Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 382]
| |
De goede, Brugsche vrijdagGa naar voetnoot(1).VLAANDERENS toestand in den aanvang van Mei 1302 was al wat men hachelijk noemen mag. De heerschappij der Franschen scheen op onwankelbare gronden gevestigd. Trouwens, al de pogingen van Jan Breidel en Pieter de Coninc om den dwingeland | |
[pagina 383]
| |
te verjagen, waren mislukt. Gent bleef halsstarrig gehecht aan de partij der Leliaarts; Ieperen, Kortrijk, Oudenaarde, waren machteloos, of toonden althans weinig iever voor de vaderlandsche zaak; Brugge zelf was Pieter de Coninc afgevallen, ja, had hem bedreigd met den dood. De vrome volksleider had dan ook het graafschap verlaten, kiezende zijn verblijf waarschijnlijk in Zeeland. Van eenen anderen kant, had Jacob van Châtillon te Kortrijk eene aanzienlijke krijgsmacht verzameld, waarmeê hij de Bruggelingen bedreigdeGa naar voetnoot(1). Een onbeschrijfelijke schrik bevangt nu deze laatsten. Zoo Leliaarts als Klauwaarts vreezen voor hun goed en bloed. Zij kennen immers de wreedheid en de trouweloosheid van den Landvoogd, thans bijgestaan en ingeblazen door den bisschop van Auxerre en kanselier Pieter Flotte, beiden even arglistig, even spitsvindig, even boosGa naar voetnoot(2). Zij weten dat Jacob van Châtillon bezield is met wraakzuchtige gevoelens, die hij zoekt te koelen, zoowel door schalksche als door gewelddadige middelenGa naar voetnoot(3). Het algemeen gevaar brengt voor een oogenblik de twistende partijen overeen, die het besluit opnemen afgeveerdigden tot den landvoogd te zenden, ten einde diens wraakzucht te verbidden. Na dagen onderhandelens, wordt tusschen Brugge en Jacob van Châtillon de volgende overeenkomst gesloten: ‘Een grondig en rechtveerdig onderzoek zal worden gedaan over de misdrijven, door de Bruggelingen tegen den Franschen koning gepleegd. Wie plichtig wordt bevonden, zal, naar het goedvinden van Philip den Schoone, gestraft worden. Aan de schuldigen echter zal men den noodigen tijd vergunnen om de stad te verlaten. Vervolgens zal Jacob van Châtillon Brugge binnentreden, niet als vijand, maar als vriend, zijnde vergezeld door slechts 300 ongewapende ruitersGa naar voetnoot(4).’ | |
[pagina 384]
| |
Krachtens deze overeenkomst, deed men te Brugge den 16en Mei uitroepen, dat alwie geen vertrouwen had in het onderzoek, hetwelk stond gedaan te worden, des anderendaags, vóór negen uren 's morgends, de stad moest verlatenGa naar voetnoot(1). Den 17en Mei trokken ongeveer 5,000 Klauwaarts, met Breidel aan 't hoofd, uit Brugge, naar Damme, Aardenburg, Oostburg, en de oevers van het SwinGa naar voetnoot(2). de Coninc, zulks vernemende, kwam ze in allerijl vervoegen. De landvoogd had te Damme eenen grooten voorraad van levensmiddelen verzameld, onder de bewaking van een handvol krijgslieden. De Bruggelingen vielen daarop, als eene hagelbui, sloegen enkele wachten dood, kwetsten er een aantal en plunderden vervolgens de magazijnen ledigGa naar voetnoot(3). Jacob van Châtillon ontstak, bij het vernemen van dit verlies, in hevige woede, zwerende wraak te zullen oefenen op de inwoners van Brugge. In den namiddagGa naar voetnoot(4) nadert de landvoogd, vergezeld van kanselier Pieter Flotte, tot Brugge, aan 't hoofd van 1700 ruiters en 2000 of 3000 voetgangersGa naar voetnoot(5). Ondanks het gesloten verdrag, wil Jacob van | |
[pagina 385]
| |
Châtillon met deze aanzienlijke krijgsmacht de stad binnendringen. Zoodra dit nieuws rondloopt, geraken de ambachten in rep en roer. Hoe, de Franschman breekt zijn gegeven woord! zijn inzicht kan niet anders zijn dan al de Klauwaarts vast te zetten en op te knoopen. Maar de Bruggelingen zullen geweld stellen tegen geweld, verkiezende te sterven, als moedige mannen, met de wapens in de vuist, dan als weerlooze slachtoffers aan de galg. De Leliaarts, ziende de woede der ambachtslieden, die terecht spreken van trouwloosheid en verraad, zenden 30 of 40 afgevaardigden aan de stadspoorten, Jacob van Châtillon in 't gemoet. Deze vragen naar Pieter Flotte, wien zij zeggen dat de muitelingen de stad hebben geruimd en dat de overige inwoners bereid zijn hem te gehoorzamen, als aan den vertegenwoordiger des konings. Tevens leggen zij hem voor oogen dat de ambachtslieden ten zeerste opgewonden zijn en dat men voor groote onheilen heeft te vreezen, indien Jacob van Châtillon in zijn voornemen volhardt om de stad met gansch zijne krijgsmacht binnen te treden. Zij smeeken derhalve Pieter Flotte den landvoogd te bewegen tot de stipte nakoming der voorwaarden van het gesloten verdragGa naar voetnoot(1). Maar, wat de afgeveerdigden ook tegenspraken, Jacob van Châtillon wilde niet afzien van zijn plan om Brugge met gansch zijn leger te bezetten. Zelfs kon de Landvoogd zijnen wrevel niet verbergen, vallende uit in bitsige woorden tegen de Bruggelingen, die hij | |
[pagina 386]
| |
dreigde hunne muiterijen duur betaald te zullen zettenGa naar voetnoot(1). Jacob van Châtillon trok derhalve door de stadspoort aan 't hoofd van zijne heirdrommen. Zijne oogen, die dreigend rondblikten, schoten vlammen uit; zijn gelaat, rood van verbolgenheid, zag norsch en woestGa naar voetnoot(2). De ambachtslieden beefden op dit zicht, vreezende voor de wraak van den bloedgierigen Landvoogd. De schrik gaf aanleiding tot allerhande ijzingwekkende verhalen. Zoo liep het gerucht om dat de Franschen talrijke wijnvaten meêvoerden, die vol staken van stroppen voor de KlauwaartsGa naar voetnoot(3). Zoo verzekerde men nog dat een edel ridder, die geen deel wilde nemen aan het verraad, uit de stad vertrokken was, zeggende aan zijne waardin: ‘Men sal hier doen die meeste mord,
Die me geviel in ene port.
Want niemand es hier in die stede
Van ons, die tnacht wapen uut dede’Ga naar voetnoot(4).
Wat aan deze geruchten veel schijn van waarheid bijzette, waren de nauwkeurige maatregelen, die Jacob van Châtillon deed nemen om alle verrassing te voorkomen. Hij had immers aan het leliegezind Magistraat de toelating gegeven om zelf gedurende den nacht over de stad te waken; maar, hoe Franschgezind deze ook waren, hij scheen ze nog te mistrouwen. De Landvoogd gaf derhalve bevel aan maarschalk Wouter van Sapignies te samen met de stedelingen wacht te houden, aan 't hoofd van eene sterke bende wapenknechten uit ArtesiëGa naar voetnoot(5). Meenende nu voor niets meer te vreezen te hebben, ging de Franschman met de voornaamste edellieden van zijn gevolg rustig avondmalenGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 387]
| |
Ondertusschen kwamen de hoofden der Klauwaarts, die te Brugge achtergebleven waren, in het geheim bijeen. Zij waren eenparig van gevoelen dat Jacob van Châtillon tegen hunne vaderstad de snoodste ontwerpen brouwde. Zij namen dan ook het besluit op boden te zenden naar Damme, Aardenburg en Oostburg, met last van de Klauwaarts aldaar in te lichten over den toestand der gemeente, zeggende dat, wilden zij hunne broeders, hunne vrouwen, hunne kinders, van een zekeren dood redden, zij onmiddellijk naar Brugge moesten aanrukken om de Franschen te bestrijdenGa naar voetnoot(1). Zoodra de bannelingen vernamen wat al gevaren er boven het hoofd hingen van hunne bloedverwanten, was er geen houden meer aan. Zij braken dan ook onmiddellijk op naar BruggeGa naar voetnoot(2). Zeer waarschijnlijk bevond zich onder hen Zeger van Gent, aan 't hoofd van eene sterke krijgsbendeGa naar voetnoot(3). De uitgezondene boden ijlden terug naar de stad met het nieuws dat Breidel en de Coninc naderden aan 't hoofd van eene sterke krijgsmacht. Stappans gaan eenige Klauwaarts in de puinen der afgebrokene muren schuilen, ten einde de komst af te spieden van de bannelingen. Het afgesproken wachtwoord luidt: scilt ende vrient. Allen vreemdeling, die deze woorden niet behoorlijk weet uit te spreken, zal men over de kling doen springenGa naar voetnoot(4). Ondertusschen naderen de uitwijkelingen, vol van woede en wraakzucht, met rasse schreden tot de stad. Onderwege worden zij vervoegd door Klauwaarts uit Het Vrije, zoodat hun getal aldra beloopt tot ongeveer 6,000 of 7,000 man. De eene helft van dit leger, aangevoerd door de Coninc, trekt naar de Kruispoort, | |
[pagina 388]
| |
de andere helft, onder het beleid van Breidel, naar de Speipoort. Nu begint de morgend reeds in het Oosten te schemeren. De Fransche wachten breken op met Wouter van Sapignies, wordende onmiddellijk vervangen door versche krijgsbenden, dewelke door eenen langen slaap behoorlijk zijn uitgerustGa naar voetnoot(1). Zoodra de Klauwaarts, die in de puinen der afgebrokene muren schuilen, de komst vernemen van hunne verlossers, ijlen zij tot hunne vrienden van binnen. Deze schieten stappans in de wapens en snellen naar de stadspoorten. Middelerwijl heeft Breidel de Speipoort bereikt. Hier houdt hij zijn volk staan en spreekt hen aan met vlammende woorden: - Gy, mannen van Brugghe, volcht nu cloukelick die voetstappen van ulieden onverwinnelicke ouders ende voorzaten naer, zo en wordt ons voortan geenen noot meer ballinck achter lande te loopene, maer zullen noch hedent (indient Gode ghelieft!) wederomme van nieuws onze stede librelick ende vrijelick bezitten, zo wy ghewonnen zynGa naar voetnoot(2). Breidel eindigt met den vreeselijken kreet: - Wat walsch es, valsch eist: slach al dootGa naar voetnoot(3). Daarop rukken de Vlamingen aan met een verschrikkelijk geschreeuw. Enkelen stormen over de gevulde grachten, anderen dringen door de bressen der afgebrokene murenGa naar voetnoot(4). Eenige maanden vroeger kloegen de Bruggelingen over de ontmanteling hunner stad; wat toen een groot onheil was, is nu een geluk, zoodat de dwinge- | |
[pagina 389]
| |
landij van den Landvoogd, gelijk het meestal gaat, in hare eigene werken wordt gestraft. De Fransche wachten worden overrompeld en dood geslagen. Vervolgens breekt men de Speipoort open, gevende aldus een vrijen doorgang aan het leger der VlamingenGa naar voetnoot(1). Breidel rukt aan 't hoofd van zijn volk vooruit, richtende zijne stappen naar de Snaggaardstraat en het hof van den LandvoogdGa naar voetnoot(2). (Wordt voortgezet.) J. Plancquaert. Vloesbergh. Vrederechter.
De heer Plancquaert, daartoe aanzocht door talrijke vrienden en met het oog tevens op de feesten, welke eerlang te Brugge zullen gevierd worden, verschuift zijne Studiën over het Menschdom Verlost lot later om thans den heldenstrijd onzer voorvaderen van 1302 naar oorspronkelijke bronnen te verhalen. Wij zijn overtuigd dat de lezers van Het Belfort hem zulks niet ten kwade zullen duiden. |
|