Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |
De tempeliers.IV.NA de geschiedkundige aaneenschakeling der feiten gade geslegen te hebben, behoort het nu de echtheid dier daadzaken op te speuren, de billijkheid der veroordeeling te bewijzen. Om klaar te zijn moeten wij drie hoofdpunten vaststellen, te weten: Dat Philip de Schoone zijn gedrag haastig en hatelijk was; dat paus Clemens V, alhoewel den munteschrooder te toegevende, de rechten der kerke niet laten krenken heeft; dat de Tempeliers plichtig zijnde, de paus, met het afschaffen van het order rechtveerdiglijk en wijzelijk gehandeld heeftGa naar voetnoot(1). De koning van Vrankrijk, al was hij nog in 1306 aan de oproerige Parijzenaars ontsnapt met in den Tempeltoren te vluchten, had welhaast die edelmoedige bescherming van wege de Tempeliers vergeten. Zijn staatkundig gedacht van alleenheerschappij lag hem opperst: ‘Ik ben koning en meester in Vrankrijk, aan mij dan alle macht; wie door zijne eigene rechten mijne rechten kan krenken, mijne plannen kan verijdelen, die moet uit den weg.’ - Zoo dachten de groote koning en zijne legisten en zoo wrochten zij: zij waren het die, de eerste na 't vallen der Roomsche dwingelandij, het heidensch gedacht der overheid in | |
[pagina 442]
| |
staatswezen eropnamen d.i. den staat behoort alles, geene vrijheden voor de leden, zij zullen blijmoedig den knieval doen vóór den al overheerschenden ‘Kaisar’. - Nu de Tempeliers bezaten menigvuldige vrijheden: Dat viel Philip lastig en hij mocht noch kon zulks in zijne staatkunde dulden: alle gelegenheid nam hij te baat om het order te doen vallen. - Maar de koning van Vrankrijk was niet alleenlijk tot het koningdom met onbeperkte macht, gedreven, hij was ook baatzuchtig: geld immers had hij noodig om zijne vrijheidpletterende plannen uit te voeren: hij perste Vlaanderen uit; hij vervalschte de munte, verminderende het gewicht en het gehalte; het geld der Tempeliers die machtig rijk waren en aan wie hij groote sommen geleend had, bekoorde hem ook, en hij zoude wel door sluwheid of door geweld die rijkdommen in zijne schatkisten doen schuiven. Op aanklaging van eenen zekeren Squinus deed hij aanstonds het rechtsonderzoek tegen de Tempeliers beginnen. Hooger zagen wij hoe hij op 't onverwachts, binst den nacht, den Tempeltoren overrompelde en het goed der Tempeliers aansloeg; hoe hij, ongeduldig, den paus Clemens, zijne traagheid verweet; gedurende zeven jaar zijne heiligheid opruischte om de vernieling van het order uit te spreken; hoe hij zijne rechten te buiten ging in het onderzoeken der schelmstukken en het veroordeelen der Tempeliers; met welken spijt hij de mare ontving van de opschorsing der macht der geloofopzoekers; met welke valschheid hij met den paus het verbond sloot te Poitiers in 1308, waardoor hij het bestuur der Tempelgoederen verkreeg: hoort liever de woorden zijner gezanten bij den paus: ‘Hij (Philip), zeide ons, dat hij reeds te Poitiers wist dat al die rijkdommen verloren zouden gaan en verkwist worden’; hoe hij verraderlijk den grootmeester en Godfried van Gonnaville op eenen houtstapel deed levende verbranden. Dat is de schandelijke handelwijze van den munteschrooder. Clemens V van zijnen kant ‘bezat de schranderheid van geest niet om Philip zijnen handel en wan- | |
[pagina 443]
| |
del gansch te verstaan. Gemakkelijk en toegevende van inborst oordeelde hij misschien dat zijn voorzaat paus Bonifacius VIII te onvoorzichtig en ten ongetijde dikwijls gehandeld en gewrocht had. Hij was ook Franschman van geboorte, lijk bijna al de Fransche prelaten van dien tijd, en omdieswille Philip zeer genegen: van daar stond hij al af wat dat hij kon, zonder nochtans de rechten der Kerke te krenken.... Min vrijheid genoot hij door zijne bloedverwanten aan welke hij allerlei weerdigheden en voorrechten schonk. - Nevens andere deugden bezat hij de rechtveerdigheid.... niettemin in openbare zaken of in 't bestuur der H. Kerk was hij te benauwd en te voorzichtig; liever dan de moeilijkheden zonder aarzelen te keere te gaan, vluchtte hij ze door omwegenGa naar voetnoot(1)’. - Wanneer nu de zaak der Tempeliers opkwam, wilde hij in den beginne op geener wijze aan de hoonende geruchten geloof hechten: niettegenstaande, de Fransche koning, met zijnen taaien wille, hield aan en viel schrikkelijk den paus lastig. Eindelijk, na de komst van J. van Molay in 1307, schreef Clemens naar Philip dat hij over was van droefdheid en angst, ‘maar, voegt hij er bij, omdat uwe herhaalde vragen voor mij zoo gewichtig zijn, omdat de grootmeester en andere Tempeliers mij er om smeeken, ben ik van gedacht het wettig onderzoek te beginnen’. De laatste reden was het, als blijkt uit heel den brief, die voor hem beslissende was. Herinneren wij de bittere woorden die Clemens den munteschrooder toezond toen hij de schielijke gevangneming der Tempeliers vernam. In 1308 sloot hij met Philip het verdrag te Poitiers; maar reeds in 1310, op het zeggen van Philips eigene gezanten, kloeg de paus jammerlijk over het willekeurig bestuur van den koning over de Tempelgoederen. Opvolgentlijk, uit hoofde van de menigvuldige schuldbelijdenissen der Tempeliers | |
[pagina 444]
| |
en door eigen ondervinding geleerd, zet hij het onderzoek voort en schafte het order af den 3 April 1311. - Ziedaar het karakter en het handelen van Clemens V. Welk oordeel moeten wij over hem strijken? - Ten eersten dat hij de kerkelijke rechten ten alle tijde verdedigde; in alle zijne brieven immers aan Philip, bevestigt hij zonder ophouden, dat het der H. Kerk alleen behoort te beslissen over het lot der Tempelheeren en het gebruik hunner rijkdommen. Ten tweeden dat hij de toepassing dier rechten, omdeswille van zijnen toegevenden inborst en zijne genegenheid tot den munteschrooder te dikwijls van kante gewezen heeft: ruwer moest de valsche waalsche koning behandeld worden, met de geestelijke roede der verwatenis of door andere straffen moest hij gekastijd worden. Is het daarom te zeggen dat de paus zonder recht of reden de Tempeliers veroordeeld heeft? In 't geheele niet. ‘Wij houden staan, schrijft Dr Jungmann, dat paus Clemens V, na de toestemming van de algemeene kerkvergadering van Vienne, rechtveerdig en voorzichtig te werke gegaan is in het afschaffen van het TempelorderGa naar voetnoot(1).’ - Onloochenbaar is wel het eerste bewijs dat spruit uit de toestemming van eene algemeene kerkvergadering. Deze alhoewel in bestuurlijke zaken niet onfaalbaar, is niettemin hoogst geloofweerdig om het groot getal wijze en deftige bisschoppen en andere verdienstelijke mannen van alle landen en gewesten van Europa die er zeteldenGa naar voetnoot(2). Voegt daarbij de getuigenis van het meestendeel der gelijktijdige geschiedenisschrijvers, van vele edele huisgezinnen wier verwanten in den bloede het order | |
[pagina 445]
| |
ingegaan waren: deze beklagen wel is waar de afschaffing, maar zij bestatigen ook dat zij rechtveerdig was. - Gaan wij tot de innerlijke bronnen waaruit wij de plichtigheid der Tempeliers kunnen putten: het zijn de belijdenissen, getuigenissen en verklaringen des grootmeesters, der meesters, ridders en broeders serjantenGa naar voetnoot(1). Genoegzame redens vond er de paus, lijk hij in de bullle ‘Vox in excelso’ getuigt, om het order te doen verdwijnen. De Tempeliers verklaarden meer dan twee duizend strafbare feiten. - Natuurlijk, zou iemand opwerpen, pijnbanken, folteringen van alle slach wierden in werke gesteld om die ellendige slachtoffers den schrik in te jagen en ze tegen wil en dank baldadigheden en ketterijen te doen belijden. - Daarop valt er eerst te bemerken dat zij grootelijks missen die met onze hedendaagsche gedachten in gerechtzaken, de vonnissen en middels om de waarheid te ontdekken der middeneeuwsche gerechtshoven willen oordeelen: het veroorbaren der folteringen, mits zekere wetten, om den plichtige tot bekentenis zijner misdaad te brengen, was volgens de grootste geleerden, eene billijke middel, gansch in overeenkomst met de gebruiken van dien tijd. Daaruit volgt dat, waren er eenige Tempeliers die valsche getuigenissen gegeven hebben, de groote menigte al evenwel, om deswille der pijnen, de waarheid niet zou verzwegen hebben. Ten anderen, wat gansch de opwerping vernietigt is de onechtheid van hetgene men beweert: over de Tempeliers door den paus en de kardinalen te Poitiers en Chinon onderzocht, schrijft Clemens V in de bulle ‘Vox in excelso’ dat zij alles bekenden, vrij, openhertig, zonder dwang of vreeze. Hetzelfde gebeurde te Parijs in de tegenwoordigheid der pauzelijke gezanten die er 300 veroordeeldenGa naar voetnoot(2). Dat er eenige bijzonderlijk door Philips afgeveerdigden gepijnigd zijn geweest, is onweerlegbaar, maar | |
[pagina 446]
| |
dezer gedwongene verklaring kan de erkentenis van verre het meest getal geenszins verijdelen. Volgens recht en reden wierden zij dan ten onder gebracht. Geene mindere voorzichtigheid heeft Clemens V gebruikt: in de algemeene kerkvergadering van Vienne wilden de eene dat men ze kortaf veroordeelde; andere vonden dit voorbarig en begeerden dat het onderzoek voortging; andere, en 't was het grootste getal, de moeilijkheid van het voortdurend onderzoek en de langgewenschte vrede der H. Kerk inziende wilden het order voorloopig afschaffen. Zoo dacht ook Clemens VGa naar voetnoot(1) en na hem gansch de vergadering. Alhoewel, in alle landen de Tempeliers van den rechten weg niet afgeweken waren, gelijk ieder echter uit het lezen verstaan heeft, waren de misdaden groot en het order algemeen slecht befaamd: het welzijn der H. Kerk en der samenleving eischte zijne vernietiging. - Hoe is het mogelijk, zeggen de verdedigers der Tempeliers, dat hun luisterlijk order, steunpilaar van 't Christendom in het Oosten, zoo diep gevallen zoude zijn, alle walgelijke, zelf beestelijke misdaden toelatende? Hoe zal ooit de nieuw ingekomene Tempelier, tot den dienst des Heeren met eene Heilige liefde ontstoken, een Christusbeeld durven bespuwen, het onder de voeten trappelen enz.? - Eerst en vooral zal ik antwoorden dat er niet te zoeken valt Hoe het zijn kan, maar, daar het van daadzaken geldt, dat men moet de bewezene schandfeiten aan veerden. Indien wij naderhand de oorzaken dier bedorvenheid vergen, kunnen zij in korte woorden klaar getrokken worden: de Tempeliers waren niet alleenlijk kloosterlingen, maar ook krijgslieden en bijgevolg aan al de gevaren blootgesteld die men in het woelig en ongestadig krijgsleven ontwaart. De Tempeliers verkeerden ook meest in het aantrekkelijk Oosten: zij werden plotseling van uit het strenge Westen te midden der bedorvene volkeren van Azië gesmeten: zij kwamen in onderhande- | |
[pagina 447]
| |
ling met mannen van alle landen en godsdienst, zagen voor hunne weinig gewone oogen den handel en wandel dier Mahometanen, verwijfd en hunne lichamelijke begeerlijkheden overgeleverd; zij beschouwden er de Oostersche Christenen, uit hoogmoed en afgunst in verschillige gezindheden verdeeld, en elkander bestrijdende. Is het dan te verwonderen, wanneer luchtgesteltenissen en menschen medewrochten, dat zij de zeden, gebruiken, gedachten en zinnebeelden overgenomen hebbenGa naar voetnoot(1). Voegt bij die twee redenen den invloed der groote rijkdommen langzamerhand door de Tempeliers verzameld; nu tegen de weelde en overvloed valt het den mensch lastig te strijden. Eindelijk zij zouden missen die meenen dat alle nieuwgeschapene Tempelier alreeds op den weg der volmaaktheid wandelde: verre van daar, het meestendeel waren ongeletterd en ruw van zeden, zelf kwaaddoeners door Gods genade getroffen. Nu ten slotte de misbruiken die onder de Tempeliers woekerden waren de eenigste slaande redens hunner uitroeiing. Lijk uit aangehaalde geschiedenis blijkt is het nochtans niet te loochenen dat het politiek gedacht en de gierigheid van Philip den munteschrooder, de toegevenheid van Clemens V onrechtstreeksche en aandringende oorzaken zijn geweest. J. Coussement. Thielt. |
|