Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |
De tempeliers.
| |
[pagina 305]
| |
Wat later nochtans gerochten zij in twist tegen de Hospitaliers en ondersteunden Gwijde van Lusignan in zijnen jammerlijken strijd tegen Koenraad van Montferrat door de Hospitaliers geholpen. - Die trouwloosheid aan hunne plichten moesten zij welhaast bitter bekoopen: Saladijn, de weêrgalooze, versloeg ze te Tiberiade in 1187 en deed er eene ware slachterij. Vele kwamen ook om na het innemen van Jaffa, Ptolemaïs en Jerusalem. Hunne moeilijkheden met de Hospitaliers deden ook ten deele den derden kruistocht mislukkenGa naar voetnoot(1). Wanneer nu de kruisvaarten ten einde waren keerden zij bijna al weder in Europa: zij verspreidden zich in hunne meesterschappenGa naar voetnoot(2). Het begin der veertiende eeuw mag als het toppunt aanzien worden van hun bestaan: het order telde toen wel vijftien duizend leden en bezat machtige rijkdommen en uitgestrekte landerijen. Maar met al dien pracht en luister beginnen ook de tegenspoed, de vervolgingen van wege den Koning van Vrankrijk, den munteschrooder. - ReedsGa naar voetnoot(3) van op het einde der dertiende eeuw liepen er in de westersche streken aardige geruchten nopens het leven der Tempeliers: In 1273 Paus Gregorius X was in beraad of hij de twee ridderorders der Tempeliers en Hospitaliers zoude vereenigen. - In 1289 schreef hun Paus Nikolaais IV twee brieven aangaande die ongunstige maren. - Clemens V raadt hen aan van | |
[pagina 306]
| |
het overige hunner roerende goederen naar Europa over te brengen. Reeds van zijne verheffing tot het pausdom in 't jaar 1305 had hem Philip van de Tempelheeren gesproken; en later in 1307 was er eene bijeenkomst te Poitiers: Daar kwamen Clemens V, Philip de Schoone en J. van MolayGa naar voetnoot(1), de grootmeester der Tempeliers, die juist, op het verzoek van den paus, uit het eiland Cyprus wederkeerde, vijftig duizend gouden florijns medebrengende en gevolgd door zestig Tempelridders. Hij wierd met open armen door Philip ontvangen: Deze vroeg hem in leening en bekwam eene groote somme geld ten inzichte van het aanstaande huwelijk tusschen Isabella, zijne dochter en Edward, zoon van den Engelschen koning, Edward I. De grootmeester die welhaast ter wete kwam der hoonende lasteringen tegen zijn order alom verspreid, smeekte Clemens een nauwkeurig en wettelijk onderzoek te doen nopens die zaken. De paus en de koning van Vrankrijk, in wiens kanse men troef speelde, na de meening hunner raadsmannen gevraagd te hebben stemden daar in toe. - Philip, met zijn oploopend karakter, wrocht in den donkeren en wilde rap te werke gaan. - Zonder ooit zijn gedacht aan Clemens bekend gemaakt te hebben, zond hij den 14 September van hetzelfde jaar 1307 geheime brieven aan al de baljuws en sinneschalken van Vrankrijk, met bevel ze maar te openen op den dag door hem gesteld, en stiptelijk uit te voeren wat er in geschreven stond. - Luisteren wij naar eenen zekeren Bernardus, gelijktijdigen schrijver, hoe de zaken uitvielen. ‘Een wonder gebeurde in 't jaar O.H. 1307 dat alle menschen met verbaasdheid sloeg. Het was den feestdag van St Edward, eenen vrijdag binst den nacht, tusschen den twaalfsten en dertiensten October, Jacob | |
[pagina 307]
| |
van Molay (die naar Parijs afgekomen was omdeswille der begraving van 's Konings zuster met honderd veertig ridders), wierd plotseling in zijne woonste van den TempelGa naar voetnoot(1) door gewapende mannen overvallen, gekoord en gebonden. Hetzelfde gebeurde gansch Vrankrijk door. - Niemand verstond die hatelijke handelwijze’. - Philip nam aanstonds bezit van den Tempel te Parijs met alle de rijkdommen die er in waren. - Eenige dagen later, den 19 October begon het wettelijk onderzoek onder het voorzitterschap van Willem van Parijs, hoofdgeloofsopzoeker van Vrankrijk, biechtvader van den munteschrooder aan wien hij met herte en ziel verkleefd was. - Wanneer Clemens de mare ontving dier schandelijke handelwijze verbitterde zijn karakter, gramschap en spijt woelden in zijn herte, en den 27 October schreef hij Philips dat, dewijl de Tempeliers rechtstreeks van den paus afhangende waren, hij, koning van Vrankrijk, hoegenaamd geen recht en had ze te onderzoeken, hunne rijkdommen te verbeuren en ze gevangen te houdenGa naar voetnoot(2). Niettegenstaande, 't koninklijk onderzoek ging zijnen gang en den 24 November waren reeds honderd veertig Tempeliers vóór den rechtbank uitgedaagd geweest en onderzocht. - Ziet hier in 't korte de bijzonderste beschulgingen: 1) wanneer zij Tempelheeren wierden moesten zij God en Jesus Christus verloochenen; 2) op het kruis spouwen of het met de voeten trappelen; 3) vele zonden tegen het zesde gebod waren toegelaten; 4) eenen gouden afgod aanbaden zij; 5) de ridders, die priesters waren, moesten de woorden der Consecratie verzwijgen. - Eenige Tempeliers, door de geweldige folteringen | |
[pagina 308]
| |
overmeesterd, bekenden zich plichtig van deze baldadigheden. Clemens, al kende hij zekere getuigenissen, schorstte al de geloofsopzoekers van Vrankrijk in hunne bedieningen op en den 1 December 1307 schreef hij op nieuw naar den koning van Vrankrijk: Hij is blijde omdat Philip zelf getuigt dat de beschuldigingen valsch zijn; dat het verre van zijn gedacht is de pauzelijke rechten te krenken, omdat de koning erbijvoegt dat de ijver alleen om het waarachtig geloof staande te houden, de oorzaak is zijner opzoekingen. - Eindelijk raadt hem de paus, gansch de zaak aan de Roomsche gezanten over te laten. Philip nochtans wierd ongeduldig, ziende hoe de pauzelijke uitspraak sleepte; hij miek zijn beklag aan den paus over dezes onverschilligheid in die gewichtige zaak. Menige vlugtschriften door Dubois, een van 's konings rechtsgeleerden opgesteld, wierden Vrankrijk door gezonden. - Op bedaarder wijze nochtans, liet Philip, als sluwe staatsman, aan Clemens weten dat hij twee en zeventig Tempeliers (door hem, onder de reeds gefolterde uitgelezen) naar Poitiers, waar de paus verbleef, zenden zoude. Zijne Heiligheid onderzocht ze: zij beleeden al de gruweldaden tegen hen opgesmeten. - Dan sloot de paus een verbond met den muntenschrooder: 1) al de Tempeliers zouden Clemens overgeleverd worden, hij zoude ze den koning dan wederzenden om er eene wakende oog over te houden; 2) Een raad uit pauzelijke en koninklijke gezanten samengesteld zoudt de goederen van het order bestieren: de inkomsten moesten voor den oorlog tegen de ongeloovige gebruikt worden. - De koning mocht er niets van bezigen. - Den 5 Juli en later in Oegst 1308 door de bulle ‘Faciens misericordiam’ vollediger wijze, bekwamen de geloofsopzoekers en bisschoppen van Vrankrijk, Engeland, Italië, Duitschland en Spagniën weder toelating hunne verhooren voor te zetten. Clemens wilde daarenboven dat ieder bisschop als bijrechters, twee kanunniken, twee predikheeren en twee minderbroeders zoude | |
[pagina 309]
| |
hebben; hij nam het onderzoek en de beoordeeling van den grootmeester en eenige andere op hem, alsook de laatste uitspraak over gansch het order. Het verhoor der Tempeliers begon dan op regelmatiger en uitgestrekter wijze: Te Parijs wierden er drie honderd zeventig gehoord; voor eenige wierden, volgens de strafwetboeken van dien tijd, folteringen in werke gesteld. - Vijftig, andere zeggen zestig, als wederspannige herkend, wierden te Parijs door de wereldlijke macht levende verbrandGa naar voetnoot(1). - Hooger zagen wij dat Clemens zelf, reeds twee en zeventig Tempeliers ondervraagd had te Poitiers: De grootmeester en andere had hij te Chinon door drie kardinalen doen onderzoeken. Zij bekenden al de misdaden die hun ten laste gelegd wierden. Ondertusschen had de paus voor ieder land eenen grooten keurraad aangesteld: deze van Vrankrijk was samengesteld uit acht bisschoppenGa naar voetnoot(2) en zetelde te Parijs. Jacob van Molay verscheen nog eens voor de vierschaar den 26 December 1309. - ‘Gaat gij het order verdedigen?’ vroeg men hem. - ‘Het order wierd door den paus goedgekeurd’, antwoordde hij, ‘'t verwondert mij dat hij zoo dapper te werke gaat wanneer men twee en dertig jaren aan keizer Frederic II gelaten heeft, eer hem af te zetten; - moeilijk geloof ik dat zijne Heiligheid eene instelling vernietigen zoude die twee honderd jaar door de kerk begunstigd wierd. - Ik ben zonder geleerdheid, verwijderd van mijne vrienden en verlaten van allen. - Mijne eer nochtans eischt dat ik het order verdedige, maar ik vraag Ulieden hulp en bijstand. - Wij zijn niet plichtig, getuigen al de prinsen, prelaten, graven en hertogen van het Westen.’ - ‘Let wel op uwe woorden’, merkte men op, ‘spreek uw zelven | |
[pagina 310]
| |
niet tegen, hebt gij vergeten hoe gij alles te Chinon bekendet?’ Gansch verbaasd en versiegen miek Jacob van Molay twee maal zijn kruis en zeide: ‘Waren de geloofsopzoekers andere mannen, 'k zoude wel antwoorden; met hen moet er gehandeld worden lijk met de Sarazijnen: ze onthalzen.’ - Hij vroeg dan een verzet tot den Vrijdag daarna. Die dag gekomen gerocht hij nog eens moeilijk uit zijne verdediging en hij eindigde met de getuigenis van den paus in te roepen. - In de volgende dagen menig Tempelier verdedigde meesterlijk zijn order vóór de vierschaarGa naar voetnoot(1). Clemens V had reeds eene kerkelijke vergadering te gader geroepen te Weenen in Vrankrijk, voor den 1 October 1310; maar de plaatselijke opzoekingen niet gedaan zijnde, wierd zij verschoven tot 1311. - Daar zetelden, volgens de waarschijnlijkste denkwijze, wel honderd veertien gemijterde prelaten, vele andere kerkelijke overheden of gezanten uit Vrankrijk - Duitschland - Spanje - Italiën - Engeland - Schotland en Ierland. - Wat de zaken der Tempeliers aangaat wij vinden er het verslag van in de Bulle ‘Vox in excelso’. De zeer geleerde Hefele in de zesde boek zijner Conciliën-Geschichte levert ons het oorspronkelijk geschrift: na al de getuigenissen voor of tegen de Tempeliers aangehaald te hebben, stelde de paus nog eens eenen raad aan om de bewijsstukken te onderzoeken. Het meestendeel der raadsheeren wilden dat de Tempeliers van her hun order zouden handhaven; andere, om met al die onderzoeken gedaan te maken weigerden de verdediging toe te laten. Clemens integendeel stemde noch met de eene noch met de andere, maar den raad van eenen bisschop volgende schafte hij het order af den 3 April 1311 in de tweede zittingGa naar voetnoot(2) en in de | |
[pagina 311]
| |
tegenwoordigheid van Philip den Schoone en zijne drie zonenGa naar voetnoot(1). Die afschaffing, valt er te bemerken, was niet onherroepelijk, was geene beslissende veroordeeling, maar alleenlijk eene voorloopige uitspraak: de walgelijke misdaden, immers, den Tempeliers ten laste geleid, waren niet genoegzaam bewezen geweest. Korts nadien schonk zijne Heiligheid al de goederen der Tempelheeren aan de ridders van St Jan of Hospitaliers ten oorboore van het H. Land. Den 6 Mei 1312 door de bulle ‘Ad certitudinem’ schikte Clemens wat er te doen viel met de Tempeliers: Hij zelf wilde Jac. van Molay en andere oordeelen; de overige liet hij aan de bisschoppen, met den raad van toegevende te zijn en ze bermhertiglijk te handelen. Het meestendeel der Tempeliers trad dan in het order van St Jan. Wat nu de grootmeester aangaat alsook Hugo van Perraud, oppervisitator, Godfried van Gonaville, bevelhebber van Guienne, en Gwijde, bevelhebber van Languedoc, zij wierden opnieuw voor eenen keurraad geleid, samengesteld uit twee pauzelijke gezanten en andere mannen, den koning zeer genegen. Zij wierden veroordeeld tot eeuwige opsluiting. Terwijl nu een der kardinalen de veroordeeling aan het volk aankondigde, onderbrak hem plotselings de grootmeester: ‘Mijn leven is ten einde, zoo sprak hij, welhaast zal ik voor God verschijnen; liegen past niet vóór de dood maar wel de waarheid bekennen. Ja ik ben plichtig, maar niet in de misdaden waarvan men mij beschuldigt. Ik aanveerde de lijfstraf om mijne valsche getuigenissen. Sterven zal ik om de herstelling van het order welk ik zoo lafhertig aankloeg’. Daarop wierden J. van Molay en Godfried tot 's anderdaags aan den Hoofdman van Parijs overgeleverd. Philip die reeds alles vernomen had, deed ze rond den | |
[pagina 312]
| |
avond in een eilandeken der Seine, tusschen het paleis des konings en het klooster der minderbroeders, leiden. Daar wierden ze alle twee levende verbrand. - Het volk, nochtans volgens alle waarschijnlijkheid, was er niet aanwezigGa naar voetnoot(1). (Vervolgt) J. Coussement. |
|