Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 390]
| |
Af.I.
| |
[pagina 391]
| |
sluitend in gebruik: daervan nog onbekend. In de 17e eeuw bleef af in dergelijke zegswijzen de gewone uitdrukking; allengs echter werd zij - althans in Noordnederland - door van verdrongen, zoo echter dat nog in de 18e eeuw menigmaal af gebruikt werd, waar wij thans van zeggen. Zoo bezigde men er af, daaraf, hieraf enz. in de volgende gevallen: a) als omschrijving van den 2en naamval van den bezitter, b.v. D'Alziende kent hier d'oirzaeck af, Vondel (uitgave van van Lennep) 9, 54; - wanneer 't hier eens den smaeck al heeft, 3, 314; b) als aanwijzing eener oorzaak. Zoo trots dat mij er 't hart af krimpt, Vondel 6, 167. - Daer nu het gansche lant te jammerlyck af roockt, 9, 48; c) als uitdrukking van eene (figuurlijke) scheiding of verwijdering, in welk geval het voorzetsel van (en dus ook het bijw. af) thans door voor is vervangen. Wacht u toch daer af. D. Heinsius Bacchus, 2; d) als aanwijzing van het onderwerp waarover gesproken of gedacht wordt bij de werkw. spreken, zeggen, hooren, vernemen, denken, weten enz. B. v. Daar.... anderen met kleene eer af spraaken. Hooft, TacitusGa naar voetnoot(1) bldz. 172 (7ste reke opwaards). En vooghels daar nooit af gehoort was. Hooft, Tacitus, bldz. 46 (4e reke opwaards). Daer hoor ick weynig af. Cats 2.521. Als de mensche sterft, en weet hy niet daer af. D. Heinsius Ned. Poëm. 23. Daer Caesar zoo luttel af wist. Hooft, Tacitus bldz. 166 (22ste reke nederwaards). Die 'er meede af geweeten hadden. Hooft, Tacitus bldz. 179 (4de reke nederwaards). Nergens af weetende. Hooft Tacit. bldz. 214 (12e reke nederwaards). Het laatstgenoemde gebruik van er af, daarop enz. bij spreken, weten enz., zoo merkt de Woordenb. aan der Nederl. Taal, heeft in de volkstaal, vooral buiten | |
[pagina 392]
| |
Holland, nog niet opgehouden: men hoort nog uitdrukkingen als: spreek er niet af; wat weet gij daaraf?’ In West-Vlaanderen, en elders in Belgenland ook meene ik, bezigt het volk nog dagelijks het woordeken af in al de verschillige gevallen a) b) c) d) die hierboven vermeld staan, ja zelfs meer als dat het van zegt. Nogtans eindigt de Woordenboek der Nederl. T. met te zeggen: ‘Doch in de schrijftaal worden zij niet meer gebezigd’. Waarom? Daaraf enz. is zoo oud als de tale zelve, wierd in de middeleeuwen uitsluitelijkGa naar voetnoot(1) in de 17e eeuwe gewonelijk, in de 18e nog dikwijls, ja zelfs in onze eeuwe nog somtijds in de schrijftale gebezigd. Geen één taalkundige, geen één woordenboek, geen ééne spraakkunste en keurt of en heeft het ooit afgekeurd, bij mijne wete. Integendeel: Dr W.G. Brill in zijne Nederl. Spraakleer ten gebruike bij inrichtingen van hooger onderwijs, Leiden E.J. Brill 1881. IIe deel’, zegt op bldz. 199: zoo ‘zegt men: Ik weet er reeds veel van (voorheen beter: Ik weet er reeds veel af, want van is een voorzetsel) enz.’ Dus af is alleszins beter! Reden te meer om achter de bijwoorden van plaatse: ‘daar, waar, ievers, nievers, overal, er’, aan af ten minsten zelfs in de schrijftale, het zelve recht te geven als aan vanGa naar voetnoot(2). Uit Brugge. J. Craeijnest. |
|