| |
| |
| |
Landliederen
Gedichten van Dr Karel de Gheldere.Ga naar voetnoot(1)
KORTS voor het verschijnen van bovengenaamd letterkundig gewrocht, van den zoo gunstig bekenden West-Vlanderschen Dichter Dr K. de Gheldere, wierd het beoordeeld in een schrijven van mij aan Edward Gailliard:
Achtbare Heer en Vriend Edw. Gailliard,
Ik verneme, met het grootste genoegen, dat Gij ons eene uitgave bereidt van Karel de Gheldere's gedichten.
Zoo zult Gij dan onzen dank tot tweemaal, ja tot driemaal toe, verdiend hebben, met ons, in de eene hand, de bewaarde vruchten te leveren van Maerlant's oude tijd- en taalgenooten, De Bo's Idioticon en uw Glossarium; en, in de andere, de versche blommen van zijne jongere navolgers.
Wetende hoe Gij, van jongs af, in de vereeringe onzer taal zijt opgekweekt en hoe Gij, nog onlangs, bij zeer lastige oefeninge, uwe liefde tot ons Vlaamsch hebt voelen vermeerderen, zoo en kon ik inderdaad Karel de Gheldere geenen beteren uitgever wenschen.
Gelijk Gij immers voor de oude Vlamingen uitgever en bekendmaker zijt geweest hunner schoone woorden, zoo zult Gij den jongeren Dichter een bekwaam en onbaatzuchtig uitgever zijn van zijne werken. Werken, zeg ik, want het is mij bekend dat Karel de Gheldere's gedichten voortbrengsels zijn van eenen inwendig en uitwendig wakkeren en werkzamen geest, van een herte dat voor
| |
| |
't edele, 't schoone en 't goede zeer ontvankelijk is, en daarbij van eenen wonderlijk begaafden en taalveerdigen dichtermond.
Om geene verdere goede hoedanigheden des Dichters te vermelden, zij nog gezeid dat Karel de Gheldere van twee zeer gemeene falen is vrij gebleven. Hij en dicht geen onvatbaren rook, geen uitgedunden, weeken waterdamp, maar klinkend metaal, deunende en deugende klokspijze, echt Vlaamsche, verruwprachtige verneembaarheid. Zijne tale en is geen ongesproken en onspreekbaar boekendietsch, geen bot, geen ongezuiverd stratenbargoensch, maar oorspronkelijk edel, onder zijne kunstige penne edelwordend, Vlaamsch.
Reeds in het jaar 1861 wierden te Leuven, ter boekdrukkerij van C.J. Fontein, Karel de Gheldere's eerste Jongelingsgedichten uitgegeven. Dit bundeltje dat 104 bladzijdekens bevat en 41 gedichten, die gemaakt wierden in de jaren 1858, '59, '60, is op zijnen meer als twintigjarigen leeftijd eene nauwelijks krijgbare zeldzaamheid geworden.
Korts na het verschijnen van Karel de Gheldere's eersten dichtbundel, drukte zaliger L. Vleeschauwer te Antwerpen, in zijnen Reynaert, er eenen uittrek van, benevens eene gunstige beoordeeling, getiteld Een nieuwe Dichter. J.A. Alberdingk-Thym zette tot zeven van de 41 gedichtjes in zijnen Volks-Almanak voor nederlandsche katholieken, en hiet ze Westvlaamsche dichtspranken; daar staander twee overgenomen in L. Leopold's Uit Zuid-Nederland, Vlaamsche verzen en versjesGa naar voetnoot(1). Vrouw Gravinne Ida von Duringsfeld wist er lof van te spreken in hare reisbrieven; zaliger zijne Hoogweerdigheid J.B. Malou, Frans Blieck, en anderen gaven Karel de Gheldere schriftelijk hunne bewonderende goedkeuring te kennen.
Reken uit de Jongelingsgedichten staan verder aangehaald in L.L. De Bo's Westvlaamsch Idioticon, dat nu zelve gemakkelijker te vinden en te koopen is in den duitschen handel als bij ons; ja, dat allengskens naar America trekt, met die macht van Vlaamsche boeken, zoo wel oude als nieuwe, die jaarlijks t' Antwerpen, en dat bij geheele kisten, ingescheept en verzonden worden.
Karel de Gheldere heeft alzoo eene eervolle plaatse verworven onder de zuidnederlandsche Dichters die deze laatste halve eeuw beleefd hebben, of beleven, en wier namen vermeld staan in het Biographisch Woordenboek der noord- en zuidnederlandsche LetterkundeGa naar voetnoot(2) en in een onlangs verschenen werk heetende Onze DichtersGa naar voetnoot(3). Die twee werken zijn door geheel de dietsch en de
| |
| |
neerlandsch sprekende wereld bekend, en 't ware jammer moesten de liefhebbers onzer vlaamsche letteren te wachten hebben, om over Karel de Gheldere's dichterlijke begaafdheden te oordeelen, tot dat zij, of zijnen eersten boek, of hem, den Dichter zelve tegenkwamen.
De Dichter is mij gelukkiglijk zeer wel bekend, en hadden velen, als ik, hem zijne eerste of zijne latere gedichten hooren spreken of zingen, zekerlijk zouden zij wenschen iets, tot wederom verwekbare indachtigheid en genot, daarvan te bezitten. Dat is 't gene Gij ons belooft, achtbare Heer en vriend Gailliard, en hoe spoediger Gij in state gesteld wordt om deze uwe belofte te kwijten, hoe beter.
Gelief intusschentijd mijnen name op te nemen onder de namen van de inschrijvers en daarbij de groetenissen te aanveerden
van uwen toegenegen
Guido Gezelle.
Dr Karel de Gheldere's Landliederen wierden, korts verschenen, door de dagbladeren, bevoegd of onbevoegd, beoordeeld en bekend gemaakt.
In den Amsterdammer van 27 Mei 1883 wierden ze, in eenen en den zelfsten no, van A. goed en van B. kwaad gekeurd, 't gene bewijst dat A. en B. zoo dat gaat, meer hun eigen belang als de weerde van den boek te rade gingen. Ondertusschen die den boek gelezen en genoten hadden gaven den schrijver getuigenissen van hunne tevredenheid en wakkerden hem aan om voort te dichten.
Zoo deed onder andere Deken De Bo zaliger, die schreef als volgt:
Heer en vriend,
'k Heb hem gelezen luide - den Dicht, en Mr Kapellaan en zijn vader en mijne zuster en ik, stonden met den traan in de ooge. Wat of dat schilderen is en zingen! Eenvoudig en waar, dat u de ziele er van roert en deugd heeft! Als 't u belieft, maak er nog van de die. - En die twee kleenen:
Ja, Moeders, gij hebt wél gedaan
van hen aldus als eerewacht
En die Benedictie:
| |
| |
Tot het laatste vers toe verliest gij den adem niet, maar zingt van langs om hooger. Uw stem en is niet overdaan
van zulke psalmen te galmen.
Nu weet ik waarom gij sedert zoo lang op uwe harpe niet meer en speeldet; gij waart met een grooten orgel bezig. Laat hem maar lunderen!
L.L. De Bo.
Karel de Gheldere's werk kan in drie deelen verdeeld worden.
1o De inleiding, die eene merkweerdige vergelijking bevat van de Engelsche en de Vlaamsche talen, en van de moeielijke toestanden die beiden door te worstelen hadden.
Daarbij voege men de aanteekeningen, blz. 89, 91, 92 en 115, die, zoo voor de geschiedkundigen als voor de wangeloofkundigen, of Folkloristen, van groot belang zijn.
2o De eigentlijke Landliederen, ten getalle van 57, waaronder wij kroon imperiaal uitkiezen en meedeelen voor een staal.
| |
Kroon imperiaal
(Fritillaria imperialis)
Kroon imperiaal, Kroon imperiaal!
om 't wonder van Gods werk te melden?
Wie kent den zang die opstijgt in de velden
en fluistert in uw schoonheid stil,
Kroon imperiaal, Kroon imperiaal,
ten toppe van uw fikschen staal,
een klokkenkroon vol biegetril,
| |
| |
Kroon imperiaal, Kroon imperiaal,
is rijk bezet met peerls en diamanten,
omsloten in robijnen kanten
gedragen op smaragden spil,
Kroon imperiaal, Kroon imperiaal,
den eersten gallem van zijn eerlijk lied laat hooren,
daar staat ge in uw koralen kleedsel al te gloren,
vol glans, al is de lucht nog kil,
Kroon imperiaal, Kroon imperiaal,
versiert niet meer als eertijds al de hoven;
gij wordt veracht, van kant geschoven,
omdat men geen oudschoon meer wil,
Kroon imperiaal, Kroon imperiaal,
O bloeme die onze ouders eerden!
En prijzen U niet meer de grooten en geleerden,
gij blijft toch schoon, spijts mode en gril
De Processie, een oprecht Meesterstuk, waarin men den Dichter van bij leert kennen, is nagenoeg iedereen bij name bekend. Het stuk dient her- en herlezen te worden.
3o De Nursery songs of kinderliedjes uit den vreemde, ten getalle van 45, die, al thoope genomen, eenen wonderschoonen kinderkorf vol prachtige en versch geplukte veldblommekens uitmaken.
De Dichter schijnt als met eene bezondere voorliefde aan die kinderdeuntjes gewrocht te hebben. Hij moet het kinderlijk herte door en door kennen en zoo de Engelsche als de Vlaamsche kindertale machtig zijn,
| |
| |
om zijne kinderdichtjes, in hunne prachtige kunsteloosheid, te kunnen voor den dag brengen.
Die 't, met den eersten opslag, niet en bemerkt dat er ‘Nursery songs uit den vreemde’ bij staat, zou eraan bedrogen zijn, zoo men eertijds bedrogen wierd door Hoffmann von Fallersleben's versch gedichte Loverkens, die een welgekend beoordeelaar in den tijd beoordeelde en, op een jaar of twee jaar na, toe schreef aan ievers eenen onbekenden dooden dichter uit de jaren 1400.
Men zou zeggen dat Karel de Gheldere zijne kinderdeuntjes niet vertaald maar gemaakt of liever afgeluisterd heeft bij zijne eigene lieve kinderen.
Wij leveren tot bewijs en slot:
| |
De vier geschenken
(The four presents)
Ik had vier broeders al over de zee,
Pille, Mille, Plits, Plets, Plorium,
en ze brochten elk een feeste mêe,
De eerste, een ganze zonder been,
Pille, Mille, Plits, Plets, Plorium.
De tweede, een krieke zonder steen.
De derde, een saaize zonder draad,
Pille, Mille, Plits, Plets, Plorium.
De vierde, 'nen boek dien niemand verstaat,
Als de krieke nog bloeie is, z'en heeft geen steen,
Pille, Mille, Plits, Plets, Plorium.
Als de gans nog in 't ei zit, z'en heeft geen been,
Als de wolle op het schaap is, waar zijn de draên?
Pille, Mille, Plits, Plets, Plorium.
Als een boek onder druk is, wie kan hem verstaan?
Kortrijk.
Guido Gezelle.
|
-
voetnoot(2)
-
Biographisch woordenboek der noord- en zuidnederlandshce Letterkunde door Dr W.J.A. Huberts, W.A. Elberts en F. Joz. P. Van den Branden, leden van de maatschappij der nederlandsche letterkunde. Deventer, A.J. van den Sigtenhorst.
-
voetnoot(3)
-
Onze dichters. Eene halve eeuw vlaamsche Poëzie (1830-1880), door Theophiel Coopman en V.A. De la Montagne.
|