| |
| |
| |
| |
Nog een woord over P. Servatius Dirks en zijne werken.
NA de levensbeschrijving van P. Servatius zaliger in het laatste nummer van het Belfort gelezen te hebben, vind ik weinig of niets bij te voegen betreffende het leven en het karakter van den dierbaren afgestorvene: de pen van den Heer A. Siffer, door de vriendschap en de erkentelijkheid bestuurd, heeft niets onaangeroerd gelaten van hetgeen ons een juist denkbeeld geven kan van den persoon van P. Servatius en van zijne loopbaan.
Van wege vroegere studiemakkers, die hem in zijne kinderjaren goed gekend hebben, zijn mij echter nog eenige bijzonderheden ter oore gekomen, welke mijns dunkens verdienen aangestipt te worden.
P. Servatius was de zoon van eenen onderofficier der artillerie, Jacob Dirks, die den 6 Juni 1832 te Maastricht stierf; deze was protestant, maar had het geluk katholiek te worden alvorens zijne ziel aan God weer te geven. Zijne moeder Maria Geertruidis Scheemes stierf den 5 November 1844; zij was katholiek. P. Servatius kreeg bij zijnen doop de namen van Lodewijk Franciscus; ter gelegenheid zijner intrede in het novitiaat had hij den naam van Servatius verkozen, waarschijnlijk om zich gedurig zijne geboortestad te herinneren, waarvan de H. Servatius de patroon is.
De kleine Lodewijk Frans begon te leeren in eene
| |
| |
school (Hof van Tilly in de wandeling geheeten), die toen reeds diende en nu nog dient tot het vormen of, gelijk de Hollanders zeggen, tot het kweeken van onderwijzers. Hij was zeer vlug in het leeren, en van kindsbeen af een echte boekenverslinder, zoodat zijne vrienden wel eens uit kortswijl zegden dat hij in zijne wieg reeds met Bilderdijk speelde. Op den ouderdom van vijftien jaren was hij bekwaam genoeg om een examen van hulponderwijzer af te leggen; in die hoedanigheid deed hij eenige maanden dienst te Thorn, een aanzienlijk Hollandsch dorp, niet ver van Maaseyck gelegen. Daar deed de stem van God zich hooren: weldra wijdde hij zijne jeugd aan het kloosterleven, in de orde van den H. Franciscus, welke toen juist in België begon te herbloeien...
Zeggen wij nu eenige woorden van den letterkundigen arbeid van P. Servatius, waarover ten andere M. Siffer reeds een degelijk oordeel geveld heeft.
P. Servatius was dichter in de ziel, alhoewel hij zijn dichterlijk gevoel slechts zelden in gerijmde taal heeft uitgestort. Niettemin verdienen de verzen, welke hij bij toeval heeft achtergelaten, (want vele andere zijn verloren gaan), geheel onze aandacht.
Het stuk: Kaïn's droom, dat in Het Taelverbond verscheen in 1853, vloeit over van dichterlijke schoonheden. De dichter beschrijft met scherpe kleuren de gejaagdheid en de wanhoop van den broedermoorder. Na lang rondzwerven valt Kaïn uitgeput neder in de schaduw van eenen palmboom; een lichte slaap sluit zijne oogen.... doch nauwelijks is hij ingesluimerd, of Abel verschijnt hem, niet om hem zijn gruwelstuk te verwijten, maar om zijnen wrok te stillen:
...............................
Waarom, Kaïn, zijt gij droevig?
waarom voedt gij bang verdriet?
Waarom treurt gij, waarom schreit gij,
en vertrouwt uw broeder niet?
...............................
| |
| |
Onze Schepper mint zoo teeder
die Hij vast vereenigd vindt;
Waarom dan die wrok in 't harte,
die den broederband ontbindt?
Waarom niet door broedermin
onze zielen samenstrenglen?
Onderling het leed getorscht
dat bij 't leven zich kan menglen?
...............................
...............................
Doch Kaïn slaapt niet meer, maar woelt in duizend schrikken,
En 't kille doodzweet druipt van 't matte voorhoofd af:
Hij richt zich ijlings op en staart met woeste blikken....
O God! - hij lag ter neer, hij rustte op Abel's graf!
Hij hoorde 's broeders stem en voelt zich 't harte branden;
De worm der wroeging schudt, doorknaagt zijn ingewanden,
Daar hij zijn gruwzaam misdrijf ziet!
...............................
De hoop op eeuwig heil is uit zijn hart verdreven,
Hij vloekt Jehovah' naam, die hem nog rust kan geven...
Ach! deze zoekt hij niet; geen rust is hem verbleven,
Want broedermoorders rusten niet!
In 1844 had P. Servatius in de School- en Letterbode een stuk doen verschijnen, voor titel dragende: Columbus, en geschreven in de versmaat van het beroemde stuk: De Echtscheiding. Dit is een dichterlijk verhaal van de ontdekking van Amerika. Laat er ons eene strophe van aanhalen:
Toch klimt nu de woede der muiters ten top:
Zij naadren... Columbus gaat sneven...
Als plotsling... o hemel!... een kreet stijgt daarop;
‘Land! land!’ wordt alom aangeheven.
‘Het land is ontdekt!’ En tot schreiens geroerd,
Wordt 't scheepsvolk, door hevige vreugde vervoerd,
In 's veldheeren armen gedreven.
Wij mogen niet nalaten hier insgelijks zijne schoone vertaling van het Stabat Mater mede te deelen, door hem in de laatste jaren vervaardigd:
Met het bitterst leed bevangen,
Zonder menschen troost te erlangen,
| |
| |
Stond bij 't kruis dat Jesus droeg
Jesus' Moeder diep bewogen,
En met rood bekreten oogen,
Die zij snikkend op Hem sloeg.
O! wat zwaard ging u door 't harte!
O! hoe smolt gij weg in smarte,
Bij dat bloedig treurvertoon!
't Was uw kind dat gij zaagt lijden
Om van straf ons te bevrijden:
't Was uw kind en ook Gods Zoon.
Wie toch kan zijn smart bedwingen,
Daar de rampen haar omringen,
Zie ze daar van weedom kwijnen,
Neergedrukt door Jesus' pijnen,
Deelen in zijn kommernis!
Voor zijn kindren, voor hun zonden
Wordt Hij, overdekt met wonden,
Wreed genageld aan het hout;
Troost en deernis wil Hij derven,
In de felste pijnen sterven,
Daar zijn blik ten hemel schouwt!
Heil'ge Moeder, bron der liefde,
Bij het leed dat u toen griefde,
Doe mij lijden als uw kind!
Dat mijn hart van liefde gloeie
En zich vast aan Jesus boeie,
Waar mijn ziel den vrede vindt.
Heil'ge Moeder, druk zijn wonden
In mijn ziel, die eens geschonden
In des duivels banden viel.
Jesus kwam mijn wonden heelen;
Laat mij in zijn lijden deelen,
't Kruis steeds dragen in mijn ziel.
Moeder, wil mij toch verleenen
Van met u te mogen weenen,
Tot de tijd daarhenen vliedt;
'k Wil mij met het kruis verbinden:
O! laat u door mij daar vinden!
Reine Maagd, verstoot mij niet!
Wil mijn bede niet verachten;
Geef dat mijn gestadig trachten
Christus' kruis en wonden zij;
'k Wil zijn dood in 't harte dragen,
'k Wil Hem door het kruis behagen,
Die den kruisdood leed voor mij.
| |
| |
Leer mij in zijn voetspoor treden,
Prent zijn wonden in mijn leden,
Maak mij dronken in zijn bloed;
Wees in 't oordeel mijn bescherming,
O! verkrijg mij dan ontferming,
Red mij van den helschen gloed!
Als de dood mij toe zal wenken,
Wil, o Jesus, mij dan schenken
In uw rijk der heil'gen kroon!
Dat mijn ziel dan, vrij van banden,
Rustende in Maria's handen,
Naadre tot uw glorietroon!
Degenen die den Latijnschen tekst kennen van het Stabat Mater zullen bij nauwkeurige vergelijking verwonderd staan over de juistheid dezer vloeiende vertaling.
Gaan wij nu over tot zijne prozaschriften.
In 1852, gaf hij uit: Een boekje van de hoop, troost voor lijdenden en kleinmoedigen. Dit zijn eenige korte maar zeer wel geschreven overwegingen, die oprecht troostvol zijn voor bedroefde zielen: het geheele boekje verraadt een minzaam en gevoelvol hart, gelijk P. Servatius er waarlijk een bezat.
In 1853, verscheen van hem: ‘De H. Antonius van Padua en zijne tijdgenooten.’ Dit werk is uiterst merkwaardig niet alleen onder opzicht van de geschiedenis des heiligen, maar ook onder dat van de geschiedenis der middeleeuwen. P. Servatius leert ons die tijden kennen, waarin even als nu de H. Kerk harde strijden te doorworstelen had en veel kwaad nevens veel goed onder de menschen opdaagde. De stijl van dit werk is bijzonder goed verzorgd, alhoewel Hoogleeraar J. David, de strenge criticus van dien tijd, er toch nog wel het een of ander in vond af te keuren. Wij gelooven niet beter te kunnen doen dan met het oordeel van David uit zijne Taal- en Letterkundige aanmerkingen hier over te nemen:
| |
| |
‘De bescheiden lezer zal gereedelijk merken dat dit stuk (namelijk een stuk uit het Leven van den H. Antonius) opgesteld is door iemand die met studie schrijft, die zijne bewoordingen kiest, en zwier aan zijne volzinnen zoekt te geven. Bij nader inzicht zou men zelfs de plaatsen kunnen vinden, waar hij heeft moeten nadenken, en eene eerste redactie min of meer wijzigen, hetzij om de gedachten klaarder uit te drukken, hetzij om ze onderling in beter verband te brengen. Maar, alhoewel het ontegensprekelijk zij dat met zulke schriften de Litteratuur voortgang maakt, blijft er toch voor de kritiek nog een en ander aan te stippen, is het niet tot berisping van groote misslagen, althans tot vermaning over kleine onvolmaaktheden, als waar ieder lichtelijk in vervalt, doch welke men in zijne eigen voortbrengsels moeilijker ontdekt.’
Dit is voorzeker eene schoone loftuiting indien men bedenkt dat David in deze zelfde Aanmerkingen den grooten Conscience, alsmede verschillende andere schrijvers, onbarmhartig over den hekel haalt.
Gelijk M. Siffer reeds heeft gezegd, is dit verdienstelijk boek in verschillende talen overgezet geworden.
Het Leven van den H. Trudo, hetgeen eenige jaren later door P. Servatius geschreven werd en ook herdrukt is geworden, is in denzelfden trant opgesteld als het Leven van den H. Antonius. Het is echter niet zoo belangrijk als dit laatste.
Buiten deze boeken heeft P. Servatius nog andere Vlaamsche schriften en artikels van minder aangelegenheid geschreven.
De studiën echter, die van hem in Het Belfort verschenen zijn, hebben bijzonder de aandacht opgewekt en zijn ook zeer merkwaardig. Zij bevatten zijne lievelingsgedachten aangaande de letterkunde in het algemeen en de Vlaamsche letterkundige taal in het bijzonder. Dezelfde gedachten over de litteratuur in het algemeen had hij reeds dertig jaren vroeger uitge- | |
| |
breid in een artikel, getiteld ‘La Mission du Littérateur’ hetwelk in La Belgique, revue des revues, uitgegeven door Kanunnik de Haerne en A. Gravez, werd opgenomen. Men geve zich de moeite onder anderen het artikel van bladz. 417 in den eersten jaargang te herlezen.
Wat zijn oordeel betreft over de Vlaamsche letterkundige taal, bevat in nummer 4 van den tweeden jaargang, het ware te wenschen dat al onze Vlaamsche taalbroeders zich aan hetzelve onderwierpen, opdat eens voor goed een einde gesteld wierde aan eenen toestand, die vreemdelingen de schouders doet ophalen. Wij, Vlaamsche Belgen, even als alle andere volken hebben recht op eene gemeenschappelijke, letterkundige taal. En welke is die taal? Is het de Hollandsche? Dit is slechts een naam en een naam doet niets ter zake. Neen, het is de taal van alle groote schrijvers uit Noord- en Zuid-Nederland, (de vroeger vereenigde provinciën), met uitsluiting van de taal van eenige particularisten of dialectliefhebbers, wier talent ik echter daarom niet misken.
Men overwege deze laatste woorden van P. Servatius:
‘Zeg nu niet meer, bid ik u, dat men u het Hollandsch wil opdringen. Veeleer roep ik u toe: neen, wees en blijf Belg met hart en pen, doch gebruik ook de schoone taal waarin de Hollanders schrijven, maar die toch niet uitsluitender wijze hun eigendom is. Zoo deed ook Conscience, zoo deed Ledeganck; zoo doen nog Daems, Hilda Ram, en zoo vele anderen, en niemand zal zeggen dat ze Hollandsch schrijven, omdat ze, Hollands taal gebruikende, evenwel getrouw blijven aan hun karakter, hunne zeden, hunnen landaard.’
Zoo schreef ook P. Servatius gedurende gansch zijn leven.
| |
| |
Ik meen niet te moeten spreken van de Fransche geschriften van P. Servatius, die onze Vlaamsche letterkunde niet aangaan. In het artikel van M. Siffer staan zij vermeld en zij zijn inderdaad lezenswaardig. Ik wil alleen een woord zeggen over zijne Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de l'Observance de St-François, en Belgique et dans les Pays-Bas.
Dit boek is een zeer geleerd overzicht van al de letterkundige voortbrengsels der Franciscaner Orde, die van in de 15e eeuw (1473) tot op onze dagen in de Nederlanden het licht gezien hebben. Het is een bewijs van de uitgebreide kennis en het helder oordeel van P. Servatius. Om dit overzicht te maken heeft de geleerde schrijver honderden boeken moeten lezen en vele andere raadplegen. Het schijnt dat hij nog wel het een of het ander boek heeft laten ontsnappen, maar zulks vermindert weinig de verdiensten van dit schoone werk, dat hij voor zijnen dood als een gedenkteeken opgericht heeft, tot eer zijner geliefde kloosterorde. Een der grootste gebreken van die Histoire littéraire is dat er niets in staat over hem zelven. Stond zijne eigene letterkundige loopbaan er in vermeld dan zou dit boek nog met veel meer recht op het einde zeggen:
Le terrain de la science n'a pas été infructueux dans notre jeune province durant le demi-siècle qui vient de s'écouler; le lecteur a pu s'en convaincre. Des écrivains tels que les Vandervelden, les Van Loo, les Van Rooy seraient à leur place aux plus brillantes époques de notre histoire; le résumé de leurs travaux et de plusieurs de leurs confrères, qui, comme eux, ont déjà achevé leur carrière, doit nous encourager à suivre leurs traces et nous donnent les plus belles espérances pour l'avenir.
| |
| |
P. Servatius, die altijd naar het schoone, naar het edele, naar het ideaal gestreefd heeft, bevindt zich nu in het bezit van het Eeuwige Schoone, van het Goddelijk Ideaal. Hij is gelukkig. Wij betreuren alleen zijn verlies voor ons zelven en zullen hem ook nooit vergeten, de schoone verzen indachtig die hij eens schreef op het doodsprentje van eenen zijner goede vrienden:
Vaarwel, o droevige aard, vaarwel, tooneel van smart!
Te nietig voor mijn wensch, te klein voor 't minnend hart.
't Gordijn is weggerukt: die schoone droom, het leven,
Vervloog zoo snel om plaats aan 't wezenlijk te geven.
Vaarwel, 'k betreur u niet, uw grootheid was maar schijn,
Uw vreugde slechts bedrog, uw wellust enkel pijn.
En gij, mijn broeders, gij, mijn lot- en ambtgenooten,
Wier handen liefderijk mijn stervende oogen sloten,
O! weent toch niet om mij, betreurt toch niet mijn lot,
De christen sterft niet, neen; uw broeder leeft bij God.
P. Kerkhofs, bestuurder der Normaalschool van Sint-Truiden.
|
|