders in de dertiende eeuw. Wat moeten wij uit dit alles opmaken? dat ten onzent, gelijk bij andere volken het geestelijk drama zich vrij heeft ontwikkeld, dat zijne kracht door geenen invloed is gebroken geweest en dat de geschiedenis van zijne ontwikkeling ook de geschiedenis is van het oudste wereldlijk tooneel ten onzent. Dat dit bewijs voor den oorsprong en de ontwikkeling van ons wereldlijk drama niet volledig is, bekennen wij volgaarne, want, zooals Wybrands zegt: ‘Vóor dat de geschiedenis der oude tooneelkunst, ook ten onzent, geschreven kan worden, | |
[pagina 256]
| |
is 't noodig, dat nog veel meer bijzonderheden aan 't licht worden gebracht. Vooralsnog moet men in menig opzicht zich tot gissen bepalen. In dezen toestand komt het er maar op aan, welke gissing door de tot nog toe bekende berichten het meest gerechtvaardigd wordt.’ En dat deze voorstelling de redelijkste en meest waarschijnlijke is achten wij genoegzaam bewezen en door verscheidene gegevens genoegzaam geschraagd om, voor het oogenblik, en zonder dat er nieuwe ontdekkingen bijkomen, alle andere veronderstelling zoo niet onmogelijk, ten minste onwaarschijnlijk te maken.
Jan Maes. Tienen, Lauwmaand 1888. |
|