den nacht gewaakt, en nagedacht, en geweend, en gebeefd; en zij had des anderen daags nog geweend en nog gebeefd en eindelijk aan vader stotterend bekend dat, zoo hij erin toestemde, zij wel Simon huwen wou. Hij! erin toestemmen! wat zou de zak Napoleons... neen, wat zou de wereld wel zeggen?
Bertha was gewis niet voor Simon.
Neen, want zij was te zeer haren plicht indachtig om tegen haars vaders wil, hoe onredelijk die ook wezen mocht, het huwelijk aan te gaan. Vader had uitspraak gedaan, en alles was gezegd. Dat was hetgeen zij Simon deed begrijpen, wanneer hij eindelijk de langgewenschte gelegenheid vond om met haar eenen oogenblik onderhoud te hebben.
Hij had haar toen gevraagd, indien hij werkte, indien hij slaafde dag aan dag om wat goud te vergâren, en bij drie, vier jaren terugkwam om vaders toestemming op nieuw te vragen - of hij hopen mocht haar nog vrij te vinden? En zij zegde dat hij voorzeker arbeiden mocht om zijn lot te verbeteren, maar zij ried hem dat te doen om zijnentwil enkel, niet om harentwil. Hij mocht overigens vrede hebben: zij zou vrij blijven, zij begeerde niet meer te trouwen.
Tenzij met Simon...?
Neen, dat bekende ze niet, maar toen hij dat vroeg werden hare wangen rood, hare oogen vochtig. En Simon verliet haar, vol van hoop, haar vragend dat indien hij bij drie jaar geen welstand genoeg vergaderd had, zij op hem niet meer wachten zou, en maar doen zou wat heur hart heur ingaf.
Maar hij dacht dat men zooveel wonders verrichten kan in drie jaren, en hij was blijde....
Wie weet, wie weet zoo Bertha voor Simon eigenlijk niet wezen zou?