Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Het huwelijk en zijne plechtigheden bij de oude Grieken.IEDER volk dat verdwijnt van het tooneel der wereldgeschiedenis laat min of meer diepe sporen van zijnen voorbijgang na zich, in evenredigheid met de rol welke het gespeeld heeft. Het laat vooreerst stoffelijke overblijfsels. Eene natie zal, volgens hare behoeften, gansch een land omgekeerd hebben om er hare levensmiddelen uit te trekken: bouwwerken zullen opgerezen zijn; waters van hunnen loop afgekeerd; moerassen aangevuld en tot vruchtbare landen herschapen. Hare werktuigen en wapenen zal men veelal in de grafsteden teruggevonden hebben; haar huisraad en hare munt hier en daar bedolven onder den grond. Al deze overblijfsels zijn het voorwerp der Archeologie of Oudheidkunde in den engeren zin van het woord. Eene maatschappij laat een recht na zich, 't is te zeggen eene wetgeving, een wetboek. Men kan er haren regeeringsvorm en hare staatsinstellingen, - dat is haar openbaar recht, - de samenstelling der familie en hare wetten op het eigendom, - dat is haar privaat recht, - in opzoeken. Eindelijk heeft ook alle volk eene letterkunde gehad en in deze letterkunde heeft het zijne geschiedenis, zijne | |
[pagina 218]
| |
wetenschap, zijne wijsbegeerte, zijne geloofsleer, zijne zeden en gebruiken neergeschreven. Zij die streven naar de volledige kennis der geschiedenis eener natie, moeten gansch dit uitgebreide veld waarop hare werkzaamheid verspreid ligt, naarstig onderzoeken; zij moeten - in gansch zijnen omvang - haar stoffelijk, staatkundig en geestelijk leven zich eigen maken en dat tot in zijne minste bijzonderheden, want niets is klein in de geschiedenis van een volk, omdat alles er nauw in verbonden is en omdat de kleinste stof welke men ook behandele, 't zij alleen, 't zij met andere van denzelfden aard, dikwerf tot grondsteen dient voor verdere afleidingen. Deze overweging heeft mij aangespoord om in eenige bladzijden de lezers van het Belfort te onderhouden over de zeden en gebruiken die in het oude Griekenland bij een huwelijk in zwang waren. Doch daar men in zake van echtverbindtenissen onmogelijk de wettelijke verordeningen kan daar laten die dezelve overal beheerschen, zonder gansch onvolledig te zijn, en voornamelijk hier, zonder den lezer wellicht het valsch gedacht te doen opvatten dat bij de Hellenen het huwelijk hoofdzakelijk uit zijne plechtigheden zelven bestond, heb ik ook in een eerste deel het overzicht gedaan der bepalingen der wet nopens dit contract bij de Grieken. Waarom ik in de veelvuldige stof der wetten, zeden en gebruiken dier oude wereldberoemde natie, verkozen heb deze te behandelen die bij eenen echt in voege waren, zal de lezer gemakkelijk raden: mijns dunkens moeten zij onder alle het meeste belang opwekken en zoo zal ik, bij gebrek aan andere verdienste, toch dezen lof waardig zijn, van het aangename met het nuttige gepaard te hebben. | |
I.
| |
[pagina 219]
| |
hechtte de Staat noodzakelijk geen klein gewicht aan de echtelijke verbindtenissen zijner leden. Nochtans ging deze belangstelling zoo ver niet, als dat in rechte, ten minste te Athene, den burgers het huwelijk als eene verplichting was opgelegd. Wel is waar, spreken verscheidene woordenboekschrijvers, zich beroepende op Plutarchus, van eene δίϰη ἀγαμίου of van eene klacht die kon ingediend worden tegen dezen die niet huwden: PlutarchusGa naar voetnoot(1) verzekert inderdaad dat de burgers van Lycurgus en van Solon wetten hadden tegen hen gericht die niet trouwden of die trouwden in te laten ouderdom. Maar de getuigenis van dien schrijver, den eenigen welken wij hebbenGa naar voetnoot(2), heeft geen gezag genoeg om er ons op te verlaten. Indien eene δίϰη ἀγαμίου te Athene bestaan had, wat ware natuurlijker dan dat wij sporen van het bestaan dier instelling in de ons nagelaten pleidooien der Grieksche Redenaars zouden gevonden hebben? Het getal van dezen, die ongetrouwd bleven, 't zij om een gemakkelijk en rustig leven te slijten en vrij van zorg voor vrouw en kinderen te zijn, 't zij uit mistrouwen voor het vrouwelijk geslacht, was immers grootGa naar voetnoot(3), en bijgevolg zouden ook de δίϰαι ἀγαμίου meermalen, ja bijna dagelijks moeten plaats gehad hebben. Welnu, niet alleen vinden wij geene de minste zinspeling op een dergelijk rechtsgeding in de Redenaars, maar zelfs geen enkele andere schrijver tot het tijdperk van den luister der Atheensche Republiek behoorende, spreekt ervan. Wij moeten dus met alle de hedendaagsche oudheidkundigen verwerpenGa naar voetnoot(4), dat te Athene ooit eene wet | |
[pagina 220]
| |
zou bestaan hebben tegen het celibaat. Al wat wij kunnen aannemen is dat, zoo als Dinarchus ons zegt, dezen die kinderen hadden van een wettig huwelijk meer aanzien genoten als de anderen. Maar dit is slechts natuurlijk: in al de oude staten immers werden de oude jongmans weinig geacht. Laat ons hier ter loops zeggen, alhoewel wij in gansch dit artikel hoofdzakelijk het oog op AtheneGa naar voetnoot(1) gehouden hebben, dat te Sparta het huwelijk wel degelijk verplichtend was. Ariston, in een fragment ons door StobeusGa naar voetnoot(2) bewaard, spreekt van de straffen die te Sparta op de ongehuwden wogen en wij vinden voorbeeldenGa naar voetnoot(3) van openbare aanklachten tegen die gericht welke niet huwden (δίϰη ἀγαμίου), tegen die welke huwden in eenen te gevorderden ouderdom (δίϰη ὀψιγαμίου) en tegen dezen die mishuwden (δίϰη ϰαϰογαμίου). Zoo wierd de koning Archidamus gestraft omdat hij eene te kleine vrouw gekozen hadGa naar voetnoot(4). ‘Om gegronde redenen’, zegt BarthélemyGa naar voetnoot(5), | |
[pagina 221]
| |
steunende op Xenophon en Plutarchus, ‘kan het toegestaan worden aan eenen Spartiaat niet te trouwen, maar hij moet zich in zijnen ouden dag aan dezelfde bewijzen van eerbied niet verwachten als de andere burgers. Men meldt het voorbeeld van Dercyllidas, die over de Spartaansche legerbenden met zooveel roem het bevel had gevoerd. Hij kwam in de volksvergadering; een jongeling zegde hem: ik sta niet op voor u, omdat gij geene kinderen zult nalaten, die eensdaags voor mij zullen opstaan. De ongehuwden zijn aan andere vernederingen blootgesteld: zij wonen de worstelingen niet bij, waarin de jonge dochters zich oefenen; het hangt van den rechter af ze te dwingen van bij de strengste winterdagen rond de markt te gaan, van kleederen ontbloot, en liederen zingende waarin zij bekennen dat hunne ongehoorzaamheid aan de wet de straf verdient welke zij ondergaan.’ Te Athene heeft het huwelijk de voortteling van wettige kinderen voor doelGa naar voetnoot(1): het zet de familie en haren huiselijken godsdienst voort, schenkt burgers en krijgslieden aan den Staat en verschaft dienaars aan de goden. Het huwelijk is eenwijvig: zoo heeft het CecropsGa naar voetnoot(2), verpersoonlijking van het oude gewoonterecht, vastgesteld, en de wet heeft die bepaling bekrachtigd. Men heeft beweerd dat de tweewijverij in Athene zou bestaan hebben en men steunde zich, om het te bewijzen, ten eerste op het feit dat Socrates met twee vrouwen ter zelfder tijd had geleefd, en ten tweede op eene wet ons door Diogenes van Laërta overgebracht | |
[pagina 222]
| |
en naar dewelke de Atheners verordend hadden, dat men nevens zijne wettige vrouw, nog van eene andere kinderen mocht voorttelen. Doch een Hollandsch hoogleeraar, Luzac, heeft in eene merkwaardige verhandelingGa naar voetnoot(1) zegerijk bewezen, dat die vermeende tweewijverij van Socrates slechts eene valsche aantijging geweest is tegen dien philosoof door vijanden van zijn wijsgeerig stelsel gericht, en dat de zoogezegde wet van Diogenes niet de minste geloofwaardigheid bezit. Sedert dien ook is de tweewijverij te Athene algemeen als eene fabel verworpen geworden. Nochtans komt in onze tijden een Duitsch geleerde dit vraagpunt wederom onder een anderen vorm op het tapijt brengen. M. Buermann beweert dat, ‘alhoewel het grondstelsel van het eenvoudig huwelijk te Athene al de tijden door bestaan heeft, het nochtans toegelaten was aan eenen Attischen burger zich nevens zijne vrouw nog aan eene tweede burgerin als bijzit te verloven en ook met haar, dewijl zij hem verloofd was, even zoo goed als met zijne gemalin, wettige kinderen voort te telen’Ga naar voetnoot(2). Het ware te lang deze nieuwe meening hier in 't breed te wederleggen. Ik heb het gedaan in een werkGa naar voetnoot(3) dat de eer genoten heeft bekroond geweest te zijn in den jaarlijkschen prijskamp van 1887 voor studiebeurzen door ons Staatsbestuur uitgeschreven. Stellen wij hier enkel den volgenden tekst van AppolodorusGa naar voetnoot(4) tegenover de vergezochte | |
[pagina 223]
| |
opvatting van M. Buermann: τὰς μὲν γὰρ ἑταίρας ἡδονῆς ἓνεϰ᾽ ἔχομεν, τὰς δὲ παλλαϰὰς τῆς ϰαθ᾽ ἡμέραν θεραπείας τού σώματος, τὰς δὲ γυναῖϰας τοῦ παιδοποιεῖσθαι γνησίως. ‘Wij nemen eene boeldeerne voor onze vermaken, eene bijzit om van haar de dagelijksche zorgen te ontvangen welke onze gezondheid eischt, wij nemen eene gade om wettige kinderen voort te brengen.’ Deze tekst wederlegt uitdrukkelijk den Duitschen geleerde: klaar en duidelijk zegt hij dat enkel van zijne echtgenoote de Athener wettige kinderen hebben kon. Ten andere het onderscheid welk M. Buermann tusschen de wettige vrouw en het verloofde bijwijf maakt is al te spitsvondig. Welhoe! het bijwijf zou evenals de echtgenoote en door een gansch gelijkvormig contract aan haren aanhouder verloofd geweest zijn; zij zou even zooveel achting en even zooveel liefde, ja meer zelfs van hem genoten hebben, mits hij eenigerwijze zijne wettige vrouw voor haar verliet; hare kinderen, evenals die dezer laatste zouden wettig geweest zijn en een gelijk deel gehad hebben in de erfenis van hunnen natuurlijken vader; in een woord, het verloofde bijwijf zou, gelijk M. Buermann het zelf zegtGa naar voetnoot(1), op gelijken voet gestaan hebben met de echtgenoote, en dit alles zou gestrookt hebben met de wet die de grondstelling van het eenwijvig huwelijk uitriep, ja zou zelfs door haar bekrachtigd en beschermd geweest zijn, voor zooveel de getrouwde Athener aan zijne tweede vrouw den naam van echtgenoote niet schonk maar slechts enkel dien van bijwijf? Dit is niet mogelijk. Neen, wij mogen zoo lichtzinnig de gedachtenis niet besmeuren der oude Grieksche wetgevers, ten hunnen laste leggende, zonder onwederlegbare bewijzen, van het middel gezocht en gevonden te hebben, door | |
[pagina 224]
| |
eene juridische spitsvondigheid die eeuwig hunne schande zou zijn, in hun recht het verbod der tweewijverij te schrijven, en ze nochtans in feite op de breedste schaal toe te laten aan de ongebondene driften. Want, men bemerke het wel, indien het aan den getrouwden Athener toegelaten was een wettig bijwijf te onderhouden, zie ik niet waarom hij er even zoo goed geene twee en drij en vier ja meer zelfs zou mogen onderhouden hebben, van het oogenblik dat zijne fortuin hem dezen luxe toeliet. Zoo leidt M. Buermann's stelsel tot het bestaan in Athene niet alleen der twee-, maar der schandigste veelwijverij! Onder de voorwaarden tot eene wettige echtverbintenis door het grieksche recht vereischt, kwam vooreerst de rechterlijke bevoegdheid van dezen die ze aangingen: beiden moesten burger zijn, 't is te zeggen geboren uit twee Atheners. De verbintenis aangegaan met eene vreemdelinge kon geen huwelijk heeten; het was enkel bijwijfschap en de kinderen die er uit sproten (ξένοι) ontbeerden niet alleen de familierechten maar zelfs het burgerschap was hun ontzegd. Wee hem, die om die kinderen burger te maken, valschelijk eene vereeniging met eene vreemde voor huwelijk wilde doen doorgaan: hij kon voor de rechters gebracht en - wierd hij plichtig geoordeeld, - tot de slavernij verwezen wordenGa naar voetnoot(1). Wee hem ook die eene vreemdelinge, als zijne eigene dochter, aan eenen Athener dorst trouwen, want de uiterste straffen bedreigden deze valsche aangevingGa naar voetnoot(2). Door eene bijzondere gunst nochtans, kon het wettig huwelijk soms door de wetgevende macht ook aan vreemdelingen worden toegestaan, en trouwde een Athener met eene zulkdanig bevoorrechte vrouw, dan waren natuurlijk de vruchten van die echtverbintenis volkomen wettig. Zoo werd, bijvoorbeeld, op voorstel van Demosthenes, het | |
[pagina 225]
| |
Connubium aan de Thebaners verleend weinigen tijd voór den slag van Cheronea. Het wettig huwelijk moest ten tweede buiten zekeren graad van verwantschap geschieden. Het huwelijk eens kinds met eenen zijner ouders was een gruwel: dit getuigt Sophocles' OEdipus-koning. Even was het ongeoorloofd eene halfzuster van moederszijde te trouwen. Doch bij deze twee verwantschapsgraden schijnt zich het verbod te hebben beperkt. De wet integendeel zag volgaarne de vereenigingen tusschen verdere verwanten, als tusschen kozijns en nichten, ja liet ze zelfs toe tusschen halfbroeders en halfzusters van vaderszijdeGa naar voetnoot(1). 't Is alzoo dat de veldheer Cimon in den echt trad met zijne halfzuster Elpinica. Die toegevendheid sprootGa naar voetnoot(2) uit het oogpunt zelf waarop bij den griekschen wetgever het huwelijk enkel werd aanzien, te weten, zooals wij hooger zagen, als de grondslag der voortzetting eener familie en harer burgerlijke en godsdienstige rechten en plichten. Dit oogpunt blijkt onwederlegbaar uit de wet die het huwelijk schikt eener eenige dochter. Indien de afgestorven vader bij testament geenen zoon heeft aangenomen waarmede zijne erfdochter zal trouwen, heeft de naaste bloedverwant het recht naar hare hand te dingenGa naar voetnoot(3), en de zoon die uit dit huwelijk spruit herstelt en zet dan de familie zijns moederlijken grootvaders voort. Dit recht van den naasten bloedverwant in dit geval bestond zoodanig, dat hij, indien de vrouw reeds getrouwd was, aan wie de erfenis haars vaders, zonder mannelijke afstammelingen overleden, te beurt viel, dat hij, zeg ik, dit huwelijk kon doen verbreken en zij verplicht was met hem te huwenGa naar voetnoot(4). Zoo moesten dus de Atheners hier, door | |
[pagina 226]
| |
de wet zelve, eenigerwijze een gesloten kring van hun geslacht maken, al verre gelijk eertijds, uit louter ijdele fierheid, de adel degenen uit zijnen schoot verwierp, die niet als hij dit decorum hadden der geboorte. Werd in Griekenland tot het wettig huwelijk zekeren ouderdom gevergd? Een bepaalde terminus a quo schijnt hier niet vastgesteld geweest te zijn, want de bronnen welke wij hebben blijven het niet eens in hunne aangaven: zij gaanGa naar voetnoot(1) van zestien tot twintig jaar voor het meisje en van vijf en twintig tot vijf en dertig voor den jongeling. Nochtans spreekt ons XenophonGa naar voetnoot(2) van eene Atheensche juffer die op vijftienjarigen ouderdom in den echt getreden was, terwijl DemosthenesGa naar voetnoot(3) vermeldt van eenen jongeling die op achttien jaren het huwelijksbootje was ingestapt: die twee jaargetallen mag men ook als het minimum van den vereischten ouderdom aanzien, want niets rechtvaardigt verdere afdaling. Doch de laatste en hoofdzakelijkste voorwaarde eener rechtmatige echtverbindtenis was de verloving (ἑγγύησις) die de Grieken als de wezenlijke veronderstelling van een geldig huwelijk aanzagen. Was eene vereeniging ontstaan tusschen eenen burger en eene burgerin zonder die voorafgaande verloving, het was geen huwelijk maar een bijwijfschapGa naar voetnoot(4) en de kinderen ervan (νόθοι) alhoewel burgersGa naar voetnoot(5), mits zij uit twee Atheners | |
[pagina 227]
| |
stamden, waren beroofd van de familierechten: zij mochten aan den huiselijken eeredienst geen deel nemen en hadden geen erfrecht op het vermogen huns vadersGa naar voetnoot(1). Waarin bestond die verloving? Het woord zou ons licht een verkeerd begrip doen opvatten van den rechtsvorm dien wij hier bedoelen, want door verloving verstaan wij heden algemeen een familiefeest, waarop twee harten, door wederkeerig liefdegevoel reeds aaneengestrengeld, bij fijn opgedischte tafel en lekkeren heildronk der gasten, op plechtige wijze door trouwbelofte worden saamgebonden, in afwachting van het kort daarop volgend bruiloftsfeest. Doch zulkdanig is hier de beteekenis niet des woords. Het geldt hier slechts eene eenvoudige rechtspleging, en verloving wordt zinverwant van verdrag of contract. Dit verdrag wierd gesloten tusschen den vader der maagd of dezen onder wiens gezag zij stond (haren Κύριος of heer)Ga naar voetnoot(2) en den jongeling aan wien de Κύριος de hand der maagd heeft aangeboden. Aan deze laatste inderdaad is in geener wijze de keus haars echtgenoots noch toegelaten, noch mogelijk; noch toegelaten, want hare toestemming is verondersteld begrepen te zijn in den keus haars Κύριου;Ga naar voetnoot(3) noch mogelijk, want de maagden leefden te Athene gansch afgezonderd in het deel van het huis dat tot vrouwenvertrek diende, zonder ooit eenig zelfs verre betrek te hebben met jongelingen. Haar vader of haar Κύριος is dan bijgevolg meer in staat te oordeelen welk huwelijk het meest doelmatig zijn zal voor het geluk en den bloei van haar toekomend huisgezin, en 't is hij dan ook die het huwelijksverdrag sluit. | |
[pagina 228]
| |
Dit verdrag verzekerde aan den verloofde eenen bruidsschat, welken hem zijne vrouw bij het huwelijk zou medebrengen, en het was hoofdzakelijk op diens bepaling dat het verdrag liepGa naar voetnoot(1). Ook, daar het een mondelingsGa naar voetnoot(2) contract was, behoorden er getuigen bij tegenwoordig te zijn, en deze woonden dan ook later de levering van den bruidsschat bij. Wierd nu aan het jonge paar - zoo als het kon voorvallen - in den loop hunner echtverbintenis betwist dat zij in wettig huwelijk leefden, zij mochten die getuigen inroepen om te bewijzen dat zij verloofd geweest waren en dat de bruid aan haren echtgenoot eenen bruidsschat had medegebracht; dit was genoeg om den rechter een hun voordeelig oordeel te doen vellen; immers de wettige vrouw heette in Grieksch recht: ἀστὴν ἐξ ἀςτῶν ϰαὶ προῖϰα ἱϰανὴν ἐπενηνεγμένηνGa naar voetnoot(3), terwijl deze die geene huwelijksgift ontvangen had op gelijken voet gesteld wierd met het bijwijfGa naar voetnoot(4). Zoo geschiedden de zaken niet in het Homerische tijdvak. Daar kocht eenigerwijze de bruidegom zijne bruid: hij verwierf slechts zijne vrouw door een zeker aanbod van veeGa naar voetnoot(5), aanbod dat wegviel, toen de vader zelf zijne dochter schonkGa naar voetnoot(6). Doch sedert Solon | |
[pagina 229]
| |
is de bruidsschat de regel. De oorzaak dier verandering van gebruik ligt in de verandering zelve van den maatschappelijken toestand der twee tijdvakken. Ten tijde van Homerus mocht deze ergens zingen ‘dat de verstandige en gevoelige man steeds zijne teedere liefde behoudt aan de vrouw welke het lot hem heeft geschonken’; doch de tijden waren allengs veranderd, en de eenvoud van dit eerste tijdvak verdwenen, was ook de gedachte der heiligheid van den huwelijksband in den geest der Grieken verzwakt, zoodat de echtscheiding menigvuldig wierdGa naar voetnoot(1). Het was om deze te voorkomen dat de wetgever den bruidsschat instelde in het voordeel der vrouw: naar zijne gedachte moest de eigenbaat verhoedenGa naar voetnoot(2) dat de man al te gemakkelijk van zijn onbegrensd recht van echtscheiding gebruik maakte. Immers bij iedere echtscheiding moest de huwelijksgift aan de vrouw wedergekeerd worden en zelfs verzekerde een pandrechtGa naar voetnoot(3) deze teruggaaf. Gebeurde zij niet onmiddelijk, de man moest aan den Κύριος | |
[pagina 230]
| |
zijner verstooten vrouw eene schadeloosstelling betalen van achttien ten honderd 's jaarsGa naar voetnoot(1). Was dit verdrag of die verloving van eenige plechtigheid vergezeld? Mits het enkel een rechterlijke akt was, die daar mede plaats had, schijnt het ook dat geene plechtigheid de verloving vergezelde. Wel vindt men bij oudere verzamelaars van Grieksche oudheden met groote zekerheid bevestigdGa naar voetnoot(2) dat de verloofde aan zijne toekomende bruid tot teeken zijner trouw en liefde een geschenk gaf dat den naam droeg van ἄρρα, doch daarvan is geen spoor te vinden. Niet eenmaal ook vindt men in Griekenland gewag gemaakt van den verlovingsring die te Rome bestond en die als onderpand der vervulling van de belofte werd geschonken. Ten laatste hoeft gezegd dat het verlovingsverdrag tot huwelijk niet verplichtte: het kon door den vrijen wil van den verloofde of van den Κύριος der verloofde gebroken worden. Huwelijksrecht, - afzijn van zekeren graad van verwantschap, - vereischte ouderdom, - verlovingsverdrag - ziedaar dus de vier voorwaarden van een wettig huwelijk. Een woord nu nog over zijne burgerlijke gevolgen. De vrouw ging door den echt onder het gezag van haren man, die haar wettige vertegenwoordiger wierd. De macht des mans over zijne vrouw was te Athene zoo groot niet als te Rome. De Athener had nooit recht van leven en dood op haarGa naar voetnoot(3), en hij verkreeg ook nooit den eigendom van haar vermogen, | |
[pagina 231]
| |
zoo als te Rome in geval van manus gebeurde. Wanneer het eene eenige erfdochter was, had hij het vruchtgebruik van de fortuin die zij hem had medegebracht tot dat hij een meerderjarigen zoon had, aan wien het volle bezit zijns grootvaders erfgoed aanstonds toekwamGa naar voetnoot(1). Wanneer zijne vrouw enkel eenen bruidsschat had bekomen, had hij er ook slechts het vruchtgebruik van, niet den eigendom, en stierf zij kinderloos vóór hem, hij moest de huwelijksgift aan dezen die ze geschonken had wederkeerenGa naar voetnoot(2); was zij moeder integendeel, de vader behield het vruchtgebruik des bruidsschats tot de meerderjarigheid zijner zonen die dan in bezit traden der erfenis hunner moederGa naar voetnoot(3). Over de kinderen uit een wettigen echt gesproten, verkreeg de echtgenoot het vaderlijk gezag, doch dit ook was op verre na zoo onbegrensd niet als bij de Romeinen. Immers had ginder de vader op hen het recht van leven en dood, hier niet. Wat hij enkel, evenals te Rome, kon doen, was zijne kinderen niet erkennen bij hunne geboorte en ze te vondeling leggenGa naar voetnoot(4). Voor wat den duur van het vaderlijk gezag aangaat, te Rome weegde het op het kind zoo lang de vader leefde, hier is de zoon meerderjarig en ontvoogd op achttien jarenGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 232]
| |
Dit zijn de bijzonderste bepalingen der wet nopens het huwelijk bij de Grieken. Doch buiten de vereischten die wij hier aantroffen mocht het, naar de zienswijze des volks, aan zekere andere plechtigheden niet te kort blijven, wilde men aan de voorvaderlijke gewoonten getrouw blijven en de zegeningen der goden over zijne echtverbindtenis bekomen.
Tongeren. A. Roegiers. Leeraar aan het Athenaeum. (Slot volgt.) |
|