Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 675]
| |
De slag van Kortrijk of der Gulden Sporen.§ 1. Krijgsmacht der Franschen en der Vlamingen.BIJ het vernemen der vreeselijke slachting van Brugge, schuimbekte de Fransche vorst van razernij. Wat! een nietig volk van burgers en ambachtslieden schendt de Majesteit van zijne edele kroon! Dat Johanna van Navarra al haren vrouwelijken wrok in het gemoed van haren gemaal uitstortte, hoeft niet gezegd. Naarmate Philip de Schoone de tijding vernam van de herhaalde nederlagen zijner krijgslieden, groeide zijne wraakzucht steeds aan. Wanneer nu Jacob van Châtillon, daarin geholpen door de koningin, zijne nicht, den Franschen vorst de muiterij aankloeg van de Vlamingen; wanneer hij hem wees op de aankomst in het graafschap van Gwijde's zoon en kleinzoon; wanneer hij vooral deed uitschijnen hoe diep de koninklijke majesteit door de Vlamingen werd gekwetst, kende Philips woede geene palen meer. Hij geeft dan ook aanstonds bevel zijnen raad te verzamelen. Dezes besluit kon niet twijfelachtig zijn: men moest de harde koppen der Vlamingen door de kracht der wapenen verbreken en den hoon, welken zij de koninklijke majesteit hadden aangedaan, in hun bloed uitwisschen. Met dit doel beveelt de Fransche vorst een der machtigste legers op de been te brengen, welke tot | |
[pagina 676]
| |
dus verre in Europa werden gezien. Alle strijdbare lieden van 18 tot 60 jaar werden ten oorloge opgeroepen. Onder de edelen echter wierf men slechts dezen aan, die 60 pond inkomen genoten; onder de onedelen degenen, wier have 100 pond, of wier have en erf te zamen 200 pond weerd was. Meteen deed de Fransche vorst in Italië 10.000 boogschutters lichten, noodigende almede de Henegouwers en Brabanders uit om met hem tegen de Vlamingen samentespannen. Zoo beschikte hij op korten tijd over een leger van 10.000 uitgelezene ruiters en 50.000 voetgangers. Het beleid over deze ontzaggelijke krijgsmacht werd opgedragen aan Robrecht van Artois, eenen der kundigste bevelhebbers van dien tijdGa naar voetnoot(1). ‘De coninc beval zinen oom, dat hij zoude trecken’ dwars door Vlaanderen heen naar de haven van Sluis. Meteen deed hij te ‘Ruwaen galeyen en baergen’ uitrusten, benevens zware oorlogschepen in ‘Normandien, Bortoengen ende Picardien’Ga naar voetnoot(2). Deze vloot, welke zeer aanzienlijk was, moest het landleger van Robrecht van Artois in hooger genoemde haven vervoegenGa naar voetnoot(3). Dit plan was eene loutere nabootsing van hetgeen reeds voor koning Philip-Augustus in 1213 op eene ijselijke ramp was afgeloopen. Maar diens opvolger Philip de Schoone, even hoogmoedig en veel verwaander, twijfelde niet of hij zou de Vlamingen, met ze aldus door eene groote overmacht te water en te lande te bestoken, op korten tijd onder zijn juk brengen. Van hunnen kant beproefden de Vlamingen zooveel volk mogelijk in het veld te brengen. Reeds den 24en Juni vertrok Willem van Gulik uit Cassel naar | |
[pagina 677]
| |
Poperinghe. Hier kwam hij den 26en aan en vervolgde des anderendaags, met Eustaas Sporkin en talrijke benden uit Veurnambacht, zijnen weg naar KortrijkGa naar voetnoot(1). Te Gent woedde de twist tusschen Klauwaarts en Leliaarts gedurig voort. In de stad zelve behielden de laatsten de bovenhand; maar in de voorgeborchten, welke voornamelijk door werklieden bewoond waren, kregen zij de nederlaag. De wrok der Klauwaarts was zoo vinnig, dat zij allen toevoer van levensmiddelen tot de stad afsneden, zoodat er binnen Gent aldra groote hongersnood heerschte. Jan Borluut brak, aan 't hoofd van 700 stamgenooten en vrienden, buiten de stad, alwaar hij door talrijke landlieden werd vervoegd. Deze benden, te zamen met die van Oudenaarde onder het beleid van mijnheer Arnold, bedroegen ongeveer 5000 manGa naar voetnoot(2). Noch het Land van Waas, noch het Land van Aalst, konden talrijke krijgslieden naar Kortrijk afzenden; want Saeftingen, Beveren en Dendermonde zaten nog in de macht van den vijand, terwijl Geeraardsbergen en Ninove alles te vreezen hadden van de Henegouwers. Brugge rustte nagenoeg 6,000 man uit, onder het bevel van de Coninc en Breidel. Het Vrije zond almede talrijke manschappen af ter verdediging van het vaderland. Men mag de gezamentlijke macht der Vlamingen schatten op 22,000 of 25,000 manGa naar voetnoot(3). Onze voorouders rustten almede ‘scepen’ uit ‘in grooten ghetaleGa naar voetnoot(4)’, ten einde daarmêe de Fransche vloot, | |
[pagina 678]
| |
welke naar hunne kusten afstevende, te keer te gaan. Men bedenke echter den hachelijken toestand van het graafschap. Uit Frankrijk daagt een leger op van 10,000 ruiters en 50,000 voetknechten, door de roemrijkste baronnen en de kundigste veldheeren opgeleid; gansch Zuidelijk Vlaanderen met Dowaai, Orchies, Rijsel en Cassel, zit in de macht van den vijand; Oost- en Noordwaarts liggen Doornik, Henegouwen, Brabant, Dendermonde, Beveren, Saeftingen, Zeeland, die allen vijandig zijn; in het hart zelf van het graafschap staat het kasteel van Kortrijk, dat door Jan van Leus met eene sterke bende wordt bezet; Gent, de volkrijkste stad van het land, heult grootendeels met Frankrijk; de meeste edelen en grooten hangen almede de lelie aan; om al deze gevaren te bestrijden, liggen er onder de muren van Kortrijk hoogstens 25,000 strijdbare mannen, schier allen werk- en ambachtslieden. Despars, den Gentschen Minderbroeder naschrijvende, mocht dus wel terecht zeggen ‘dat die van Vlaenderen voortan niet dan een troup verstroyde schapen, zonder herdere, in die middele van een grooten hoop gripende wolven en schenen te zijne’Ga naar voetnoot(1). Ook twijfelden hunne vijanden niet of de Klauwaarts zouden tot éénen man toe worden uitgeroeid. | |
§ 2. Optocht der Franschen in Vlaanderen.Reeds met uitgaande Juni lag Robrecht van Artois met zijn leger voor Atrecht. Van hier brak hij op naar Rijsel, alwaar hij in het begin van Juli aankwam. Moet men eenen kronijkschrijver gelooven, de Fransche veldheer | |
[pagina 679]
| |
zeî tot de koningen van Melinden en Majorka, welke tegen Vlaanderen meêtrokken: - Ic duchte dat de Vlaminghen erger zyn dan de Sarasinen. Eist zo dat wy alle de Vlaminghen verslaen ende doen ze te nyete, het wort ons over Gode also goet een vaert, of wy al Barbarien met den sweerde wonnenGa naar voetnoot(1). Na de bezetting van Rijsel voorzien te hebben van de noodige krijgs- en mondbehoeften, vervolgde graaf Robrecht zijnen weg naar Kortrijk. De tocht der Franschen in Vlaanderen ging vergezeld met afschuwelijke euveldaden. Kasteelen, kerken, hutten, werden leêggeplunderd; al wat recht stond, wierd omvergeworpen, of neêrgeblaakt; tot de heiligenbeelden toe sloegen de woeste krijgslieden het hoofd af. Door dolle wraakzucht vervoerd, doorstaken de Franschen vrouwen, kinderen, grijsaards. 't Was even alsof zij losrukten, niet tegen menschen, maar tegen wilde dieren. Zoo maakt de drift, als deze ten uiterste wordt gedreven, den mensch bovenmate wreed. Sedert weken immers had men de Fransche krijgslieden Vlaanderen voorgesteld, als een nest van struikroovers en moordenaars. Hunne koningin had gezegd, doelende op de Vlaamsche vrouwen, hare mans en kinderen, ‘dat men alle die weeldeghe zeugen die boesemen moest afsnyden, ende haerlieden berghen met lancen, ende haerlieden vigghen met speten deurbeulen’Ga naar voetnoot(2). De Franschen droegen, bij hunnen aanval in Vlaanderen, blakende besems op hunne lansen, willende hierdoor bedieden dat zij gansch het graafschap te vuur en te zwaard gingen verwoestenGa naar voetnoot(3). Zoo moordende en brandende, rukt het vijandelijk leger voort tot tegen Kortrijk. De Franschen werden voorgeleid door den leliaart Willem van Mosschere, die sedert jaren tegen graaf Gwijde een hevigen wrok voeddeGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 680]
| |
Den 8en Juli verscheen Robrecht van Artois in het zicht van Kortrijk, slaande hier zijne tenten neêr op den Pottelberg, tusschen de Leie en den weg naar Zwevegem. Zoodra de Vlamingen den vijand zagen naderen, sloten zij de stadspoorten. Robrecht van Artois zond eenen sterken drom ruiters en voetknechten tegen de Doorniksche poort. Hier werd er van weêrskanten tot den avond toe fel gevochten. Een Normandische ridder, met name Mertelet, en Philip van Hofstade, stortten met zulke woede op elkander aan, dat zij wederzijds hunne borst doorboorden. Met het vallen der duisternissen, werden de Franschen tot den aftocht gedwongenGa naar voetnoot(1). | |
§ 3. Slagorde van het Vlaamsch en van het Fransch leger.Robrecht van Artois verbleef op den Pottelberg tot den 11en Juli. Op dezen dag zag hij, eenige stonden vóór zonnenopgang, een vuur ontsteken op den wachttoren van het kasteel. Zulks was het afgesproken teeken tusschen hem en Jan van Lens. Niet zoohaast had de Fransche veldheer dan ook de vlam opgemerkt, of hij deed zijn kamp opbreken. Gwijde van Namen, over de bewegingen van den vijand onderricht, nam ondertusschen de noodige schikkingen tot den strijd. De plaats, waar de Vlamingen op legerden, was langs het Oosten begrensd door de Groeninghebeek, langs het Noorden door de Leie, langs het Westen door de stadsgrachten en -muren, langs het Zuiden door eene beek, vloeiende uit de Groeninghebeek naar de stadsgracht. Zuidwaarts van dezen laatsten waterloop, en ook wel Oostwaarts van de Groeninghebeek, waren het, honderden stappen verre, al moerassen, weiden | |
[pagina 681]
| |
en doollagen, dooraderd van grachten en doorkronkeld van de zoogezegde Klakkaartsbeek. Het midden van het veld, waar de Vlamingen op lagen, was eenige voeten boven de omstreek verheven, zoodat zelfs de peerden hier vasten voet konden hebben. In den hoek, gevormd door de Groeninghebeek en de Leie, stond eene abdij; Westwaarts, in den hoek tusschen de stadsgracht en den zoogezegden hoogen vijver, prijkte het sterk kasteel. Dat deze standplaats zeer wijselijk was uitgekozen, hoeft nauwelijks gezegd. Zoo langs het Noorden als langs het Westen, was zij ongenaakbaar; langs het Zuiden en het Oosten was zij beschermd door moerassige weiden en waterloopen, waar de zware oorlogsrossen veel moeite zouden hebben om door te worstelen. Van eenen anderen kant, daar zij niet zeer breed was, noch diep, konden de Franschen, die veel talrijker waren dan de Vlamingen, deze slechts met afzonderlijke benden opvolgentlijk bespringen. Voor zooveel wij ons daarvan met de gezegden der gelijktijdige en latere schrijvers een gedacht kunnen maken, schikte Gwijde van Namen zijne legermacht in ééne lange en dichte schaarGa naar voetnoot(1), bekwaam om door hare zwaarte en vastheid den fellen schok der vijandelijke ruiterij te wederstaan. Links, vóór de Groeninghebeek, tusschen de abdij en den waterloop, welke naar de stadsgracht vloeit, stelde hij de Gentenaars met die van Oudenaarde en Aalst. Onder hen bemerkte men voornamelijk den dapperen held van Woeringhe, ridder Jan Borluut, de schepenen Boudewijn Steppe en Jan van Coieghem, den burggraaf Boudewijn van Poppenrode, de edellieden Arnold van Oudenaarde, Willem de Visch, Simoen Bette, Simoen van Vaernewijck, Philip Uutenhove, Boudewijn de Vos, Pieter, | |
[pagina 682]
| |
Gerom en Boudewijn Goethals. Zeger Loncke droeg den standaard, waar de Gentsche maagd op verbeeld stond, wakende over den leeuw, die aan hare voeten ligt. Het middenkorps, dat post had gevat vóór den waterloop, vloeiende uit de Groeninghebeek, bestond inzonderheid uit de manschap van Het Vrije en Westelijk Vlaanderen. De voornaamste aanvoerders waren Eustaas Sporkin van Veurne, benevens de edelen, die de banier hadden gevolgd van Willem van Gulik. Meer Westwaarts, stonden de dappere mannen uit Brugge, reikende met hunnen uitersten rechter vleugel tot aan de stadsmuren. Het hulpleger, bestaande voornamelijk uit Zeelanders en Duitschers, benevens 600 man uit Namen en een paar honderd Vlaamsche edellieden, vatte post achter het middenkorps, leunende rechts aan de Bruggelingen, links aan de Gentenaars. Deze schikking verdient lof, vormende zij eenen driehoek, met het hulpleger tot grondslag en derhalve steeds aan de hand om bij te springen, waar het noodig mocht zijn. Heden ware zij allergebrekkigst, gelijk die van Mac-Mahon te Woerth en te Sedan, staande al te zeer bloot aan het samenvliegend schroot van eenen omvleugelenden vijand; maar destijds droegen bogens en slingers zoo ver niet, noch waren zoo moorddadig, als onze hedendaagsche kanonnen. Zooals wij hooger zegden, werd er 's woensdags, 11en Juli, kort vóór het aanbreken van den dag, een vuur ontstoken op den hoogsten toren van Kortrijks kasteel, wat het afgesproken teeken was tusschen Robrecht van Artois en Jan van Lens. De Fransche veldheer, die met de omstreken van Kortrijk zeer wel bekend was en overigens werd voorgelicht door Willem van Mosschere, neemt terstond de noodige voorzorgen tot den aanval. De stad bespringen en innemen, om daaruit de Vlamingen langs achter aan te vallen, brengt gewis te veel bezwaren meê; want, behalve dat poorten en muren zeer stevig zijn, zullen | |
[pagina 683]
| |
de inwoners eenen hardnekkigen wederstand bieden. Recht vooruit trekken, dwars door de weiden, welke bezuiden en beoosten Kortrijk liggen, is almede moeilijk om doen, want de geharnaste peerden en ruiters zouden groot gevaar loopen van in de moerassen en doollagen te verzinken. Robrecht van Artois leidt dan ook zijn leger Oostwaarts af, over de baan naar Doornik en den weg naar Swevegem, vattende vervolgens post schrijlings op de wegen naar Oudenaarde en Gent. Hier deed hij zijne drommen, rechtover de heirspits der Vlamingen, tot drie strijdliniën samentrekken. Vooraan stonden, links, 10,000 boogschutters uit Lombardië met Jan de Burlas aan 't hoofd; in 't midden, een sterke drom Pikkaarden met 400 man te peerd onder denzelfden Jan de Burlas; rechts, 1100 ruiters, waaronder een groot getal edellieden omringd van hunne schildknapen, aangevoerd door de gebroeders Gwijde en Rodolf van Nesle. Achter de Lombaarden hadden, op de tweede strijdlinie, 1000 ruiters post gevat onder Robrecht van Artois; achter de Pikkaarden, 700 ruiters met Jacob van Châtillon; achter de gebroeders van Nesle, Lodewijk van Clermont aan 't hoofd van 800 ruiters. De derde strijdlinie bestond, links, uit 1,000 Normandische wapenlieden onder de graven van Eu en van Aumale; in 't midden, uit 800 wapenlieden van Lotharingen, Burgondië en Champagne, opgeleid door Diederik van Lotharingen; rechts, uit Henegouwsche en Brabantsche ruiters, aangevoerd door Godfried van Brabant en Jan van Henegouwen. Het hulpleger, dat voornamelijk uit voetgangers was samengesteld, stond onder het bevel van Gwijde van Châtillon. Vloersberge. J. Plancquaert. |
|