Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 472]
| |
Terugblik op het vaderland.Dat volk had eigen gedaante, houding,
gedacht, inborst en opvoeding,
Hugo Verriest. - De vlaamsche Vlagge.
AMERIKA, verkoren Land!
Voor wie mijn hart in liefde ontbrandt,
En kloppend stemt het lied waar trots en dank in gloeien.
Ja, immer galmt mijn Vlaamsche stem
Langs meer en stroom met Dietsche klem:
Aan u, Colombia, zal eeuw'ge dank mij boeien!
En toch vergeet ik Brabant niet
Dat tegenlacht in 't oost-verschiet;
Waar ik aan moeders zij mijn eerste lied mocht zingen.
O ja! Amerika is schoon;
Doch Belgie, Belgie spant de kroon!
Een basterdzoon alleen kan dit gevoel verdringen.
Grootsch is Natuur en ongekrenkt
In al wat ons hier tegenwenkt:
De stroomen, golf en meer - al ongemeten plassen -,
De bergenkruinen, wolkenhoog,
Als zuilen van den hemelhoog,
Waar 't loover kruipt en rankt en duizend bloemen wassen.
En toch denk ik aan 't Land van Waas,
Aan de oevers van de Schelde en Maas,
Waar Neêrlands rundervee in bonte kudden grazen;
Aan Vlaand'rens velden rijk aan graan
Met gouden halmen overlaan,
Die 's vreemden starende oog verrukken en verbazen.
De snelgewiekte vogelvlucht,
Die wiegt en wemelt door de lucht,
Prijkt hier in gouden dons met eêlgesteent' doorwoven.
Geen woordenpraal van poëzie
Schenkt luister aan den kolibrie:
Geen dichtkunst kan naar waard zulk pronkjuweeltje loven.
| |
[pagina 473]
| |
Maar 't vog'lenheer, zoo bontgeveêrd,
Kent klank noch maat en kwinkeleert
Niet als de Vlaamsche bard in onze Vlaamsche velden;
Waar meerle en vink en nachtegaal
En leeuwerk galmen altemaal
Hun eigen tooverlied en doen hun kunstschat gelden.
Amerika, het Wonderland,
Noopt allen tot zijn gastvrij strand,
En ieder, vrij en vroo, kan er zijn afdak bouwen.
De bodem hier met goud gevuld
Verrijkt hem die den Arbeid huldt,
En rozen zijn de loon voor die geen dorens schouwen
Doch biedt Colombia geneugt,
Ik mis de gulle Vlaamsche vreugd
Van 't vaderlandsch gezang dat galmt uit Dietsche monden.
'k Ontwaar den blik van moeder niet;
Ik mis haar stem in 't Brabandsch lied,
En kan haar mijn geluk en welzijn niet verkonden.
Geen volksras van verwijderd strand,
Dat hier zijn tent niet nederspant,
Wiens taal niet wederklinkt in onvervalschte tonen.
En ieder bij het gulle onthaal
Roept luid met fierheid en met praal:
‘Ik ben van uw getal, Amerikaansche zonen!’
Doch geene stem klinkt luid en schoon
Als deze van den Vlaamschen zoon:
‘In Vlaand'ren zag ik 't licht! Ik ben een Belg geboren!’
En lijk een elk die taal verstaat,
Kent ons ook ieder op 't gelaat:
Hem is in 't Gulden West ontzag en eer beschoren.
Hem loof ik niet die gispt en hoont
Der vreemden trant en landgewoont,
En wat niet zweemt en ruikt naar vaderlandsche zeden.
‘Wiens brood men eet, wiens taal men spreekt’
En die zijn weerds gebruiken breekt,
Moest ook zijn gastvrij erve en bodem niet betreden.
Maar schoon 'k uitheemsche zeden vier,
Ik denk aan nationalen zwier
Van praal en vreugdgeschal in kerk- en volkenplechten:
Aan beiaardklank en klokgebrom,
Aan ommegang en feestgetrom;
Wat eeuwen 't Vlaamsche hart aan 't Vlaamsche hart kon vlechten.
| |
[pagina 474]
| |
De lucht die ons hier tegenwaait,
En al wat in den dagkring draait,
Spreekt bloot van aardsch genot en broze stofbelangen.
Men schat de weerde naar het geld:
De rijkaard hier is heer en held,
En zwaait de vaan aan 't hoofd der afgesloofde rangen.
O jubel! Edel Belgenland!
Bij wie het heilig vuur ontbrandt
Van Kunst en Wetenschap met Godsdienst saamgeklonken.
Ja, Nijverheid en Landbouw bloeit,
Waar Kunst en Godsdienst 't hart ontgloeit,
En 't edel Voorgeslacht voor eeuwen kon op pronken.
Men zegt, dit groot Gemeenebest
Erkent geen rang van eerst en lest:
Zijn zonen staan gelijk in vrijheid, recht en waarde.
En werwaarts de gestarde Vlag
Ontplooit haar invloed of gezag,
Nooit zag m'een harer zoons die dwang in de oogen staarde.
Doch kent men rang noch dwang hier niet,
't Amerikaansche Grondgebied
Huldt zedelijke weerd in hen die weerde toogen.
En daarom zien wij 't Vlaamsch geslacht
In aanzien op den troon gebracht
Van Kerkelijk gezagGa naar voetnoot(1) en kunst- en geestvermogen.
Amerika en Belgenland,
U kleef ik aan met hart en hand,
Verheugd u bei mijn vaderland te mogen noemen.
Voor u, o mijn geboortegrond!
Juicht fier mijn zang uit Vlaamschen mond.
En U, Colombia, zal hij ook luide roemen.
Doch noem ik mij Amerikaan,
Ik leef en sneef voor de oude vaan,
De driegekleurde vlag van Vlaand'rens kloeke telgen.
Die vlag waait gansch de wereld rond,
Hoog toegejuicht uit vreemden mond,
De zegerijke Vlag der katholieke Belgen!
Montreal. Anselmus, C.S.C. |
|