J.-J. Hellemans, van Antwerpen, heeft eenen opstel laten drukken over den gemeentenaam Poeke. De oudste gedaante is Pocsela. Sela is het middelnederlandsch sele beteekenende zaal, groote kamer en verder krachtens het middeleeuwsch gebruik hof en groote hoeve. In Poc, schuilt de saksensche ô, die in middelnederlandsch ou en in 't huidig nederlandsch oe geworden, in West-Vlaanderen nog op zijn saksensch als lange ô wordt uitgesproken. Vandaar schreef men in de middeleeuwen Pouke en behoeft men nu Poeke te spellen. Poksele nu, ware de woonstede van Bocco, Boksele, krachtens den stafwissel b = p, Poksele geworden.
Schrijver volgt de ware leerwijze in het vaststellen der naamredens en doet ons heel kundig de wording onzer dorpen en het ontstaan hunner namen uiteen. Is het aleventwel vast en zeker dat sele zaal, en van daar hof en hoeve beteekent? In de afleidkunde mag men steunende op het wisselen van klanken en medeklinkers twee bestaande gedaanten vergelijken en van denzelfden wortel afleiden: kan het afleiden eener gedaante, van een verondersteld woord geene misslagen te wees brengen?
Een afdruk is verschenen vnn het prachtig werk, Vocalisme Indo-Européen, van Saussure, eenen aanhanger van de school der Junggrammatiker die de wegen door Bopp en Aen gebaand, vernieuwen.
Skeat gaf het eerste deel uit zijner Principles of Englisch Etymology. Toen zijn machtige woordenboek van engelsche afleidkunde verscheen, was hij gelukkig nader kennis te maken met ons Dietsch en verbeteringen uit Vlaanderen gezonden op te nemen.
Volgens M. Malvezin die het woord voerde in eene der laatste vergaderingen van de Société philologique de France, komt meer dan de helft der woorden van het huidige fransch van het oud-gallisch, en niet van Gallië's overweldigers, de Romeinen. Leest over diezelfde zake, die eene gansche omwenteling in de fransche taalgeleerdheid te wege moet brengen, de studiën van den muntenkenner Serrure in het tijdschrift Le Muséon.
In het taalcongres van Amsterdam hield de heer Matthys de Vries ‘eene puike redevoering over het Nederlandsch Woordenboek, waarvan hij zegde, dat de groote uitbreiding die het neemt, tot eer strekt van de Nederlandsche natie, die in hare rijke taal alle menschelijke gewaarwordingen, gevoelens en handelingen heeft uitgestort en verwekt. Dat het woordenboek niet snel vordert is een gevolg daarvan dat er zoo weinig was voorbereid. Voorts troffen allerlei tegenspoeden de bewerkers. De niet genoeg te prijzen Te Winkel eerst, daarna de onvermoeide Verwijs ontvielen de medewerkers. Ook de heer Cosijn die later den heer de Vries ter zijde stond, moest door zijne benoeming tot hoogleeraar den arbeid staken. Nu heeft de heer Kluyver den heer Cosijn vervangen. De taak is nu zoover gevorderd, dat het alleen op de uitwerking aankomt... Van het zeewezen en den waterstaat heeft de spreker uitnemend groote woordenverzamelingen.’ (Vlaamsche School 1887, bl. 161.)
‘Am. Joos laat zijn Spraakkunst van Maerlant, die we reeds aankondigden, in Rond den Heerd drukken. Als monographie is zij onvoldoende; als wetenschappelijk werk is zij, na de boeken van Franck en Van Helten te gebrekkig’ (Ned. Museum 1887, bl. 197.) 't Zijn er die in lijvige en duistere boeken voor de geleerden werken; 't zijn er die in korte en klare boeken met