Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Tweevoudig vraagstuk nopens het vliegen.
| |
[pagina 290]
| |
zijne spierkrachten aanzienlijk genoeg om dat gebrek te vergoeden? Hieraan zullen onze voorgaande gevolgtrekkingen een afdoend antwoord geven, op voorwaarde dat wij onderzoeken, welke krachtsontwikkeling den mensch, met betrekking tot den vogel beschouwd, voor het vliegen onontbeerlijk is. Wij zullen die bij den mensch ten allen opzichte grooter bevinden. De vorm van zijn lichaam vooreerst is gansch ten zijnen nadeele. Wanneer een lichaam in de lucht verplaatst wordt, ontstaat er altijd een bijzondere tegenstand, wijl die verplaatsing niet kan voltrokken worden, zonder eene zekere hoeveelheid der omgevende vloeistof in beweging te brengen. De ingespannen kracht moet dan gedeeltelijk dienen om die verplaatsing te bewerken, en het gedeelte der kracht, dat aan deze bijkomende werking verbruikt wordt, groeit evenredig niet alleen met het vierkant der versnelling, maar ook met de oppervlakte des lichaams in de richting der bewegingGa naar voetnoot(1). Schijnt het niet, dat hieruit bij den vogel eene nieuwe hindernis voor het vliegen moest ontstaan? Ja, en toch is het er heel anders meê gelegen. Aan den kop loopt het lichaam des vogels puntig uit; en, wat meer is, door rekking van den hals, vormt dit lid het begin van een hellend vlak dat onder de borst verbreedt en, door de uitgestrekte pooten, van achteren merkelijk verlengd wordt. Zoo verandert de horizontale beweging in opstijgingskracht, omdat de weerstand der lucht het hellend vlak gedurig naar boven drijft en het dier klimmen doet. De zwevende vlucht is alzoo zeer bevorderd. - Nu dan, zegt gij, de mensch zal het wagen iets dergelijks te beproeven; waarom zou hij niet, gelijk de gepluimde luchtganger, zijn lichaam overlangs uitspreiden en in eene horizontale houding het hoofd voorwaarts richten? Daarom | |
[pagina 291]
| |
ware het vermoedelijk toereikend de armen met vlerken te voorzien.... Misschien wel, doch dat is zoo eenvoudig niet. Bij den vogel valt het zwaartepunt tusschen de vleugels, en het lichaam neemt van zelfs de voordeeligste richting aan. Bij den mensch integendeel ligt het zwaartepunt veel lager. Diensvolgens in dezelfde houding geen evenwicht mogelijk; want de mensch kan niet, zooals de vogel, den hals rekken om het hoofd vooruit te brengen en tevens het zwaartepunt willekeurig te verschuiven. Zoo is hij gedwongen rechtstandig te vliegen en een grooteren tegenstand te overwinnen. Nog hebben wij, zoo 't schijnt, met geen onoverkomelijke zwarigheden te doen. Ziet immers: de weerstand der middelstof, waarop de beweegriemen steunen, neemt spoedig toe met de snelheid waarmeê hare bestanddeelen gedrukt worden, en de nuttige arbeid dier drijvers is in verhouding met de lengte van dat deel des hefbooms waarop de weerstand werkt. De vleugels dan wat verlengd en met vlugheid heen en weer gezwaaid,... en daarmeê is alles op zijn beste. Jawel, alsof hierbij de vereischte spierwerking ook niet dubbel of zelfs driedubbel worden moest. Is de mensch wel voor zoo eene ontzaggelijke krachtsvoortbrenging geschikt? Dat de krachten van den mensch tamelijk groot zijn, is door menige waarnemingen bewezen. De pakdragers bezwijken geenszins onder ladingen van 800 pond; zij, die te Londen op de kaaien werken, dragen er die een paard zouden doodenGa naar voetnoot(1). Ja, een Fransche geleerde deed zelfs een soort van harnas maken dat den last tusschen al de leden van het lichaam verdeelt, en waarmeê één mensch gemakkelijk duizend kilos, dit is wel zestien maal zijn eigen gewicht dragen kan. De ontzaglijkheid van zulke vrachten moet ons | |
[pagina 292]
| |
niet te zeer verwonderen; de aangehaalde getallen geven maar één enkel element van de werking te kennen, en de verplaatsing van het aangrijpingspunt der kracht mag in het opsommen geenszins verwaarloosd worden. Welaan dit tweede element is hier ongetwijfeld zeer klein. Waarom? Omdat het, voor eene en dezelfde bewegingskracht, met het eerste in omgekeerde reden staatGa naar voetnoot(1). Dat wil zeggen: Hoe grooter het opgeheven gewicht is, hoe minder wordt het krachtspunt verplaatst; doorloopt dit integendeel een aanzienlijkeren weg, dan is het gewicht noodzakelijk geringer. Dus, alhoewel de mensch met eene uiterste poging een zoo vreeselijken last kan oplichten, mag men toch niet besluiten dat zijne krachten voor het vliegen toereikend zijn. Want hiervoor zijn de bestanddeelen van den arbeid, t.w. het oplichten van den last en vooral het verplaatsen van het aangrijpingspunt beide onvermijdelijk overgroot. Wat de aanvoerende trekspieren van den opperarm aangaat, wij hebben reeds gezeid dat zij wel tienmaal zwakker zijn dan de borstspieren van den vogel. En men denke er niet aan eenen toestel te vervaardigen, die al de krachtigste spieren gezamenlijk zou aanwenden. Inderdaad, behalve dat het onmogelijk is snel en bijzonder aanhoudend verschillige leden van het lichaam gelijktijdig te bewegen, zou de werkingswijze zeer ingewikkeld worden, met eene groote verhooging van de nadeelige weerstanden. En het spelen der geledingen, waardoor de vogel, bij het op- en neerslaan van den vleugel, de helling van zijn vlak op de as van het lichaam gedurig verandert, hoe dat nagebootst? Het is zelfs niet met zekerheid gekend! Desniettegenstaande beweerde nog onlangs een Amerikaan (wat heeft men in dat luilekkerland toch niet verzonnen of gedroomd?) dat de mensch de kunstsprongen | |
[pagina 293]
| |
der vliegen, vogelen en vledermuizen gemakkelijk zou kunnen nadoen. Om erin te gelukken, zeide hij, is het genoeg een paar zijden vlerken aan te trekken. Den vliegenden man zal hij met een harnas optuigen (fig. 7), dat hem bij middel van een kunstig uitgedacht katrolwerk zal
Fig. 7. - Eene Amerikaansche uitvinding.
toelaten die vlerken met handen en voeten behoorlijk te bewegen. Het geraamte der vleugelen moet uit aaneengevoegde bamboesstokken gevormd worden. Beter bedeeld dan de vleugelen van den vogel, zullen zij voorzien zijn met kleppen, die van boven naar beneden opengaan, bij het neerdrukken gesloten worden en bij het ophalen de lucht laten doorvlieden... Bericht aan de verduldige waaghalzen: drij jaren reeds duurt het bewerkstelligen van die eigenaardige uitrusting, en van dag tot dag schijnt zij minder tot stand te komen. - Thans wordt er zooveel over handelsbescherming gesproken; ware het geen uitweg voor de hedendaagsche economisten op al die vertelsels evenals op de vreemde natuurvoortbrengselen waarmeê onze markten belemmerd worden, belastingen van inkomrecht te leggen? Onze zienswijze is dus klaar: nooit zal de mensch leeren vliegen. Cijfers op het papier zouden zulks nauwkeuriger kunnen bewijzen, mits eene naarstige bepaling van den mogelijken nuttigen arbeid en de onvermijdelijke verliezen of tegenstanden. Eenieder die door de voorafgaande beschouwingen tot ons gedacht niet overgehaald is, dien laten wij heel gaarne in de zoete overtuiging dat hij | |
[pagina 294]
| |
misschien, dank aan de scherpzinnigheid der vindingrijke geesten, eens aan den vogel zijne vleugelen niet meer zal te benijden hebben. De geschiedenis van verscheidene eeuwen is ook daar om onze gevolgtrekkingen te bevestigen. In eenen brief ten jare 1782 aan het Journal des savants toegestuurd, berekende Lalande dat de mensch, om in de lucht op te stijgen, twee vlerken zou moeten hebben van 180 voet lengte op dezelfde breedte, d.i. van de grootte der zeilen van een schip. Zulk een gewicht kan één mensch voorzeker niet hanteeren. Later bevond Navier dat de bewegingskracht van den mensch maar het twee en negentigste deel van die des vogels is. Volgens hedendaagsche geleerden mag men op die schattingen niet al te veel steunenGa naar voetnoot(1). Goed, dan zullen wij de feiten te rade gaan: zij hebben ook hunne bewijskracht. In de laatste jaren der 15e eeuw woonde te Perugia een ervaren wiskundige, Joannes Baptista Dante genaamd. Hij had vleugelen vervaardigd, die eens met het lichaam verbonden, hem den toegang tot het ruim moesten openen. Volgens eene verhandeling over de vol aérien in 1773 te Lyon in de Academie voorgelezen, zou Dante herhaalde malen zijnen toestel op het Trasimena's meer beproefd hebben. Wat hiervan geloofd? Drij honderd jaren na de gebeurtenis kost het niets een feit zooal wat te vervormen. Misschien dienden de vlerken tot valschermen. In alle geval bekent de opsteller van het gedenkschrift dat Dante 's waan noodlottige gevolgen had. Bij het vieren van een groot huwelijk wilde hij | |
[pagina 295]
| |
een vermakelijk schouwspel aan geheel de stad van Perugia geven. Eene groote menigte was van alle kanten samengeloopen om van zoo zonderlinge oefeningen getuige te zijn. Op het gestelde uur, gaat onze verslaggever voort, verschijnt Dante met zijne vleugels vóór het woelige volk. Hij vliegt op, stijgt zeer hoog en trekt het plein over; en ziet, onverwachts breekt het ijzer waarmeê hij een zijner wieken bestuurde. De ongelukkige zwikt en gaat in eenen schrikkelijken gier op onze Lieve-Vrouwenkerk neerstorten. Alles in dit verhaal schijnt mij ongeloofelijk: De roekelooze zou er met eene breuk van afgekomen zijn! Ons dunkens is dan ook dit alles enkel eene letterlijke vermelding van fabelachtige volksverhalen. Wie herinnert zich met genoegen de geschiedenis niet van Dedalus en zijn kind, door Ovidius zoo meesterlijk afgemaald? Ik zie dien vader nog in de gevangenis snakken naar zijn vaderland, en eene nieuwe kunst verzinnen om naar Athene terug te keeren. Ik zie hem vederen zorgvuldig rangschikken, ze met vlas samenvlechten, met was bestrijken en een weinigje krommen om beter den echten vogel na te bootsen: ut veras imitetur aves. Ik zie hem den toestel op zich zelven beproeven, den kleinen Icarus door raad en daad de noodlottige kunst aanleeren, en eindelijk met hem de zee overtrekken. Ik zie den onvoorzichtigen jongeling om zijne verwaandheid in de golven versmoren, en den ontroostbaren vader tusschen hartscheurende noodkreten zijne behendigheid vervloeken. Iets kunstiger uitdenken, iets bevalliger verhalen kan men niet. En nochtans heeft ooit iemand zulk een vertelsel als ware gebeurtenis aanzien? 't Schijnt van ja; want volgens de reeds aangehaalde getuigenis zou een Engelsche Benedictijner, Oliveer van Malmesbury, nog voor dien tijd, naar de opgaaf van den latijnschen dichter, een paar vlerken gemaakt en gebruikt hebben, die aan handen en voeten vastgeregen werden. Op zekeren dag sprong hij dan van een hoogen | |
[pagina 296]
| |
toren. Deed hij, gelijk Icarus, door eene stoute onbezonnenheid het was in den gloed der zonnestralen smelten?...... Het gedenkschrift meldt maar dat hij hoogstens honderd twintig stappen verre zweefde, als lood neerviel, met gebroken beenen werd opgenomen en daarna langzaam verkwijnde. Zijn eenige troost na zoo groot een ongeval was te beweren dat zijne onderneming onfeilbaar zou gelukt zijn, indien hij zich met eenen staart voorzien had. Trekt eene musch de stuurvederen uit, en laat ze vliegen: gij zult zien dat dit bijvoegsel niet zonder nadeel kan ontbreken! Gedurende de 17e en de 18e eeuw spaarden menige geleerden noch tijd, noch moeite, om werktuigen uit te denken, waarmeê de mensch in de lucht zou kunnen opstijgen. Weldra was dit wetenschappelijk tijdverdrijf zoodanig in de mode geraakt, dat men zich met wiskundige verhandelingen niet meer vergenoegde; en men zag een aantal lieden, die niet aarzelden hun leven aan de verwezenlijkte voortbrengsels van hunne droomerijen toe te vertrouwen. Ten jare 1678Ga naar voetnoot(1), viel het de stad Parijs te beurt heldenmoed van dien aard te bewonderen. Zekere Besnier, slotenmaker te Sablé, in de province du Maine, had eene nieuwe vliegmachine uitgedacht. Deze bestond uit vier wieken of roeiborden met lichte en gladde zijdestof bespannen. In het midden gebroken en scharniersgewijze verbonden, konden zij plooien en dan weer open gaan. Die vleugelen waren aan de schouders vast, en moesten door handen en voeten beurtelings in beweging gebracht worden. Besnier beweerde niet van de aarde te kunnen opstijgen; doch hij hield staande dat het hem gemakkelijk zou zijn, van een verheven punt een bosch of eene | |
[pagina 297]
| |
rivier over te trekken. Het Journal des savants van maandag 12 December 1678, verzekert dat Besnier zijne vleugelen nog al voorspoedig aanwendde en over de naburige huizen heen vloog. Men voegt er bij dat een tooneelspeler aan wien hij er een paar had verkocht, te Guibré tamelijk wel gelukte. Doch wat hieruit besloten? Die vlerken verschillen zij anders dan door den vorm, van de valschermen die de luchtreizigers soms nog gebruiken? Zulke werktuigen waren reeds lang zelfs bij de wilden gekendGa naar voetnoot(1)! Sébastien Lenormand, die in 1783 de eerste valschermen vervaardigde, getuigt in zekere reisverhalen gelezen te hebben, dat in sommige landen de slaven, om hunnen koning te vermaken, met eenen zonnescherm voorzien zich van eene groote hoogte laten vallen. Bijna nooit, zegt hij, bekomen zij kneuzingen, omdat de lucht die in de holte van den scherm samengedrukt is, hun min of meer wederhoudt. - Gansch aannemelijk was dus de bewering van Besnier; echter bleef het vraagstuk steeds onoplosbaar. De pogingen van een zekeren Bernoin, die weinigen tijd nadien te Frankfort den hals brak, bewezen het allerbest. Ten tijde van Lodewijk den Veertiende had een koordedanser, Alard genaamd, beloofd dat hij te Saint-Germain in de tegenwoordigheid van den koning, een proefje in het vliegen zoude wagen. Zijn inzicht was, op het terras zijne vlucht te beginnen en in het bosch van Vésinet aan te landen. Hij dacht dus met zijne roeiborden nog al wijd te kunnen zweven. Maar ja, 't was daar een ander spel. Alard verliet het terras en begon zijnen toestel heen en weer te zwaaien; doch hoe meer pogingen hij deed, hoe rasser zag men hem dalen. De ongelukkige stortte welhaast neer en werd gevaarlijk gekwetst opgenomen. ‘Alle gekken zitten niet in het dolhuis’, zegt het spreekwoord. De markies de Baqueville waagde kort | |
[pagina 298]
| |
daarna te Parijs dezelfde proefneming. Hij had overgroote vleugelen gansch gelijk aan die waarmeê men de engelen verbeeldt. Zijn hotel was nabij de Seine op de kaai der Theatijnen gelegen. Hij verzekerde dat hij over den stroom zou vliegen om in den hof der Tuileriën neer te komen. Op het gestelde uur, zag de nieuwsgierige menigte den luchtganger gansch reisvaardig aan zijn venster verschijnen. Vol vertrouwen in de doelmatigheid zijner uitrusting, werpt hij zich terstond in de ruimte. Volgens de getuigen was zijne vlucht eenige stonden nog al gelukkig. Maar wanneer hij in het midden van de Seine gekomen was, begonnen zijne bewegingen te vertragen. Trots al zijn geweld daalt hij spoedig, waggelt nog wat voort, en ploft weldra in de diepte neder. Ongelukkiglijk viel hij in eene bleekersschuit en verloor alzoo de gelegenheid te toonen dat hij de visschen niet minder dan de vogelen in vlugheid en zwier evenaarde. Een gebroken been en de schande van eene algemeene bespotting bleven hem als aandenken van dien dag. Gedurende de laatste eeuw schijnt het de mode geweest te zijn ijdele droombeelden na te jagen. Dagelijks Fig. 8. - Het vliegend schip van Blanchard volgens eene prent van den tijd.
kwamen er nieuwe hersenschimmen van alle kanten voor. Blanchard, een Fransche werktuigkundige, die stellig met een vindingrijken geest begaafd was, had een zoogenaamd vliegend schip (fig. 8) verzonnen en ten | |
[pagina 299]
| |
uitvoer gebracht. Het oorspronkelijk schrift waarin de uitvinder het afschildert en verdedigt, zullen wij in de nota onvertaald mededeelen, om den lezer de behaaglijke eigenaardigheid ervan niet te ontnemen.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 300]
| |
Hetgeen wij hooger nopens de vlucht hebben vastgesteld en bovenal de mislukte pogingen van Blanchard, toonen genoegzaam, dat de bewijsredenen ten voordeele van het stelsel aangehaald, juist zoo handtastelijk niet zijn als hij het schijnt te beweren. Den 1 Mei 1782 deed hij nochtans voor de twee volgende zondagen proefnemingen aankondigen. Doch van dag tot dag werden deze uitgesteld, toen op 5 Juni 1783 de eerste | |
[pagina 301]
| |
luchtbal te Annonay opging. Nauwelijks was dat feit gekend of onze hoogvlieger dacht er aan, zijn eerste
Fig. 9. - Blanchard's gevleugelde luchtballon
ontwerp te wijzigen en eenen ballon met zijne machine te verbinden (fig. 9). Het soortgelijk gewicht van heel het stelsel moest alzoo merkelijk afnemen. Bij de eerste proefneming die te Parijs eenige maanden later plaats had, meende hij, spijts het loochenen der toeschouwers het gevaarte naar believen bestuurd te hebben. Van dien dag af ging zijne verwaandheid alle palen te buiten. In Januari 1785 ondernam hij van Engeland naar Frankrijk over te steken. Het scheelde maar een haar of het kostte hem het levenGa naar voetnoot(1). Den 5 October 1812 werd op het Marsveld te Parijs de eerste vliegmachine beproefd, die waarlijk eenieders aandacht mag vestigen. Deghen, een zeer bevoegd en verdienstelijk uurwerkmaker, en voor 't overige | |
[pagina 302]
| |
tamelijk geleerd, had een gansch nieuw stelsel uitgedacht (fig. 10). Hij gebruikte eenen ballon juist groot
Fig. 10. - Vliegmachine van Deghen.
genoeg om den invloed der zwaarheid te vernietigen en hem in de lucht te doen zweven. Een lederen gordelriem omvatte lenden en dijen zoodanig, dat handen en voeten vrij bewegen, en een paar vleugelen door eene welverdeelde spierwerking besturen konden. De aangewende kracht diende dan uitsluitelijk om aan de machine eene bepaalde richting door de ruimte te geven. Niettemin mislukte Deghen evenals zijne voorgangers; en, daar hij zelfs van den grond niet kon opstijgen, werd hij door het volk duchtig afgeranseld, en zijn toestel aan stukken getrokken. In 1854, poogde de Parijsche koordedanser, Leturr bij het verlaten van eenen luchtballon zijnen valscherm | |
[pagina 303]
| |
te besturen bij middel van een log werktuig (fig. 11),
Fig. 11. - Leturr's gevleugelde valscherm.
dat hij in beweging bracht om niet loodrecht, maar schuins naar believen neer te dalen. Twee maal kwam hij er levendig van af, hetgeen ons overigens, om de redenen die wij aangeduid hebben, niet te zeer moet verwonderen. Maar terwijl hij den derden keer te Londen met eenen ballon omhoog was gegaan, werd de wind onverwacht zoo hevig, dat de luchtschipper zulk gewicht als Leturr en zijn stelsel in eens niet durfde ontballasten. Bij de aanlanding werd de vliegende man al botsend langs de velden gesleurd en vreeselijk verminkt. Als men hem opnam, was hij bezweken. (Wordt vervolgd.)
Leuven. Fr. Dierckx S.J. |
|