nakomelingen misschien eene positieve moraal bezitten.
Gelukkiglijk is het menschdom niet veroordeeld dit werk der philosophen af te wachten, en vindt het in de oude moraal op den weg der beschaving een helder licht en een trouwe gids.
Daarenboven is deze positieve moraal een ijdel woord. De feiten hoe talrijk vereenigd, hoe nauwkeurig gerangschikt en onderzocht vormen geene wet, zij openbaren wat is, maar niet wat zijn moet. Het feit op zich zelf genomen heeft geene zedelijke waarde, om over deze te oordeelen is een hooger beginsel noodig, in wiens licht het feit als zedelijk of onzedelijk, rechtvaardig of ongerecht verschijnt. Hetzelfde feit, als moord strafbaar voor God en de menschen, zal in andere omstandigheden als noodig middel tot zelfverdediging door niemand veroordeeld worden. Wie zich derhalve bepaalt tot het waarnemen der feiten en het ontleden der geschiedkundige verschijnselen, zonder deze te toetsen aan een bovenzinnelijk beginsel, stelt zich in de onmogelijkheid ooit tot een wetenschappelijk resultaat te komen.
De wetenschap bestaat niet in het waarnemen en opsommen van feiten en verschijnselen, zij heeft ten doel deze door hunne oorzaken te verklaren. Deze verklaring echter vordert beginselen wier algemeene, onvoorwaardelijke waarheid boven alle zinnelijke waarneming verheven is. Feiten en beginselen, de waarneming en het licht der rede, ziedaar de twee onmisbare bestanddeelen van elke wetenschap; zonder waarneming der feiten verdiept men zich in loutere, onvruchtbare bespiegelingen niet toepasselijk op de werkelijkheid; zonder beginselen komt men tot eene historische kennis, welke den naam van wetenschap niet verdient. Bijgevolg moet eene wetenschappelijke moraal, onafhankelijk van elk bovenzinnelijk beginsel eene onmogelijkheid heeten.
Daarbij zal deze zedeleer, al ware zij mogelijk, zonder invloed op het leven en daarom nutteloos blijven. Geen stelsel zal iets uitrichten wanneer het onbe-