Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Belfort. Jaargang 3 (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Belfort. Jaargang 3
Afbeelding van Het Belfort. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van Het Belfort. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.93 MB)

Scans (43.36 MB)

ebook (4.51 MB)

XML (2.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Belfort. Jaargang 3

(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 98]
[p. 98]

Boekbeoordeeling.

Studiën over het leven en de werken van Karel van Mander, dichter, kunstgeschiedschrijver en schilder, door Leopold Plettinck. Tweede vermeerderde en merkelijk verbeterde uitgave. Gent, S. Leliaert, A. Siffer en Cie, 1887, (fr. 2,00). - Er doet zich sedert eenige jaren in onze letterkunde een zonderling verschijnsel op. Niet zoodra is er een nieuw werk van de pers gekomen, of 't wordt opgehemeld of als een nietswaardig ding afgekeurd en in den grond geboord, naar gelang de schrijver tot de eene of de andere staatkundige gezindheid behoort, zoo 't niet, vooral wanneer het wezenlijke verdiensten bezit, op eene stelselmatige wijze wordt doodgezwegen. Eene gezonde, onpartijdige letterkundige critiek is in onze dagen eene zeldzaamheid, en wat er te dien opzichte door bevoegde mannen, met het oog op taal- en stijlzuivering, is geschreven geworden, schijnt voor alsnog ‘boter aan de galg’ te zijn gebleven. De tijd is voorbij toen David, o.a., in zijne Tael- en Letterkundige Aenmerkingen de werken onzer schrijvers op den keper beschouwde en vrank en vrij met de onnauwkeurigheden, die hij er in opmerkte, voor den dag kwam. En nochtans heeft de goede man er niet weinig toe bijgedragen om schrijvers als Conscience, die in den beginne van taalzonden niet waren vrij te pleiten, op de rechte baan te helpen en om onze letterkunde op de hoogte te brengen, waarop wij ze over het algemeen, ten huidigen dage beschouwen mogen.

Voortdurend treffen wij in anders goed geschrevene lettergewrochten eene menigte verkeerde uitdrukkingen, wendingen en vormen aan, waarop vroeger te recht met afkeuring gewezen werd. Velen onzer jonge letterkundigen vooral schijnen er niet genoegzaam op bedacht te zijn dat het niet volstaat eenige verzen te kunnen aaneen lijmen of eenige volzinnen op 't papier te stellen, om op den naam van schrijver te mogen aanspraak maken. Zoo lang zij niet eerst hunne taal grondig hebben leeren kennen en werken kunnen voortbrengen, die onder opzicht van taal en stijl, den toets der critiek kunnen doorstaan, zullen zij best doen zoo laat mogelijk er toe te besluiten de vruchten hunner studie aan de drukpers toe te vertrouwen.

Dit zij gezegd zonder onze opkomende letterkundigen te ontmoedigen of hen in hunne loffelijke pogingen tegen te houden. Het baart ons integendeel een onuitsprekelijk genoegen de rei onzer schrijvers gedurig aan te zien vergrooten, overtuigd als wij zijn dat iedere nieuwe aanwinst tot roem en voordeel der volksgeluk betrachtende Vlaamsche zaak, tot meerdere verheffing en verheerlijking onzer geliefde moedertaal strekken zal.

Onder de jongst zich bekend gemaakt hebbende Vlaamsche

[pagina 99]
[p. 99]

letterkundigen, wien het niet, als vroeger zoo velen, te doen is met flauwiteiten voor den dag te komen, maar ernstige, degelijke gewrochten te leveren, bekleedt de heer Plettinck reeds eene voorname plaats. Zijne studiën over het leven en de werken van Karel van Mander, waarvan de tweede druk eenige weken geleden het licht zag, leveren het bewijs op dat het niet noodig is met liefdeshistorietjes of versjes aan de maan of een kabbelend beekje op te treden, om schrijver te worden. Met echt vaderlandschen ijver bezield, begreep hij dat ons volk, te lang en te veel reeds op romans en wat verder de lichte literatuur uitmaakt verslingerd, krachtiger geestesvoedsel behoeft, en 't is daarom dat hij het zich tot plicht rekende den beroemden zoon zijns geboortedorps eene eerezuil te helpen oprichten, welke hem maar al te lang is ontzegd geworden.

Het ligt in ons bestek niet, het werkje van den heer Plettinck te ontleden noch eene beoordeeling te leveren in den zin als wij wenschten dat er over ieder nieuw letterkundig voortbrengsel geschreven wierde. Wij zullen ons derhalve bepalen met te zeggen dat de schrijver in de voorhandige uitgave van zijn boek ruimschoots rekening gehouden heeft van de hem destijds gedane opmerkingen, en dat hij met dezer gegrondheid te erkennen wijselijk gehandeld en getoond heeft geen dier onverbeterlijke koppigaards te zijn, die de hun aangewezen feilen voor goed houden en hunne recensenten voor ellendige vitters en wat zoo nog al meer uitschelden.

Eene vergelijking van 's heeren Plettinck's Karel van Mander, in 1886 verschenen en in Het Belfort niet ongunstig beoordeeld, met de ons toegezondene Studiën, laat op den eersten oogslag zien dat het hier waarlijk eene ‘verbeterde en merkelijk vermeerderde uitgave’ geldt. Zoo treffen wij er met genoegen eene lijst in aan van verouderde woorden en aanteekeningen op het gedicht: Strijdt tegen onverstandt, waarin de Meulebeeksche kunstenaar niet alleen zijnen voorganger Coornhert op zijde streeft, maar zelfs, naar Van Duyse's oordeel, den destijds hooggeschatten Spieghel in vloeiendheid den loef afsteekt.

In welke omstandigheid Karel van Mander zijne opvoeding ontving; hoe hij schilder en, tegelijk met dichterlijken aanleg bedeeld, een der vurigste rederijkers van zijn tijd werd; hoe hij vervolgens naar Italië toog om zich in de studie van de werken der groote meesters te volmaken, en na een tweejarig verblijf aldaar naar zijn geboortedorp terugkeerde, alwaar hij door de bevolking met geestdrift onthaald werd; welke wederwaardigheden hij hier ontmoette, die hem deden besluiten zich naar Haarlem te gaan vestigen, in welke stad hij eene schilderacademie stichtte en zijne voortreffelijkste lettergewrochten en schoonste schilderstukken voortbracht; en hoe hij eindelijk, met roem en eer beladen, in het heerlijke en kunstlievende Amsterdam overleed, dit alles wordt ons door den heer Plettinck in eenen geleidelijken stijl, met eene welgelukte bespreking van Van Mander's letterkundigen arbeid, voorgesteld, zoodat wij ons niet onthouden kunnen er den veelbelovenden jongen schrijver hertelijk mede geluk te wenschen.

Wat er hier en daar op de taal nog zou te zeggen vallen, laten wij liefst in onze pen, den wensch uitdrukkende dat de heer

[pagina 100]
[p. 100]

Plettinck door onafgebroken studie het nog verder moge brengen en ons weldra een nieuw letterkundig voortbrengsel, even nuttig en leerrijk als het hier besprokene, late te gemoet zien.

 

J.B.

 

Les Van Artevelde et leur époque, par Mgr. A.-J. Namêche, Louvain, Ch. Fonteyn, 1887, in-8o. - Onder dezen titel geeft de hoogwaarde Rector emeritus der Leuvensche hoogeschool eene tamelijk uitvoerige schets over den toestand der stad Gent en van 't graafschap Vlaanderen tijdens de beide Artevelden. De geleerde historieschrijver benuttigt vooral de schriften van Froissart en Kervyn de Lettenhove en verklaart zich alleszins gunstig aan den ‘wijzen man’ van Gent.

Jammer dat hij de rekeningen onzer stad (reeds gedrukt, wat Jacob's tijd betreft) niet heeft geraadpleegd. In eene tweede uitgave van het boek zouden wij eenige onnauwkeurigheden willen weggelaten zien; b.v. bl. 11 wordt gezegd, dat een Goethals ‘docter solemnis is geweest aan de Sorbonne, te Parijs; - het is thans eene uitgemaakte zaak, dat de beroemde Gentenaar gezegden naam niet droeg. - Bl. 15 staat er, dat de Bijloke buiten 't rechtsgebied lag van de Gentsche schepenen. Zou dit wel zoo zijn? - Eindelijk bl. 153 stuit men op de onderstaande regelen: ‘La commune de Gand était parvenue alors (en 1365) à l'apogée de sa puissance et de sa richesse. Sa vaste enceinte renfermait une population de quatre cent mille habitants.’ - Waar die 400,000 menschen te Gent zouden gewoond hebben? In 1365 waren er, buiten de kuip der stad en de St.-Pieterswijk, meer onbehuisde dan behuisde plaatsen, en dan nog hadden verreweg de meeste woningen maar eene, hoogstens twee verdiepingen. Toen ook stonden de huizen niet zoo dicht bij elkaar als heden, en daar waren er geene door drie vier of vijf gezinnen betrokken, gelijk men er nu met honderden telt. Gent heeft, sedert eene halve eeuw, de helft meer woningen gekregen en telt nog maar ongeveer 140,000 zielen. In de XIVe eeuw kan de bevolking hier de 50,000 niet overtroffen hebben.

Het werk van Mgr. de Namèche is geschreven in eenvoudigen, klaren, vloeienden stijl, en de lezer zal er geene vermoeinis of verveling bij opdoen. De druk is bijzonder sierlijk.

D.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Karel van Mander: dichter, geschiedschrijver, schilder, 1548-1606. Zijn leven - zijne werken