Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 511]
| |
Veldtocht van Willem van Gulik en Gwijde van Namen door Vlaanderen.DE mare van de nederlaag der Franschen te Brugge klonk door Vlaanderen, als een alles wekkende donderslag. De Leliaarts, verstomd en bedremmeld, voelden hun hart benauwen; de Klauwaarts daarentegen hieven, met luid triomfgeschreeuw, het hoofd in de lucht. Wanneer de zee, door onstuimige winden omgeroerd, aan het woelen slaat, kan de minste dijkspleet eene groote overstrooming teweegbrengen; zoo was het gelegen met de gemoederen van het Vlaamsche volk. Tot dus verre hadden de Franschen de kokende driften der Klauwaarts weten in teugel te houden; maar, nu hunne macht eenen fellen knak had gekregen, braken haat en wraakzucht tegen hen met woede los. De Vlamingen waren er echter verre van af, volkomen meester te zijn in hun land. Brugge alleen had het juk van den vreemdeling verbroken. Te Gent, Ieperen, Rijsel, Dowaai, hingen, wel is waar, burgers en ambachtslieden den Leeuw aan; maar het Magistraat, gerugsteund door de meeste rijken en edelen, heulde met den vijand. Hetzelfde gold voor de kleinere steden. Wat de voorname sterkten betreft, zooals Dendermonde, Kortrijk, Wijnendale, Cassel, St-Winoxbergen, deze stonden onder de bewaking van machtige Fransche bezettingen. De Zuidelijke verdedigingslinie | |
[pagina 512]
| |
van Vlaanderen, aanvang nemende te Grevelingen en loopende over Burburg, Waten, St-Omaars, La Bassée, Pont-à-Wendin en Pont-à-Rache, zat geheel en gansch in handen van den vijand. Voeg hierbij dat schier al de burchten en abdijen, waar de bodem van het graafschap, om zoo te zeggen, mede bezaaid was, aan Leliaarts toebehoorden. Zulks was voornamelijk het geval met de kasteelen van Beveren en Saeftingen, met de sloten rondom Oudenaarde, Kortrijk, Veurne, Brugge. Wat gezegd van de buitenlandsche vijanden? Dat de vorst van Frankrijk hemel en aarde zal roeren om een overmachtig heir op de been te brengen, lijdt geenen twijfel. Van eenen anderen kant, werven Jan zonder Genade, graaf van Henegouw, Zeeland, Holland en heer van Friesland, alsook Godfried van Brabant met diens zoon, talrijke benden aan. Hoe zullen de Bruggelingen er in gelukken zoo vele en zoo machtige vijanden te overwinnen? Zal de Goede, Brugsche Vrijdag, hoe roemvol dan ook, geene onherstelbare rampen over het vaderland halen? Want, indien Philip de Schoone de zege behaalt, is het uit met Vlaanderen. De Bruggelingen echter zagen het gevaar in met kalm en onverschrokken gemoed. Dat geweld met geweld moest gekeerd worden, ging vast, weshalve zij, zonder dralen, al hunne pogingen aanwendden tot het inrichten van eene duchtige krijgsmacht. Het ontbrak de Klauwaarts voornamelijk aan kundige veldoversten. Om deze leemte zooveel mogelijk aan te vullen, ontbieden zij, benevens andere legerhoofden, Willem van Gulik, Hendrik van Vlaanderen, Jan en Gwijde van Namen, hun belovende zelf de kosten te zullen dragen van den oorlogGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 513]
| |
Deze oproep klonk in de woestijn niet. Willem van Gulik ijlde naar Brugge, in welke stad hij reeds den 23en Mei aankwamGa naar voetnoot(1). Des graven kleinzoon werd door de inwoners ‘met omsprekelicker eere’Ga naar voetnoot(2) onthaald. Met welken vaderlandschen trots de Klauwaarts hem de verschrikkelijke slachting der Franschen verhaalden, is licht om raden. Moet men Franschgezinde schrijvers gelooven, Willem keurde hun gedrag goed, dat hij zegde weerdig te zijn van in al de steden te worden nagevolgd. - Brugge, riep hij uit, is sedert eene maand veel verbeterd. Vroeger was het de hoofdstad van een graafschap; nu lijkt het de hoofdstad van een koningrijkGa naar voetnoot(3). Willem van Gulik werd aangesteld tot maarschalk over de BruggelingenGa naar voetnoot(4). De Klauwaarts wierven almede eene bende Zeelanders aan onder het beleid van Renesse. Onder hen bemerkte men voornamelijk: Floris en Wulfaart van Borselen, Rasse en Jan Mulard, Hendrik van den Zoetenlande, Hendrik Buffel, Simon van Bruggedamme, Pieter van Barstapel, Nicolaas van CadsGa naar voetnoot(5). Wat Bilderdijk tegen deze krijgslieden moge schimpenGa naar voetnoot(6), zij gingen terecht door voor dappere en edelmoedige mannen. De Bruggelingen namen ook Engelsche schutters in dienst, destijds om hunne bedrevenheid zeer vermaard. | |
[pagina 514]
| |
Het bevel over deze huurlingen werd opgedragen aan Willem van GentGa naar voetnoot(1). Onderscheidene heeren van Brabant, die de Klauwaarts zeer genegen waren, werden almede getokkeld. Sommigen, waaronder Huig van Arkel, Jan van Cuick, Gielis en Hendrik van Duffel, Arent van Loon, Gozewijn van Gotsenhove, Hendrik van Petershem, beantwoordden aan den oproep der Bruggelingen. - Gwijde van Namen wierf ondertusschen, op kosten van de Brugsche gemeente, geoefende krijgers aan in Duitschland, waaronder de graaf van Catzenhelleboghe en de heer van Monttabour de voornaamste warenGa naar voetnoot(2). Of er met drift werd geieverd om de trouw geblevene edellieden van Vlaanderen onder de vaan der Klauwaarts te lokken, hoeft niet gezegd. Onder degenen, die goed en bloed te pande stelden voor het vaderland, bemerkte men voornamelijk: Rogier van Rijsel, Boudewijn van Hondschote met zijnen broeder, Zeger van Gent met zijnen zoon, Jan van Monin, Eustaas van Meilegem, Willem de Visch, Jan Borluut, Geeraart Ferrant, den heer van Pietersam, Geeraart van Oudekerke, Bernaard van den Halcle, Geeraart en Godfried van Meerhem, Alexis van Assenede, Jan van der Marckt, Bongelin van Aardenburg, Gielis van Mullem met zijnen broeder en Willem van BrodermerschGa naar voetnoot(3). Men ziet het, Brugge dat, om zoo te zeggen, het hoofd was en het hart der vaderlandsche beweging, deed alle mogelijke pogingen om een duchtig leger op de been te brengen. Nu kwam het er op aan om de Franschen uit al | |
[pagina 515]
| |
de steden van Vlaanderen te jagen. Deze taak, welke met groote zwarigheden gepaard ging, werd echter vergemakkelijkt door eene grove krijgskundige fout van den vijand. Trouwens, de macht der Franschen, welke zeer aanzienlijk was, lag hier en daar in talrijke sterkten verspreid. Hadde Jacob van Châtillon, na de nederlaag van Brugge, al zijne beschikbare krijgslieden bijeen geroepen, te zamen met de Leliaarts uit Vlaanderen, hij kon op min dan acht dagen tijd, ongeveer 10,000 of 15,000 man onder de wapens hebben. Trekkende vervolgens, aan 't hoofd van dit leger, regelrecht naar Brugge, voor nog Willem van Gulik of andere veldoversten aangekomen waren, zou hij, naar alle waarschijnlijkheid, den opstand onder de overmacht hebben verpletterd; althans zou hij, in afwachting van hulp uit Frankrijk, de Klauwaarts belet hebben hunne krijgsmacht in te richten en samen te trekken. Met onverrichter zake naar Frankrijk te ijlen, gaf hij den Bruggelingen tijd en gelegenheid om een machtig leger op de been te brengen en ondertusschen de Fransche bezettingen, de eene voor de andere na, te omsingelen en tot overgaaf te dwingen. Willem van Gulik, den toestand klaar overziende, begreep dat er met doorwerken alles te winnen was. Hij trok dan ook onmiddellijk uit Brugge, aan 't hoofd van eene sterke krijgsmacht, en liep de omstreken af, verslaande of verdrijvende den vijand, zoodat ‘het al eedt dede dat yewers stede hielt’Ga naar voetnoot(1). Vervolgens ging Willem het beleg slaan om Wijnendale, weleer graaf Gwijde's dierbaar verblijf. Dit burchtslot kon echter, uit hoofde van zijne kloeke verschansingen en zijne talrijke bezetting, niet dan met groot volksverlies stormenderhand ingenomen worden. van Gulik, kennende het gebrek der verdedigers aan voldoende mondbehoeften | |
[pagina 516]
| |
om het lang uit te houden, verkiest ze door uithongering tot overgaaf te dwingen. Met dit doel laat hij onder de muren van Wijnendale eene sterke macht liggen, welke ruimschoots voorzien was van ‘engienen’ uit BruggeGa naar voetnoot(1), keerende zelf terug naar deze laatste stad. Willem verbleef hier tot den 31en MeiGa naar voetnoot(2), durvende, uit vrees voor eenen aanslag der Leliaarts, die voortdurend talrijk bleven en machtig, Brugge aan haar zelven niet overlaten. Hoorende nu dat zijn oom Gwijde naderde aan 't hoofd van eene aanzienlijke krijgsmacht, verliet hij Brugge met een talrijk leger. Willem trok uit ter verovering van Westelijk en Zuidelijk Vlaanderen, alwaar de Franschen tot dusverre volkomen meester waren. Zijn heir moest ongeveer 7000 of 8000 man bedragen. Onder de voornaamste aanleiders bemerkte men, benevens de hooger genoemde edellieden, Willems eigen broeder, alsook den proost van St-Pharaildis en den ‘heremite Evrard’Ga naar voetnoot(3). Het gros van het leger bestond echter uit ambachtslieden van Brugge en Het Vrije. van Guliks ‘herevaert’ leek een triomftocht. Den 1en Juni overmeesterde hij Gistel met het omliggende ambacht, slaande, ten behoeve van Brugge, de goederen aan van heer Jan, een volbloedigen LeliaartGa naar voetnoot(4). Van hier vertrok hij naar Nieuwpoort en omstreken, doende alom Franschen en Leliaarts voor de macht zijner wapenen zwichtenGa naar voetnoot(5). Den 5en Juni, zette Willem zijnen tocht voort naar HondschooteGa naar voetnoot(6), loopende onderwege Veurne af met het omliggende ambacht. Deze streek krielde van Leliegezinde grooten, waaronder men vooral den heer van Stavele, den burggraaf van Veurne en de | |
[pagina 517]
| |
heeren van Haveskerke opmerkte. De abten van Ten Duinen, van St-Nicolaas, van St-Winox-Bergen, van Clasmarez, van Loo en andere kloostergemeenten, schijnen almede de Klauwaarts ongenegen te zijn geweest, zoodat zij ‘sochten alle het volk te trecken tot de zijde vanden Coninck, ende namentlick die van Veurnambacht, welcke van hun seer bepreeckt waren’Ga naar voetnoot(1). van Gulik werd dan ook door de verdrukte lands- en ambachtslieden met uitbundige vreugde onthaald. Dat er talrijke kerels, wier hart tegen Frankrijk hevig wrokte, plaats namen in de rangen van Willems leger, lijdt geenen twijfel. Aan 't hoofd van zijne vermeerderde krijgsmacht, verschijnt van Gulik den 6n Juni vóor de poorten van St-Winox-Bergen. De verdediging van deze stad was toevertrouwd aan Wales Payelle, die het bevel voerde over 700 ruiters en minstens 3,000 of 4,000 voetgangers, derhalve macht genoeg om achter stevige muren een langen wederstand te bieden. Maar de Franschen, vreezende voor de bevolking, die met drift den Leeuw aanhing, dierven de komst der Vlamingen niet afwachten. Payelle ontvluchtte derhalve de stad in de richting van Cassel. Hier deed hij het kasteel bezetten door Jan van Haveskerke en zijnen broeder Gielis, aan 't hoofd van talrijke en moedige krijgslieden, waaronder de heeren van Fiennes, van Renty, van Courtrizal, van St-Aldegonde, voornamelijk uitblonken. Na deze bezetting voorzien te hebben met voorraad van mondkost en krijgsgeschut, vervorderde Wales Payelle zijnen weg naar St-Omaars, welke stad hij almede in goeden staat van verdediging steldeGa naar voetnoot(2). Ondertusschen was van Gulik, zonder slag of stoot, | |
[pagina 518]
| |
in St-Winox-Bergen gedrongen, alwaar hij door de bevolking met uitbundige vreugde werd onthaald. Van hier zendt Willem krijgsbenden uit naar Grevelingen, Burburg, Waten en andere grenssterkten. Alom wijken de Franschen voor de Vlamingen, of worden met geweld verjaagd. Nu besluit van Gulik het beleg te slaan om Cassel. Deze stad, liggende zes mijlen bezuiden Ieperen, op eenen vrij hoogen berg, van waar men 32 torens zien kan, was het kloekste bolwerk van Zuidelijk Vlaanderen. Den 9en Juni, ‘Saterdaghes SinxavontGa naar voetnoot(1),’ breekt Willem met zijn leger op uit St-Winox-Bergen naar Cassel. Nog denzelfden dag neemt hij bezit van de stad, wier inwoners op Frankrijk ten zeerste gebeten waren; maar het kasteel, op het toppunt van den berg gebouwd, biedt een hardnekkigen wederstand. van Gulik, ziende dat hij, zonder een geregeld beleg, de sterkte niet kan meester worden, slaat zijne tenten op om Cassel. Hier ontbiedt hij ‘engienen’ uit Brugge, welke hem aldra worden toegezondenGa naar voetnoot(2). Nu doet hij de muren van het kasteel met geweld beschieten en berammen, waarna de Vlamingen met driesten moed storm loopen. Ondanks deze pogingen, gelukt Willem er niet in de sterkte in te nemenGa naar voetnoot(3). Ondertusschen komt, na drie weken belegerens, het burchtslot Wijnendale over, op voorwaarde dat de Franschen met hunne wapens en goederen ongedeerd mogen aftrekken. Den 1en Juni, daags na Ons Heeren Hemelvaart, | |
[pagina 519]
| |
was Gwijde van Namen met Duitsche hulpbenden te Brugge aangekomen. Hij werd processiesgewijze door de straten geleid, die bestrooid waren met gras. Boven het vreugdegejuich der menigte, klonken, ten teeken van triomf, de zware tonen der stadsklokkenGa naar voetnoot(1). Als zoon van den graaf, droeg men aan Gwijde het bestier op over Vlaanderen, schenkende de gemeente hem te dien einde, benevens andere ‘hooveschedenGa naar voetnoot(2)’, eene kostelijke kroonGa naar voetnoot(3). Gwijde verbleef niet lang te Brugge, maar trok uit naar Kortrijk, aan 't hoofd van een sterk leger, dat gevoegelijk voorzien was van allerhande krijgstuigenGa naar voetnoot(4). Hiermeê sloeg hij het beleg om 't kasteel. Ondertusschen wonnen de Klauwaarts voortdurend veld. Kortrijk met de gansche kasselrij viel hun mêeGa naar voetnoot(5); hetzelfde gebeurde met Oudenaarde en de omstreek. Uit hoofde van ‘haerlieden groote wreetheit ende overwillichheit’, werden Franschen en Leliaarts door burgers en ambachtslieden gehaat en verfoeid. Men begon ze dan ook ‘waer hier, waer daer, daghelick lanex rudelick thantierene, ende ook somtijts doot te slane, zonder eeneghe conpassie oft medelijdeneGa naar voetnoot(6)’. Want, als de lang bedwongene woede van het verdrukt gepeupel eens de teugels afschudt, holt zij voort met dolle razernij, kennende noch perk, noch palen. Tot dus verre hadden de Leliaarts in Ieperen de boven- | |
[pagina 520]
| |
hand behouden. Hier ook heulden Magistraat, edelen en rijken meestal met den Franschman; de ambachtslieden daarentegen hingen met drift den Leeuw aan. De Leliegezinden, door de dreigende houding der Klauwaarts verschrikt, moesten echter het hoofd in den schoot leggen. De gemeente rustte dan ook 500 voetgangers uit, allen in 't rood gekleed, die zij, benevens 100 boogschutters, naar Kortrijk zond. De Wazenaars, over 't algemeen met lijf en ziel verkleefd aan taal en land, hadden ondertusschen het beleg geslagen om Dendermonde. Maar, deze stad kloek verschanst zijnde en daarenboven door eene talrijke bezetting verdedigd, waren zij er tot dus verre niet in gelukt ze te bemeesteren. Gent bleef almede in de macht der Franschgezinden. De ambachtslieden, wel is waar, trokken partij voor de Klauwaarts; maar zij moesten onderdoen voor het Magistraat, gerugsteund door de meeste edelen en rijken. Zoo dus, na eenen maandelijkschen veldtocht, was schier gansch het Vlaamschsprekende Vlaanderen uit de slavernij verlost der Franschen. In het Land van Waas behield de vijand nog slechts Saeftingen, Beveren en Dendermonde; het Land van Aalst was volkomen vrij: hetzelfde gold voor het Kortrijksche, met uitzondering van het kasteel, waar Gwijde van Namen om legerde; behalve Gent, hing geheel Noordelijk Vlaanderen met Het Vrije, het Brugsche en den zeekant, den Leeuw aan; met uitneming van het kasteel van Cassel, dat door Willem van Gulik in 't nauw werd gezet, mocht hetzelfde worden gezegd van Zuidelijk Vlaanderen. Fransch Vlaanderen daarentegen, met Rijsel en Dowaai, zat noch volkomen in de macht van den vijand.
J. Plancquaert. |
|