Het Belfort. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mexico, 4n November 1887.Waarde Heer en Vriend Siefer,
ALS ik u mededeelde dat ik voornemens was eene wetenschappelijke reis naar Noord-Amerika te ondernemen, hebt gij mij gevraagd u van deze verre landen eenige brieven toe te sturen om die aan de lezers van ‘Het Belfort’ mede te deelen. Deze eerste brief getuigt dat ik mijner belofte getrouw wil blijven, alhoewel de opgenomene taak niet al te licht valt. Tijd ontbreekt dikwijls op reis; maar zulks gebeurt ook wel wanneer men te huis blijft. De moeilijkheid is wel elders te zoeken. Reisbrieven schrijven vóor men eene streek heel en al doorkruist heeft, vóor men met geschiedenis, taal en gebruiken tamelijk goed bekend staat, is zich blootstellen later menig geveld oordeel als onnauwkeurig te moeten bekennen. Talrijke reizigers, meestendeels touristen, schrijven wel is waar zeer licht over de bezochte landen, maar daardoor ook zijn de meeste reisbeschrijvingen van weinig wetenschappelijke waarde. Deze en andere bemerkingen - onnoodig daar langer over uit te weiden - toonen u genoegzaam in welken twijfel ik mij bevond zoodra ik besloten had de beloofde brieven op te stellen. Menigmaal overwoog ik van welken aard deze brieven wel zouden moeten zijn. Denken en reizen gaat gepaard. Men beleeft menig ledig uurtje: men kan dan zijne gedachten aan verschillende onderwerpen wijden. Gij zit daar soms voor twintig, veertig uren, ja voor drie, vier dagen in den spoorwagen. Het gezelschap is niet altoos spraakzaam, in de Vereenigde-Staten minder nog dan elders; alle landschappen zijn niet waard bewonderd te worden, en als men dan verschillende boekjes doorbladerd heeft en te vermoeid is om nog te werken en niet moê genoeg om den slaap eenige verkwikking te vragen - dit zoekt men ook soms te ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geefs - wat kan men dan anders doen dan langzaam, langzaam denken. Ik zegde aldus eens tot mijzelven: ‘Man, gij hebt alreeds menig landje bereisd en beloopen; waarschijnlijk is dit het geval voor de meeste lezers van “Het Belfort” niet. Hetgeen aldus, op deze reis, uwe opmerking waard is, zal wellicht ook voor die lezers van eenig belang kunnen wezen. In dien zin kunt gij dan waarschijnlijk uwe brieven wel het beste opstellen.’ - Alzoo gedacht, alzoo gedaan. Vangen wij dus aan met kennis te geven van de wijze, op welke men van Antwerpen naar Nieuw-York overvaart. Dit is zoo eenvoudig niet als men wel zou denken. De meeste reizigers bepalen zich met aan te teekenen dat deze vaart in veertien, twaalf, ja ook weleens in tien dagen afgelegd wordt. De lezer heeft dan maar zelf te raden hoe men den Oceaan oversteekt. In eenen tweeden brief zal ik trachten de reiswijze in de Vereenigde-Staten te schetsen, want Amerikaansch gasthof en Amerikaansche spoorweg zijn wel onbekende zaken in ons landje. Daardoor beweer ik niet, dat het er hier beter uitziet; neen. Misschien merkt men mij op dat ik eene wetenschappelijke reis onderneem. Goed, geachte Lezer, maar een oudheidkundige, gelijk een ieder, moet het spoor gebruiken om beroemde plaatsen te bereiken, en met oudheden alleen, hoe schoon deze ook mogen wezen, kan hij toch niet voort. Nu, later hoop ik wel 't een en 't ander over kunst en oudheden mede te deelen. Men eindigt altijd met het beste. Wij zullen dus, volgens deze loffelijke gewoonte, Mexico en zijne natuurwonderen, zijne merkwaardige oudheden en, laat het ons van nu af aan maar zeggen, zijn goedaardig volk, maar voor het laatste houden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op zee, 20sten Oogst tot 4den September.Het was op geen schoonen zomerdag, o neen! dat ik mij te Antwerpen op den steamer Waasland voor Nieuw-York inscheepte. Mist en regen zijn in ons land maar al te goed gekend. De gevoelens, welke eenieder bezielen op den afscheidsstond, als men eene zeereis onderneemt, zijn al dikwijls meesterlijk afgeschetst geworden. Ontroerend is het toch, men zij dichter of niet. Eén uur sloeg juist op onzen Lieve-Vrouwetoren. Het brugsken, dat den steamer aan het land verbond, was weggeschoven; het dek opgepropt met reizigers, en aan wal stond eene stilzwijgende menigte: bloedverwanten, vrienden, kennissen van eenieder. Statig, maar traagzaam en stil, zonder eenig stoomgeschuifel, zonder klokgelui, vaart het schip naar het midden der Schelde op: men is van het land gescheiden. Ieder reiziger staat daar sprakeloos. Indrukwekkende stilte! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men denkt, en menig man stuurt zijne bede tot den Almachtige: de reis zij gelukkig, en moge hij al zijne pignora, die hij daar nog voor zijne oogen ziet: dit dierbaar land, die geliefkoosde verwanten en vrienden, wederzien! Eene laatste groete werd nog toegestuurd, maar weldra kan men deze niet goed meer onderscheiden, en na eenige minuten, want het weder was donker, wordt ook O.-L.-Vrouwetoren door den grijzen mist omsluierd. De Schelde wordt al breeder en breeder; langs de kusten doen nog eenige Zeeuwsche windmolens aan onze Vlaamsche dorpen herinneren; tegen den avond zien wij nog in de verte de lichten van Blankenberge en Oostende; het laatste vaderlandsch teeken, getuigenis dat wij nog omtrent Belgischen bodem zijn, is de wapperende driekleurige vlag op het schip, tot welke menige blik zich keert; maar eens in volle zee wordt dit ook al ingetrokken..... Men begint dan kennis te maken met het schip, hetwelk voor lange dagen tot varende woonst moet dienen; en zoodra pakjes, reisgoed, alles alzoo min of meer in regel is, komt men op het dek en kijkt men eens rechts en links naar het volk, waarmede men leven moet; men luistert naar de taal, welke in de verschillende kringen gesproken wordt, en zoekt met welke reizigers men het aangenaamst deze reisdagen zou kunnen doorbrengen. Waasland is een der beste en oudste stoombooten van onze ‘Red star Line.’ Allersnelst vaart hij niet, alhoewel hij soms 13 lochtknopen (noeuds marins) per uur maakt; maar sterk is hij, en hij heeft reeds menig slecht weder onderstaan. Deze driemaster is 90 voet breed en 500 voet lang: recht hem in zijne lengte naar omhoog, dan komt hij nog eenige meters boven den toren van O.-L.-Vr.-kerk (476 voet). De machien heeft eene kracht van 3,000 paarden; en zonder ingenieur te zijn moet men toch eens in de machienkamer nederdalen om zich een gedacht van zulk monster te vormen. Veertien ovens onderhouden den stoom; daartoe worden dagelijks 57 ton kolen verbruikt, en de liggingsboom heeft eene lengte van 250 voet. Men is dan ook niet verwonderd te hooren zeggen dat men zulke machien 125,000 fr. heeft betaald. Alles is hier, gelijk op heel het schip, goed en zindelijk onderhouden. Eenieder, die een weinig op zee heeft gereisd, weet dat zindelijkheid geene onbekende hoedanigheid op een schip is, en dat, wat de officiers betreft, deze meestendeels aangename, zelfs geleerde lieden zijn, die trachten den reiziger de vaart zoo aangenaam mogelijk te maken. En op Waasland was dat ook zoo. Nu, met wat soort van volkje reizen wij naar de nieuwe wereld? Wij zijn alzoo te zamen ongeveer 700 man, dat is wel meer dan menige dorpen uit ons land, en ongeveer het dubbel van de kleinste stad van België (Durbuy). 450 grielen in de derde klas, zij waren 451 bij de aankomst te Nieuw-York. Het zijn meestendeels landverhuizers, Duitschers, Polen en ook eenige Walen. Alhoewel hunne woonst aan geen paleis en zelfs niet aan een klein | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
burgershuis vergeleken kan worden, waren zij vroolijk en maakten menige klucht. Moge het geluk en de langverlangde fortuin hun in hun nieuw vaderland verwachten! De twee uiterste gedeelten van het dek hooren hun toe; maar door het getal, dat men op dek ontmoet, zou men nooit zeggen dat zij 450 man sterk zijn. Nu menige reizigers der drie klassen komen maar van tijd tot tijd op het dek, bijzonderlijk vrouwen; en zelfs bij het aanlanden ziet men nog onbekende gezichten. Zij willen, alzoo doende, de zeekrankheid vermijden, en zulks is wellicht het beste middel om ziek te worden. Kabien-passagiers zijn die der eerste en der tweede klas. Zij zijn 102 in getal. Al de plaatsen zijn bezet. Meestendeels zijn het Amerikanen, die een reisje naar Europa gemaakt of eens aan hun oud vaderland een bezoek afgelegd hebben. Er wordt aldus veel Engelsch en Duitsch gesproken; Fransch hoort men bijna niet; Vlamingen ontbreken ook niet aan boord. Twee Belgische doctors gaan de zittingen van het geneeskundig Congres te Washington bijwonen. De een is een Vlaming, de andere een Vlaamschsprekende Waal: aardig toch, dat men naar Amerika moet reizen om zulke zeldzaamheid tegen te komen! Een ander Vlaming gaat eens afspeuren hoe het er in de Vereenigde-Staten uitziet. Het doel zijner reis is hem zelf wellicht niet al te goed bekend, ten minsten heeft hij het mij nooit klaar kunnen uitleggen. Wij hebben alzoo vijf doctors op het schip: twee Belgische en drie Amerikaansche, dat is geruststellend. Priesters ontbreken ook niet. Een protestantsche dominé, toehoorende aan ik weet niet welke secte - zij zijn toch zoo talrijk - zal dan den zondagschen protestantschen dienst in de eerste klas kunnen verrichten. In de tweede en derde klas is er geen dienst; met klein volk bekommert een dominé zich gewoonlijk niet. Hij zal dan ook wel eene preek houden, want reeds van den eersten dag der reis heb ik gezien, dat hij een handschrift aan zijne vrouw voorlas. Roomsche priesters waren er gelukkiglijk ook: drie jonge missionarissen (een Duitsche, een Pool en een Bohemer) verlieten hun vaderland om in de nieuwe wereld het goede zaad te gaan verspreiden; twee anderen waren na lange jaren arbeid in verlof naar Europa gekomen voor eenige maanden en keerden nu naar hunne zending terug. De een was een goedhartige Hollander, de andere een brave jongen en aangename kabienmakker uit onze Vlaamsche gewesten. Merkwaardig is het, dat het uit Belgie bijna altijd Vlamingen zijn die zich aan die heerlijke, maar lastige taak gansch uit zelfsopoffering toewijden. Dit was alreeds zoo in vorige eeuwen; ook moet men het wel zeggen: indien het bestaan van ons Vlaamsche volk in de verste streken bekend is, zoo hebben wij dit grootendeels voor Europa aan onze kunstenaars, en voor de andere werelddeelen aan onze missionarissen te danken. In al de landen, die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik nu denk te bezoeken, zullen mij namen van Vlaamsche christene helden herinnerd worden; te St-Louis heeft men mijnen stadsgenoot P. de Smet nog niet vergeten; en in Mexico weet ieder Indiaan hoe broeder Pieter van Gent (fray Pedro de Gante), een der groote mannen der zestiende eeuw - daarom wellicht bij onze verfranschte en alzoo ook verontchristelijke mannen onbekend, - voor het bestaan en de ontwikkeling van den Indiaanschen stam gewrocht heeft. Over Pieter van Gent kom ik zeker later nog eens terug, want een groote Vlaming, al had hij 't kleed van den heiligen Franciscus gedragen, moet in mijn landje toch bekend worden even gelijk hij het in Mexico is.... Maar ik kom bij mijne reismakkers terug... Van den eersten dag af zag men dat eenieder besloten had de reis zoo aangenaam en zoo lustig mogelijk te maken. Het hing nu maar van de zee af om dit loffelijk besluit heel en al te verwezenlijken. Men verstond malkander goed. Op een schip kan men alzoo belangrijke psychologische studiën maken. Het is eene kleine wereld. Er vormen zich daar dadelijk verschillende kringen. In de rookzaal wordt medegedeeld hetgeen in den salon omgaat; en in den salon wordt er noch gerookt noch veel Milwaukee bier gedronkenGa naar voetnoot(1), maar meer geredekaveld, want lezen en muziek maken zijn zeldzaamheden. De Amerikaansche jeugd flirtirt: eene wijze om den tijd aangenaam door te brengen. Dit heeft soms zijne keerzijde, gelijk een jonge Amerikaan het ondervond. Nu, dit zijn Amerikaansche zeden, waar wij ons niet lang mede zullen bezighouden. Maar de reis, de zee, vraagt gij mij? - Ja, die reis was juist geene gewone: ook ga ik u eens klaar uitleggen wat wij beleefd hebben. De vaart begon met het allergunstigst vooruitzicht. Indien het zoo voortgaat, zegde men reeds den tweeden dag, dan landen wij na elf dagen te Nieuw-York aan. Den zondag gevoelde men de beweging van het schip bijna niet; een waar plezierreisje. Wij vaarden reeds in het Engelsch kanaal en tegen 11 uren 's morgens hadden wij het eiland Wight, met zijne rotsachtige heuvels en zijne welbebouwde landen, in 't zicht. Wij volgden heel nabij de zuidelijke Engelsche kusten, en tegen zonsondergang kon men in de verte Start-point en zijne prachtige omliggende bouwlanden herkennen. Jammer maar voor mij, dat wij 's nachts de Kassiteriden of Skilly-eilanden voorbijvaarden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik had die kleine eilandjes zoo graag eens gephotografiëerd. Want hoe klein ook, spelen zij een groote rol in de vroegere aardrijkskundige geschiedenis. De Pheniciërs zouden uit de Kassiteriden hun tin bekomen hebben. Stellig is het dat het eiland Wight eene tin-stapelplaats was, en dat de Pheniciërs aldaar kwamen koopen. Nu, zekere geleerden beweren dat het de zuidwestlijke streek van Engeland was, die tin leverde, en niet de Kassiteriden, welke bijna alle steeds onbewoond zijn geweest. Goed, maar dan kan ik den naam dezer eilandjes niet uitleggen. Dit strijdpunt moet dus nog opgelost worden. - Bij middernacht waren wij aan kaap Lezard. Het Engelsch Kanaal was ten einde en Waasland vaarde den Atlantischen Oceaan binnen. Volgens de aardrijkskunde begint de Oceaan aan kaap Lezard en eindigt aan de Amerikaansche kust aan Sandy Hook, achttien mijlen (zeemijl = 1853 m.; Engelsche en Amerikaansche mijl = 1609 m.). Volgens de laatste berekeningen zou hij eene oppervlakte hebben van 79 millioen vierkante kilometers, en nog is hij de uitgestrektste niet. Het was de Duitsche aardrijkskundige Varen, die de eerste in zijne Géographie générale van 1650 dezen Oceaan met den naam van Atlantische doopteGa naar voetnoot(1). Wij voelden in het begin niet, dat wij op de groote zee vaarden. Het weder was goed en wij vonden een groot vermaak in het zien zwemmen van honderden bruintjes. Zij sprongen uit en in de zee met minder kracht dan de Dolphijnen, die men in de Middelandsche Zee zoo talrijk ontmoet. Ongelukkig maar dat zulks niet van langen duur was. Dinsdag, 's avonds, het was ongeveer negen uren, begon de zee onstuimig te worden; heel de nacht kraakte en danste het schip (de schroef was meer uit dan in de zee), zoo dat er maar weinig te slapen viel. 's Woensdags morgen was die kalme zee van den vorigen dag niet meer te herkennen. Wij vaarden in vollen Oceaan en gingen eenen geweldigen storm te gemoet. Bij het ontbijt kon men reeds bemerken dat het weder slecht was, want de slingerlatten waren aan de tafels gehecht. En eenige ondervinding van zeereizen heeft mij bewezen dat, zoodra gij die latjes ziet, gij al niet veel goeds te verwachten hebt. Dan kunt gij u voorbereiden om voor eenige dagen van de rookzaal uwe woonst te maken, zonder op het dek te komen, en dan kunt gij ook al maar leeren uw evengewicht te vinden met altijd aan het lichaam de bewegingen van het schip te doen volgen: anders zou er kans zijn hals en beenen te breken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu, eigentlijk tempeest was het niet, zoo zegde mij later onze vriendelijke kapitein, want wij bekwamen op 't dek wel veel water, maar de zeebaren sloegen er niet over. Indien dit nu geen tempeest was, zoo heeft men te vragen wat een schip doet om zich uit een echt tempeest te redden! Toch, storm was het; en zekere reizigers, trachtende door hunne kluchten hunnen angst aan hen zelven en aan de reismakkers te verbergen, vonden de aardigste woorden uit om het onweder eenen naam te geven. Het was een ‘vliegende storm’; het was de ‘staart van eenen Antillischen kringstorm’, en wat al meer. Stellig is het dat er een kringstorm in de Antillische zee gewoed had; eenige schepen waren er zelfs bij omgekomen; en varende onder westwind, kregen wij natuurlijk de wederkaatsing van dezen cycloon. Dit duurde zes dagenGa naar voetnoot(1). Eene beschrijving van den zeestorm denk ik hier niet te moeten geven. Groote, talentvolle schrijvers hebben zulks meermaals beproefd; en zelf voor den storm staande, moet men bekennen dat zij er niet heel en al in gelukt zijn. De geniaalste dichter zelf kan de natuurgrootheden niet wedergeven; het is hem niet gegund, hegeen men in de kunst het sublieme noemt, waarlijk af te schetsen. God kan in zijne grootsche gewrochten evenals in zijne oneindige natuurkleinigheden niet evenaard worden: alleenlijk kan men door vergelijking met bekende wonderen van zulke verschijningen een gedacht geven. Gij hebt wellicht, lieve lezer, eenige hooge bergen in de Pyreneeën of in de Alpen bestegen. Een hooge spits bereikt heb- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bende, met uitzicht alleenlijk op sneeuw en rotsachtige bergen, zonder het oog op het kleinste gewas te kunnen laten rusten, hebt gij misschien ook weleens eenen sneeuwstorm beleefd. Is het zoo, dan kunt gij u in 't klein voorstellen welk schouwspel een zeestorm aan den toeschouwer oplevert. Die menigvuldige bergspitsen, welke u van alle kanten te voorschijn komen, zijn de zeebaren, en de sneeuw, die tegen al de toppunten rondstuift, is het schuim van het onstuimige water. Maar zulke bergsneeuwstorm, hoe grootsch hij ook voorkomt, draagt iets doodsch in zich, want rotsen en sneeuwbergen blijven onbeweegbaar, terwijl op zee alles levendig is. De eene baar klimt geweldig tegen de andere op, en de krachtigste dompelt met gedruisch de flauwere in den afgrond. Het is een reusachtige kamp van duizenden en duizenden donkergekleurde waterbergen tegen elkander, in het midden van welke het schip als een speelbal voortgeworpen wordt. Dit grootsche schouwspel wordt soms door eenen zonnestraal, door de wolken brekende, verlicht, en geeft er een onbeschrijfbaar leven aan. In de verte daagt dan een, ja twee en drie regenbogen te voorschijn, die hunne voetstukken in de twee uiterste punten van den horizont schijnen te planten. Verschijnt dan een groot zeilschip in het midden, door de baren op hooge waterbergen gedragen, en dan door andere in de diepte gedrongen om verder op nieuwe nog hoogere baren gezwalpt te worden, dan aanschouwt men een der goddelijkste wonderen, welke een sterveling kan te zien krijgen. Meer zou ik daarover niet durven schrijven, uit vrees er de grootschheid van te verkleinen..... 's Maandags scheen de zeewoede uitgeput, en alles herleefde op het schip. Reizigers, sedert dagen afwezig, kwamen weer aan tafel hunne plaats innemen, en 's avonds werd er een liefdadigheidsconcert gegeven, hetwelk goed gelukte. De volgende dagen was er dan ook concert in de tweede, ja zelfs in de derde klas, maar zonder toelating voor reizigers van de kabienen. Zulks is wellicht niet heel democratisch, maar wij zijn nog in Amerika niet, en daar ook... maar over dit punt een woordje later. Dan kan men ook alweer den dag slijten met op het dek schuif te spelen en in de rookzaal gaat men maar altijd voort met het kaartspel. Er wordt ook gejast, en de woorden nel en troevenboer klinken luid in onze ooren. Den dinsdag was er alweer wat nieuws. Om 4 uren 's morgens begint de machien alle minuten te fluiten, een doode zou er van ontwaken! Wil men nu de reizigers op deze wijze vóor zonnenopgang ontwekken? O neen! maar wij zijn omringd van een dikken mist en zonder dit geschuifel zou men heel licht tegen een ander schip kunnen botsen. Zulke mist heeft men altijd bij het voorbijvaren van de Vlaamsche Kaap, eenen berg in de zee van 3,500 meters hoogte, want het is nu algemeen bekend dat de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zee in hare diepte, even gelijk de oppervlakte der vaste landen, niet vlak is, maar wel hoogere bergen omvloeit en zich in diepere dalen werpt dan degene, welke wij op aarde beschouwen. Weldra varen wij over de beroemde zandbank van New-Foundland. Zij heeft eene uitgestrektheid van 2,000 vierkante kilometers. Men merkt dadelijk de verandering: het zeewater, hetwelk zwart was op de plaatsen van groote diepte, juist omdat aldaar het bovenwater heel zuiver is (de grootste diepte van den Oceaan is van 25,720 voet, de middelbare diepte is van 3,680 meters), wordt klaarder en neemt eene groenachtige kleur aan. 's Middags zijn wij de bank over en wij varen weldra in midden van dien onmeetbaren, door Franklin genoemden gulf-stream, zonder welken het noordelijke gedeelte van Europa onbewoonbaar zoude zijn. De waters van dezen stroom, die den Oceaan zelf voor kusten heeft, zijn lichtgroen. Het bestaan van den gulf-stream was reeds in 1513 op de beroemde reis van Ponce van Leon door den stuurman Antonio de Alanimos erkend, en door deze kennis kon hij eenige jaren later de mare der ontdekking van Mexico naar Spanje overbrengen zonder Cuba aan te raken, alwaar hij door Velasquez aangehouden zou geweest zijn. Men erkent den gulf-stream niet alleenlijk aan zijne lichtgroene waters, maar ook aan de menige gulf-twith (Sargassum bactiferum) welke hij van uit de Sargassum-zee, in het zuiden der Azoren (de vroeger genoemde Vlaamsche eilanden, omdat Vlaamsche kolonisten zich aldaar in de XVe eeuw nedergezet hadden) in zijne waters medesleept. Colin, in zijne eerste reis, ontmoette veel van deze zeegewassen en nam zulks als een gunstig voorteeken der kustnabijheid aan. De groote man dacht niet ver meer van Catay en van de Indische kust te wezen; maar het was eene dubbele dwaling: hij vaarde toch maar in 't midden der Sargassum-zee, en aan de Indische kust heeft hij nooit geland. Onder de 60e lengte werden wij alweer door een dikken mist omringd, maar die was gelukkig van geen langen duur. Den vrijdag, 2en September, was het een schoone dag: het weder was warm, de zee stil. Wij vaarden snel vooruit; en ziet, tegen den noen zagen wij in de verte een klein zeilschipje ons te gemoet komen. Het was het 22e loodsschipje van Nieuw-YorkGa naar voetnoot(1). Wij waren evenwel nog van Nieuw-York op ongeveer 250 mijlen afstand; die loodsschepen steken nochtans niet ver in zee en doorkruisen den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oceaan totdat zij een schip ontmoeten: dat verstaat men goed, terwijl er nog al een schoon oordje bij te verdienen valt. Zoodra men zeker was het loodsschip in 't zicht te hebben, werd de driekleurige vlag, welke wij sedert twaalf dagen niet meer gezien hadden, aan den mast opgetrokken, en na een half uurtje sprong de Amerikaansche loods aan boord. Snel werd er nu voortgevaren en den zaterdag-middag klonk het lang gewenschte: land! De Navesink-Highlands stegen allengskens, rechts, hooger en hooger uit de zee op. De oostelijkste punten van Long-Island kwamen ook weldra te voorschijn, maar de avond naderde; de zon, in haren ondergang, stelde ons de wapens van Nieuw-York voor, wij hadden er maar het woord Excelsior bij te voegen; edoch, kans om den zaterdag zelf aan te landen was er niet. Reeds was de baken van Fire-Island verlicht; het was avond, wanneer wij Sandy-Hook, de lichttoren van Nieuw-York voorbij en de Nieuw-Yorksche baai binnenstoomden. De machien stopt; zij was onafgebroken aan het werk sedert veertien dagen en half en wij konden alzoo op het dek den indruk van de baai bij nacht genieten. Van alle kanten waren het duizenden en duizenden lichten. Vóór wij Sandy-Hook bereikt hadden, waren ons reeds op de linkere kust in de verte de lichten van Long-Branch, een der schoonste badsteden dezer streek, te zien gekomen. Nu hadden wij rechts de lichten van Coney-Island, van Manhatten-Beach, sterkbezochte zomerplaatsen, van Leny-Island; links die van Staten-Island en vóor ons het electrisch licht van de fakkel Liberty statueGa naar voetnoot(1) van Bartholdy, hetwelk van zoo verre minder indruk maakt als men het wel zou verwacht hebben. Andere electrische lichten, die nog verder verschijnen, zijn die van Brooklyn-bridge, en van Nieuw-York ziet men alleenlijk eenen lichtdamp, die eene groote wereldstad doet vermoeden. Den zondag-morgen kunnen wij ons een goed gedacht van de baai van Nieuw-York vormen. De baai begint aan Sandy-Hook. De intrede is verdedigd door de forten Wadsworth en Richmond, links, en door de forten Hamilton en Lafayette, op de rechter kust. Aan den eenen kant heeft men Staten-Island, aan den rechten Long-Island, op hetwelk Brooklyn gebouwd is. Nevens Staten-Island ontmoet men Jersey-City en op de hoogte Hoboken, Weehaukee en Union-Hill. Meer in 't midden der baai heeft men Ellis-Island en Governor-Island met zijn Castle-William en zijn fort Colombus. Tusschen deze ligt het kleine eilandje Bedloe, pas vier hectaren groot, op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetwelk het standbeeld der Vrijheid prijktGa naar voetnoot(1). Dit koperen standbeeld staat alzoo bijna juist in 't midden der baai en eene mijl juist voor Castle-garden, punt van Manhatten-eiland op hetwelk zich het eigentlijke Nieuw-York uitbreidt. Dit eiland is van Jersey-City gescheiden door Hudson-rivier en van Brooklyn door Eastrivier, die eigentlijk een zeearm is. Deze baai zou reeds door den Florentijner Verrazzani in 1521 ontdekt zijn geweest, maar dit schijnt niet heel zeker. Stellig is het dat de Engelschman Hendrik Hudson, in dienst bij de Nederlandsche Oost-Indische Compagnie, hier den 3 September 1609 aankwam, en in 1612 was Nieuw-Amsterdam op Manhatten-eiland gesticht. In 1697, Peter Stuyvesant Nederlandsche gouverneur van de opkomende stad zijnde, werd deze door het traktaat van Rijswijk aan Engeland afgestaan en bekwam zij den naam van Nieuw-York. Nu hebt gij wellicht, lieve lezer, eenig gedacht van de topographische ligging van Nieuw-York en van hare nevensteden. Mijne pen voelt zich niet bekwaam er eene andere beschrijving van te geven. De baai van Nieuw-York kan vergeleken worden noch aan Lissabon, noch aan Napels, noch aan Constantinopel, de drie schoonste zeesteden van Europa. Zij komt heel anders voor, maar prachtig en hoogst indrukwekkend is zij. Tegen tien uren stopte Waasland voor goed. Eenieder nam afscheid van zijne reismakkers, en de oogen blikten nog eens naar het schip, dat ons gedurende vijftien dagen tot woonst gediend had. En nu de Nieuwe-Wereld in! Adolf de Ceuleneer, Hoogleeraar. |
|