Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 583]
| |
De geschiedenis der godsdiensten en graaf Goblet d'Alviella.VERLEDEN schooljaar, 1884-1885, heeft Graaf Goblet d'Alviella, gewezen volksvertegenwoordiger van Brussel, de rust hem door de laatste kamerkiezingen verschaft, benuttigd, om in de hoogeschool van Brussel, eenen leergang over de geschiedenis der Godsdiensten te beginnen. Zijne lessen heeft hij uitgegeven, zeer beknopt en geraamtachtig, buiten de openingsrede die in het lang en het breed gedrukt is, in eenen boek voor titel dragende: Introduction à l'histoire Générale des Religions, résumé du cours public donné à l'université de Bruxelles en 1884-1885, par le comte Goblet d'AlviellaGa naar voetnoot(1). De lezers van Het Belfort zullen misschien niet zonder belangstelling eene bespreking van gemeld werk aanveerden. Daarom zullen wij de vrijheid nemen hier een drietal vragen te behandelen 1o) waarin bestaat de hedendaagsche geschiedenis der Godsdiensten? 2o) Hoe verstaat M. Goblet deze zoogezeide nieuwe wetenschap? 3o) Welke toepassingen begeert M. Goblet van deze wetenschap te doen op de leertabellen of programmen onzer openbare scholen? | |
[pagina 584]
| |
I.De geschiedenis der Godsdiensten is schier zoo oud als de Godsgeleerdheid zelf. De Bijbel is eene ware geschiedenis van den waren Godsdienst. Hij beschrijft ons geheel den gang van den Godsdienst, van het aardsch paradijs af tot aan de handelingen der Apostelen. Hier en daar, waar het te pas komt, spreekt hij ook van de valsche godsdiensten. Hij behandelt zelfs, namelijk in het dertiende en veertiende hoofdstuk van den boek der Wijsheid, praktisch en zooveel het voor de onderwijzing der zeden noodig was, de oorzaken der afgoderij. Niet een godsgeleerde, die handelde over de waarheid van het christendom, heeft dit vraagstuk teenemaal achtergelaten. De Apologeten verdedigden het christendom, niet alleen in zijn eigen, maar ook vergeleken met de toenmalige geloofsleeringen en eerediensten. Al de HH. Vaders hebben dit vraagstuk hunner beschouwingen weerdig geacht. Van de middeleeuwsche leeraars zij het genoeg den H. Thomas van Aquino, hunnen koning, aan te halen. Niet een theologant, denken wij, van al degenen die op onze dagen, over de verdediging van het christendom schreven, heeft, zooveel ten minste als de vraag voor de Godsgeleerdheid noodzakelijk was, vergeten dit vak aan te raken. Zooveel, zeggen wij, als de vraag voor de Godsgeleerdheid noodzakelijk was: immers, meer bekommerd met de verklaring en de verdediging der waarheid, dan met de geschiedenis der dwalingen, verleenden zij aan deze eene plaats gelijk men er pleegt te verleenen aan dwalingen welke van de algemeen erkende waarheid afwijken. Nu schijnt de zaak veranderd. De reizen rond de wereld, de lezing der Aegyptsche beeldschriften en der spiewendige oorkonden van Assyrie; de ontdekking der Zendische, Indiaansche en Budhistische boeken hebben het veld der geschiedkundige navorschingen onmetelijk | |
[pagina 585]
| |
verbreed. Overal zijn nieuwe getuigen van overeeuwsche oudheid opgestaan: merkweerdig, doch niet ontzettend voor alwie de menschelijke natuur eenigszins kent, zijn de oudste bekende boeken en oorkonden verhandelingen, geschiedenissen of legenden, wetboeken, voorschriften, meestal op godsdienstig gebied. Quatrefages' bepaling, dat de mensch een godsdienstig levend wezen is, blijft door al de nieuwe ontdekkingen gestaafd en bevestigd. Bij dit nieuw licht, hebben de geleerden de geschiedenis der godsdiensten hernomen. Zonder vrees van te missen mogen wij beweeren, dat deze eenigszins nieuwe wetenschap eene der wetendheden is, die meest belangstelling ten huidigen dage verwekken. Katholieken, Protestanten, Joden, Rationalisten, en zelfs vijanden van allen Godsdienst, natuurlijken zoowel als geopenbaarden, hebben deze studie aangevat, met even veel geduld en werkzaamheid, alhoewel met zeer verschillige inzichten, en langs zeer verschillige wegen. De weg schijnt klaar en duidelijk voor alle katholieken welke dit geschiedkundig vak begeeren te bewerken. De katholieke Godsdienst is voor hen de eenig ware. Hij leert dat, in den beginne, alle menschen kennis hadden van den eenig waarachtigen God. Diensvolgens indien de volkeren de veelgoderij of zelfs de afgoderij plegen, het is dat zij van den waren Godsdienst in den loop der tijden zijn afgeweken. De taak van den navorscher der Godsdiensten-geschiedenis zal dus tweederlei zijn: hij zal moeten de geschiedenis van den waren Godsdienst verklaren. Daarnevens zal hij moeten de geschiedenis der valsche leeringen naspeuren tot op het tijdstip toen zij den waren Godsdienst, als misschoten takken, zijn afgevallen. Zoolang hij dit vervoegpunt van den afgeweken eeredienst met den waren Godsdienst niet gevonden heeft, is hij zeker dat zijne geschiedenis onvolledig is. Verders, daar de dwaling op alle wegen kan uitkomen, zelfs zoodanig dat zij van de eerstbezetene waarheid niets of bijna niets behoudt, zoo is er in de leering van den Godsdienstigen en | |
[pagina 586]
| |
katholieken navorscher niet ééne godsdienstige waarheid die hem kunne beletten zijn onderzoek met de volledigste vrijheid en zonder de minste bevangenheid voort te zetten. De Rationalisten volgen eenen anderen weg. Het gronddogma zulker geschiedschrijvers (want deze gestrenge tegenstrevers aller christene dogmen hebben ook hun dogma) is de loochening van al wat bovennatuurlijk is: ‘Onder wijsgeerig opzicht, zegt de Encyclopédie moderne (bij het woord Miracle), kan het mirakel niet aanveerd worden; diensvolgens blijft er niets anders te doen voor de critiek, dan de verschillige mirakelen, die aangestipt staan in de Heilige schriften te onderzoeken.... om te ontdekken hoe zij kunnen uitgeleid worden.’ - ‘De wederspraak tusschen het bovennatuurlijke waarvan de Evangeliën spreken, zegt StraussGa naar voetnoot(1), en het natuurlijke, vereischt door de geschiedkundige leerwijze, was onoplosbaar, zoolang de evangeliën of zelfs één hunner aanzien werden als geschiedkundige oorkonde in den vollen zin des woords. Des moest men de Evangelische verhalen een voor een nemen, de onmogelijkheid toonen van elke pooging om er het bovennatuurlijke buiten te krijgen, bij middel van verklaring..... Men moest daaruit besluiten dat deze verhalen geen recht hebben op de weerdigheid van geschiedkundige oorkonden, in den waren zin van dit woord.’ - ‘Hoe zal men gaan beweeren, voegt RenanGa naar voetnoot(2) erbij, dat men letterlijk oorkonden volgen moet, waarin onmogelijkheden staan? De twaalf eerste hoofdstukken van de Handelingen der Apostelen zijn een samenweefsel van mirakelen. Nu, een onomstootelijke regel van de critiek vereischt dat in de geschiedkundige verhalen geene plaats verleend worde aan miraculeuze omstandigheden.’ | |
[pagina 587]
| |
Het blijkt dus dat het gronddogma der rationalisten de loochening is van alle bovennatuurlijke daadzaak of leering. Met éénen slag meenen zij geheel het bewijs der katholieke waarheid omvergeworpen te hebben. Nochtans, zij zien wel dat zulk eene loochening eene onvoldoende oplossing is van het bestaan der Godsdiensten. Is het christendom niet goddelijk van oorsprong, dan is het een werk der menschen. Hoe is het ontstaan, en van waar komt het? Om het ontstaan en beklijven van het christendom uit te leggen, gebruiken het meestendeel der Rationalisten een tweede dogma. Er ligt zeggen zij in het menschdom eene onwederstaanbare macht die hem aandrijft tot noodwendigen vooruitgang. Ongetwijfeld kan een mensch op zijn eigen, een volk, eene natie achteruitwijken: doch, zeggen zij, eene koddige spreuk ontleenend aan Lessing, het menschdom is gelijk een dronkaard die t' huiswaarts gaat. Hij doet eenen stap vooruit, eerselt er twee achteruit, wankelt rechts en links, schiet voorwaarts en... komt toch te huis! Zoo gaat het ook met het menschdom! Gaat een volk achteruit; geraken zekere kennissen vergeten; toch is het klaarblijkend dat gelijk op welk een tijdstip, de wetendheden en de algemeene toestand der menschen meer waarheid en meer beternis bevatten dan op een tijdstip sedert een aantal eeuwen verleden. Als men nu deze wet toepast op het bestaan van het menschdom, moet men bekennen dat het begonnen heeft in eenen staat van uiterste nederigheid, hetzij dat men den mensch laat afstammen, met sommige Darwinisten, van eenen aap wiens steert afversleten is door het vrijven tegen den vooruitgang, hetzij dat men, zich weinig bekreunend om den oorsprong des menschen, hem in alle geval laat beginnen in eenen staat van oorspronkelijke wildheid. Dus alleszins moet de eerste toestand van het menschdom opgevat worden als zeer gelijkend aan den huidigen toestand der wilde volkeren. Dit is het tweede dogma der rationalisten. Op deze twee dogmen schragen zij geheel de geschiedenis der | |
[pagina 588]
| |
Godsdiensten. De oorspronkelijke toestand van den Godsdienst is in evenredigheid met den oorspronkelijken toestand van alle andere vakken, zeer nederig en zeer ruw. Uit dien toestand, aangedreven door de wet van noodwendigen vooruitgang, rijst het menschdom tot edeler begrippen, en van graad tot graad stijgt het op tot de Eengoderij of Monotheism, gelijk zij ten huidige dage bestaat in onze streken; in afwachting dat de ‘Godsdienst der toekomst’ aan de oosterkim eener nieuwe eeuw kome glooren! Niet alle Rationalisten beschrijven dien koninglijken gang van het menschelijk verstand geheel en gansch op de zelfde wijze. Wij bekennen volgeern dat zij in dit reuzenwerk eene ongehoorde menigte van allerhande wetendheden aan den dag leggen: doch wij zullen niet toegeven dat die vloed van kennissen altijd uitkomt op eenen uitslag die zooveel poogingen naar weerde vergeldt. Men heeft niet vergeten hoe Pérez, om de godsdiensten-geschiedenis, gelijk zij te zijnen tijde bestond, belachelijk te maken, de grondbeginselen zijner tegenstrevers op Napoleon den Eersten toepassend, bewees dat de groote veldheer nooit bestaan had, dat zijne geschiedenis niets anders was dan een fabel aangaande de zon, dat zijn eerste wapentocht de zonopstand bediedde en zijne gevangenschap op St Helena den ondergang van Phebus aan de westerkim. De baldadige stoutheid van sommige hedendaagsche navorschers heeft ook nieuwerwetsche beschimpingen doen onstaan. De Oxfordsche leerlingen van Max-Müller hebben geheel wetenschappelijk bewezen dat hun meester nooit bestaan had, maar dat zijne geschiedenis een verdichtsel was van den ‘Grooten molenaar’. Evenwel, wij herhalen het, niettegenstaande berispelijke en ongerijmde stoutheden, hebben de hedendaagsche geschiedschrijvers vele daadzaken opgehelderd waarover wij hun dienen dankbaar te zijn. Gelijk hoe de geschiedenis der Godsdiensten, volgens dit stelsel, uitgeleid worde, altijd volgt noodwendig het besluit, dat de leeringen van het christendom een voort- | |
[pagina 589]
| |
brengsel zijn van bloote menschelijke gedachten, en als eene weelderige plant waarvan de kiemen in de gedachten van het verleden na te speuren en te vinden liggen. Immers, volgens het woord van den dichter, In 't verleden
Ligt het heden:
In het nu, wat komen zal!
Als de Rationalisten nu beginnen verklaren hoe de leeringen van het christendom geboren werden, begint de bontste verzameling van allerhande stelsels en onderlinge tegenspraak. Eugène Burnouf beweert dat geheel de leering van het christendom eene afstamming is van Zoroaster's godsdienst. ‘Het zend-Avesta bevat duidelijk geheel de leering der christenen.’ Het is klaar! ‘Ik geloof niet dat een der besluiten van M. Bunsen kan ernstig in twijfel getrokken worden’Ga naar voetnoot(1). Zóó meent Eugène Burnouf; maar zoo meent M. Goblet niet. Sprekende van Burnouf's leering: ‘Moet ik hier doen opmerken, zegt hij, dat wij daar, op het einde van het spel, niets anders als een godsdienstkundig verdichtsel hebben’?Ga naar voetnoot(2) Voor JacolliotGa naar voetnoot(3) is geheel de geschiedenis van den Zaligmaker eene napoetsing van den Indiaanschen fabel van Kershna. Nogmaals is het klaar en duidelijk! ‘Ik geloof niet, zegt hij, dat de ernstige orientalisten gelijk wat van mijne beweeringen betwisten!’ Doch hierop antwoordt Mgr de Harlez:Ga naar voetnoot(4) ‘Wij weten niet of ooit vervalscher de onbeschaamdheid zoover gedreven heeft.’ Renan, die zeker niet verdacht zal worden van toegenegenheid voor het christendom, schrijft in dezer voegen: ‘Barth verstoot met recht de hersenschimmen welke men in omloop gebracht heeft om eene | |
[pagina 590]
| |
zoogezeide medewerking van Indiën in den oorsprong des christendoms te doen aanveerdenGa naar voetnoot(1).’ Havet, leeraar van Geschiedenis der Godsdiensten te Parijs, wil al de christene begrippen van de Grieksche gedachten afleiden. Zoo als het te verwachten was, is de leering nogmaals onwederlegbaar. ‘Die opwerping is stoutmoedig, zegt Vacherot, geheel eigenaardig en teenemaal onwederleggelijk voor de katholieken’Ga naar voetnoot(2). De opwerping is zoo eigenaardig, dat zij reeds gedaan werd ten tijde van den H. Justinus. De groote Apologeet antwoordde: ‘Veri nihil de religione ex magistris vestris disci potest’Ga naar voetnoot(3). M. Laurent, sedert weinige maanden overleden, had ook zijn stelsel om den oorsprong der christene leeringen uit te leggen. Hoe anders? ‘Het christendom, zegt hij, is het uiteinde op hetwelk al de wijsgeerige en godsdienstige beschouwingen der oudheid uitloopen. Men mag dus besluiten dat het als eene erfenis van al de godsdiensten en al de wijsgeerige stelsels moet aanzien worden. Het verband kan ons somtijds ontsnappen; maar, wat geeft dit? Het verband bestaat toch. De godsdienst van Mozes vangt de begrippen van het priesterlijk genie van Egypten, en van het oosten op. Jesus-Christus is de voortzetter van Mozes. Hij komt de oude wet niet vernietigen maar volledigen. Het evangelie is geene leering, het is een vuur dat de zielen verwarmt. Doch alle Godsdienst heeft eene leering noodig. De H. Pauwel legt er den grondslag van: zij bedijgt onder den invloed der grieksche wijsbegeerte.’ Dit is nogmaals klaar en duidelijk. Het is klaar namelijk, dat het evangelie geene leering is! Het is even klaar dat S. Paulus de eerste eene leering in het christendom gebracht heeft, aangezien vóór de bekeering van Paulus, de Apostelen reeds vóór | |
[pagina 591]
| |
het gerecht der Joden gedaagd waren wegens hunne leeringen! Het is even duidelijk dat de christene begrippen een afkooksel zijn van al de vorige godsdienstige en wijsgeerige stelsels! Het bewijs? ‘Het verband ontsnapt ons somtijds.’ Dat is te zeggen, somtijds weten wij het niet; en niettemin, ‘wat geeft dit? Het verband bestaat toch.’ Wat dit geeft? Dit geeft zooveel dat gij hier besluiten bevestigt en staande houdt, waarover gij uwe onwetendheid eigenhandig bekent! Maar..... het moet zijn; zoo willen het de Rationalisten, en het is vatbaar voor eenieder dat alle twijfel nopens zulke onfaalbare bevestigingen in strijd is met de wetenschap! Welk is het stelsel van M. Goblet nopens den oorsprong van de christene begrippen? Hij heeft het ons tot hiertoe niet gelieven te zeggen; het kort begrip van zijnen leergang, gaat slechts tot aan het christendom. Hij zal het ons eerlang willen openbaren in eene nieuwe brochuur bij Mucquardt. Brugge, Maartemaand. E. De Gryse. |
|