Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 668]
| |
Hakon Jarl.VERBEELDT u een wijden schouwburg met bosschen en bergen, met Noorweegsch sperhout op de rotsen, met Skandinaafsche landschappen en gezichten. Verbeeldt u een reuzenspel met Noordsche kempen, Noordsche driften en Noordschen strijdlust, met al de overleveringen en de geplogentheden der Skandinaafsche godenleer nu nog zoo diepe in de zeisen en de zeden van ons germaansch volk geworteld.... - Een heidensch treurspel.... - Neen, de zegepraal van eenen Noorweegschen prince, toogbeeld van christenen moed en Noordsche heldhaftigheid over Hakon Jarl die 't heidendom verbeeldt met zijne forsche driften en zijnen wilden aard. Menige stonden van zoet letterkundig genot heb ik gesmaakt in 't lezen der vijf handelingen van Hakon Jarl, het meesterstuk des grooten Oehlenschlägers: Dichter Eugeen van Oye miek het door eene zoetvloeiende vertalinge, in vijfvoetige iambische verzen, voor den dietschen lezer genietbaarGa naar voetnoot(1). In 't eerste bedrijf zijn we te Hlade in de omstreken van Drontheim, ten jare 996. De Jarl Hakon deelt aan Thorer Klake, eenen koopman en zijnen vriend, en aan twee Noorweegsche princen, in 't offerwoud | |
[pagina 669]
| |
van Woden zijn ontwerp mede van de kroon van Noorwegen op zijn hoofd te zetten. Olaf, koning van Ierland, eenen afstammeling der oude koningen van Noorwegen die al voorbij varen in een eiland afstapte zal hij ten kampe uitlokken. Bergthor, de oude smid, smeedt eene kroone voor Hakon die ze komt passen en ze te groot vindt. De tweede handeling speelt eerst in 't eiland Moster. Thorer Klake en de twee Noorweegsche princen, bloedverwanten van Olaf, door Hakon uitgezonden, bewegen Olaf met arglistigheid om naar de kroone van Noorwegen te trachten en tegen Hakon Jarl het zweerd te trekken. Olaf aanveerdt met geestdrift: Als een herder zijne kudde
voert Olaf 't leger des geloofs naar 't Noorden.
Hakon werft eenen trouwen voorstander in den koenen kempe Einar. Hij verstoot zijne vrouw Thora van Rimol en zendt zijne slaven Goedroen rooven, dochter van Bergthor, op den dag harer bruiloft. Bergthor zwaait zijne bijle in 't ronde, en op den rooden bek zijns hamers zweren al de vrije boeren de wrake dier schandige beschimping en den val des boozen Hakons. In de derde handeling veropenbaren de twee Noorweegsche princen aan Olaf dat Thorer Klake uitgezonden is om hem schandelijk te vermoorden. Grijp, de slaaf van Thorer, vermoordt zijnen meester met den dolk die voor Olaf bestemd was. Thorer Klake moest het hoofd van Olaf aan Hakon brengen. Olaf draagt het zelve op zijne schouders. In 't vierde bedrijf leest Hakon op eenen hoorn een runenschrift en verneemt dat Woden het beste vraagt dat hij hem kan bieden. Olaf wordt door den ouden Auden bekoord, maar bisschop Tangbrand vervroomt hem in zijn christelijk geloof. Hakon slacht zijn eigen kind in 't offerwoud en wordt wegens die wreede daad door Einar verlaten. | |
[pagina 670]
| |
In de laatste handeling komt Hakon verslegen, in de burcht van Thora van Rimol gevlucht. De trouwe vrouwe die hem wederom bemint verbergt den ouden Jarl in een onderaardsch klippengewelf. Olaf wordt in den thing tot koning uitgeroepen. Karker, de slaaf van Hakon, vermoordt zijnen meester binst zijnen onrustigen slaap en zijne vereende droomen. In het laatste tooneel staan wij met de trouwe Thora, in het onderaardsch gewelf bij de kist van Hakon: Eensdaags vertelt de Saga van het Noorden,
wanneer de hand des tijds de kleuren wischte
om slechts der daden omtrek recht te laten:
hij was een slechte, een gruwe afgodsdienaar!
Dan zal men siddrend uwen name noemen.
Ik sidder niet mijn dierbre! want ik ken u.
De beste krachten en de sterkste geest
Ach! werden 't offer van des tijdes dwaling.
Zoo, slaap dan wel, gij groote Hakon Jarl!
't Zij dat de dichter zijne scheppingen ontwikkelt in den trant van Shakespeare, en een groot deel van 't leven zijner helden ten tooneele voert, 't zij dat hij zijne helden te berde brengt als hunne driften ten top gerezen zijn en hunne lotgevallen schetst als ze het grootste belang wekken, 't gene benevens de karakters, den toeschouwer of den lezer boeit, 't zijn de aandoenlijke toestanden die de handeling van het spel, het doen en laten der verschillige persoonen, de kamp en wederkamp der driften te wege brengen. Iets ontroert den dichter. 't En is niet enkel een forsch gedacht, een sprankel van dichterlijken gloed; een nieuwe en stoute blik in de verholentheden van 't menschelijk gemoed; eene nieuwe en oorspronkelijke verbeelding van 't natuurlijk leven in eenen eigenaardigen dichtregel; eene lieve en eenvoudige uitboezeming die blijken doet dat de schrijver het dichtveerdig volk heeft afgeluisterd; eene woordenwisseling waar de spre- | |
[pagina 671]
| |
kers in gepaste woorden hunne gedachten uiten en hunne driften openbaren; neen, 't is een roerend tooneel; 't is 't bewijs dat de dichter een meester is. Hij zag dat tooneel in zijne inbeelding opdagen: met jagenden boezem, met al de krachten zijner dichterlijke ziele pijnt en poogt hij om die vluchtige schimmen, die wijkende beelden te belichamen. In zulk een tooneel komt Hakon te voorschijn als hij verneemt dat de goden zijn jongsten zoon ten offer vorderen en de vader met zijne eigene handen zijn kind slachtoffert. Agamemnon is bij Euripides gansch ontsteld; zijn vaderherte bloedt; hij wederstreeft de wreede godspraak die zijn kind eischt. Hoe angstig en bezorgd en spreekt hij met den ouden grijzaard niet, die zijn kind moet wederzenden. Hoe teeder en ontroerd en is hij niet als hij met zijn kind spreekt? Hoe natuurlijk, hoe echt vaderlijk en is hij niet en hoe verwijderd van de plechtige, echt koninklijke droefheid van den Agamemnon van Racine? Iphigenia die eerst zwakker te berde kwam tiegt met moed en fierheid ten brandstapel. De Grieken staan verwonderd en verslegen. Heur vader keert zijn aangezicht af om zijne tranen te duiken. Abraham en slaakt geenen zucht... Wij en bespeuren geene de minste ontroering. Jephté scheurt zijne kleederen: Hoe bedroeft gij mij, roept hij zijne dochter toe. Vondel's Jephta heeft ook bittere pijnen uit te staan: Mijne hairen staen te berge; een druppel zweet
Hangt aen elck haer. Wat pijnight mij zoo wreet!
Ifis ziet de dood te gemoet met den edelen geestdrift, de grootsche opgetogentheid eener christene martelares. De dochter knielt in verrukking neder. Wij en zien het zweerd van Jephta op den ‘blancken hals’ niet vallen. Idoménée deinst vol schrik achteruit. Hij zucht en steent en zoekt zijne eigene dood. Razend van droef- | |
[pagina 672]
| |
heid stoot hij zijn zweerd in 't hert van zijnen zoon. Het beeld des Noordschen Hakons is uit geen doorschijnend marmer gebeiteld. 't Is uit den sterken steen gekapt lijk de beelden zijner goden. Hakon twijfelt eerst en mijmert als hij den hoorn betracht waarop de godspraak in duidelijken zin, in 't goud staat gedreven: Bied hun het beste aan. Dan erkent hij dat de goden, eer ze tot mededoogen gedwongen worden soms wreede offers eischen. Weldra verfoeit hij zijne zwakheid. Zonder dat de dichter verder 't woelen der driften bloot legt noch openbaart hoe het offer zal ten uitvoer gebracht worden, staan wij al met eens voor 't aandoenlijk tafereel van het offer van den kleinen Erling. Hakon Jarl verschijnt in 't offerwoud met het kind aan de hand. Welke frischheid, welke gemoedelijkheid in de ongekunstelde spreuken, in den kinderlijken eenvoud van den jongen knaap, van 't onschuldig offerlam.
Hakon.
Kniel nu, mijn zoon, voor Woden, eer wij gaan.
Reik beide uwe handen in de lucht omhoog,
en bid: Alvader! hoor den kleinen Erling,
en neem hem in uwe goddelijke hoede!
Erling.
(Werpt zich op de knieën, het aanzicht naar de zon gekeerd, steekt zijne armen uit en zegt kinderlijk vroom:) Alvader, hoor des kleinen Erlings bede
en neem hem in uw goddelijke hoede!
(Hakon, die achter hem staat, heft zijne dagge op en wil toestooten, maar ze valt hem uit de hand. Erling wendt zich om, zonder gevaar te bemerken, neemt den dolk op en zegt vriendelijk terwijl hij opstaat:) Ei! ge verliest uwe dagge, vaderlief!
Hoe scherp is ze! hoe blank! Wanneer ik groot ben,
dan draag ik ook zulk wapen, om u tegen
den vijand te verdedigen, mijn vader!
Hakon.
Ha! welk een trol blaast u bestendig zulk
een taal in, jongen om mij angst te geven.
| |
[pagina 673]
| |
Erling.
Wat krijgt ge, beste vader? Zijt ge boos?
wat heb ik u gedaan?
De Grieken dekten 't aangezicht van Agamemnon met eenen sluier. Zullen wij het bloedig offer zien voltrekken? Zal het spel der driften tot het aanschouwen van hachelijke tafereelen en vereende stuiptrekkingen vervallen? Verwilderd bezoedelt Hakon zijne handen en plukt hij roode roozen bachten het standbeeld van den wreeden Woden, dat zijn kind zoo benauwd miek. Wat treffend tooneel als Olaf zelf zijn hoofd aan Hakon brengt, als Hakon meenend dat een slave bachten hem staat, vervaard is 't bebloede hoofd van zijnen vijand te beschouwen, en al met eens opstaande voor zijnen machtigen vijand staat. De alleenspraak van Hakon, te midden van zijn dolen en zijn droomen in 't onderaardsch gewelf, doet de wanhoop van Lady Macbeth gedenken. Ik bemin ook die hertelijke zeisen, die zoetvloeiende spreuken, die aantrekkelijke beeldsprake der volkstale, in de vertaling, daar waar een geur van natuurlijkheid en eenvoudigheid de daden der spelers en 't schetsen der karakters doorwasemt. Ook wist Eugeen van Oye het heldhaftige van het reusachtig drama in krachtige, gespierde tale in te kleeden, zoodanig dat hij 't grootsche doel van het treurspel, en het machtig karakter van Hakon Jarl om zeggens in oorspronkelijke verzen heeft weergegeven. Met al de kracht zijner rustelooze ziele staat de Jarl naar de kroon van Noorwegen, naar de heerschappij van 't Noorden. Opdat de goden zijne heerschzucht zouden dienen en voldoen streeft hij met al de opgetogentheid van zijn godsdienstig gevoel naar de zegepraal van Woden over 't kruis, en vereert en aanroept hij de goden met eenen wilden geestdrift. | |
[pagina 674]
| |
Door lagere driften aangestuwd gaat hij onvoorzichtig en onheusch met zijne onderdanen te werke en poogt hij zijnen tegenstrever, den grootdadigen Olaf door listen en lagen te overwinnen: zoo kunstig en zoo boeiend wist de dichter de gebeurtenissen te leiden en te verbinden, dat de val van Hakon, wegens die lage daden in ieder handeling nakender is: maar in ieder bedrijf laat hij dan wederom den anderen kant van zijn karakter uitschijnen. 't Is altijd hetzelfde standvastig betrouwen dat nieuwe middelen verzint om nieuwe hinderpalen uit de baan te ruimen; 't is hetzelfde woest en wild vereeren van de goden dat door verschen geestdrift gevoed wordt; altijd dezelfde trotsche ziele, die naar hetzelfde doelwit streeft, door de neerlaag verteederd, maar niet geknakt en wordt. En in dien fieren Hakon, die al dalen grooter wordt, blijven wij door geheel het treurspel, als letterkundige schepping bewonderen: den laatsten glimp, de laatste vonk
van oude Noordsche kracht en heldenmoed.
J. Claerhout.
Thorhout. |
|