Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
Onze taal bemint de onbepaalde wijzeGa naar voetnoot(1).EERST over de onbepaalde wijze als eigenlijk werkwoord gebezigd. | |
1.Een jongen hert naar zijnen nest dragen en opeten is hem niet (II, 26). - 't Is eer storten en vallen dat zij doen (II, 20). Zij kan onderwerp en gezegde zijn.
't Is beter te bedelen als te stelen. Trouwen is houen. 't Is kwaad oude vossen te vangen. Weldoen doet niet vreezen. Gapen en gieten is de kunst van drinken. Is geven eene eer, houden is profijt. Aalmoes geven veramt niet. 't Is gemakkelijk riemen snijden uit andermans leer. 't Is beter te slijten als te roesten. (Schatten uit de Volkstaal, IVde deel.) | |
[pagina 278]
| |
2.En 't was te springen van de eene rotsblokke op de andere (I, 145); nu was 't te zien wat vader al gedaan had (II, 12); het beste dat er van den tiger te zeggen valt, is.... (II, 35). Het koppelwoord is zijn of vallen. De onbepaalde wijze met te als gezegde gebezigd, moet lijdend opgevat worden en geeft aan 't koppelwoord de beteekenis van moeten of kunnen. - 't Was te springen: er moest gesprongen worden; het was te zien: het kost gezien worden. Voegen wij er bij 1o dat in veel gevallen de onbepaalde wijze in een hoedanigheidswoord kan veranderd worden. - Het was te zien: het was zichtbaar. 2o Indien bij 't koppelwoord een doelwoord komt, dan heeft de onbepaalde wijze eene bedrijvende beteekenis. - 't Zal voor ons... de afgoden te aanbidden zijn of te sterven (I, 7): wij zullen moeten de afgoden aanbidden of sterven. Deze bemerkingen gelden ook voor nr 3.
Het is te verwonderen dat... (II, 75). - Daar valt ons zeventien uren op den trein te schokken (IV, 5). - Dat alles was er te zien (IV, 11). - Er is daar zeer weinig te zien (VI, 21). - Wat is er anders te verwachten (VIII, 44). Vondel bezigt staan. - Dewijl dan dit te vreezen sta (631, 2de kol.). | |
3.Er en is geen oogenblik te verliezen; er en valt hier niet te praten. Is de zin ontkennend, dan heeft het koppelwoord buiten moeten en kunnen, soms nog de beteekenis van mogen. - Er en is geen oogenblik te verliezen: er mag geen oogenblik verloren worden. | |
[pagina 279]
| |
Waren er geene kloosters te plunderen, geene kerken te bestelen geweest, dan vast had die verdwaalde zoovele aanhangers niet gevonden (IV, 37). - Het houden van kerkvergaderingen waar.... niet meer aan te denken was (VIII, 107). | |
4.Zoo komt het dat zij als op te leggen of in te nemen remedie... kan gebruikt worden (II, 163). Hier komt zij als bepaling voor, maar bevat dezelfde eigenaardigheid als in nr 2 en 3. - Als op te leggen remedie: als remedie kunnende of mogende opgeleid worden. | |
5.Een koor door de leerlingen te zingen; een feest... den 15den dezer maand te geven. Zoo komt zij veel voor op plakkaten en nieuwsbrieven. Zij geldt hier voor het toekomend lijdend deelwoord van het gebruikte werkwoord. - Een koor... te zingen: een koor zullende gezongen worden.
Wij zeggen, enkel in 't voorbijgaan, dat zij als als voorwerp en als omstandigheidsbepaling voorkomen kan. | |
6.Herdoens! hergevens! (Hagel. Idiot. XVIII). In de spelen, bijzonderlijk in de kinderspelen, wordt zij veel op haar eigen in den genitief gebruikt. Zoo nog: herdoens, herheulens, werens, kuischens, ruimens, winnens of verliezens, knetsens, ophoudens, houdens, hoogens, roerens, overloopens, overkappens, gooiens, schietens, scharrens, verleggens, noemens, wippens, tikkens, puttens, enz., enz. | |
[pagina 280]
| |
7.Na drie quart gaans (I, 45). Zij wordt zeer schoon in den genitief gebruikt als bepaling die het geheele uitdrukt, en geldt dan meest voor den verleden tijd der onbepaalde wijze. - Gaans: gegaan te hebben.
Na lang zoekens (IV, 14). - Na langen tijd zittens (IV, 21). - Na wat rustens (IV, 40). - Na meer dan honderd jaar vechtens (VIII, 114). | |
8.Hoe min monden wij te vullen hebben, hoe gemakkelijker (I, 9). Als de onbepaalde wijze met te van hebben afhangt, geeft zij aan dat laatste de beteekenis van moeten. - Monden te vullen hebben: monden moeten vullen.
Hoe vele en zou de mensch hem niet te benijden hebben (II, 21). - Een schuifje dat gij maar open te trekken hebt (VI, 55). - Het einde dat elk te bereiken heeft (VII, 80). - Keizer Augustus meende niets meer te vreezen te hebben (VIII, 27). | |
9.'t Wordt andermaal te drogen geleid (II, 33). De onbepaalde wijze met te duidt hier het doel aan van het werkwoord waar zij van afhangt. - 't Wordt te drogen geleid: 't wordt geleid opdat het droge.
Of zij de bouwstad van Keulen niet zouden te plunderen geven (VIII, 54). - De brug welke hij aan eene sterke wacht te bewaren geeft (VIII, 62). - | |
[pagina 281]
| |
Waar de wissen en 't riet in te weeken zaten (I, 55). Zoo ook nog: te maken dragen, te verkoelen zetten, te stijven hangen, enz., enz. | |
10.Tot stervens toe krank (IX, 641, 2). De onbepaalde wijze in den genitief met tot... toe duidt het gevolg of de uitkomst van 'nen staat of een werk aan. Werken tot zweetens toe. - Krabben tot bloedens toe. - Moe tot vallens toe. | |
11.Eten, drinken, asemen doen zij gelijk de visschen (II, 106). Deze zin komt daaromtrent uit op: zij eten, drinken, asemen gelijk de visschen. De schrijver wilt de gezegden eten, drinken, asemen, doen uitkomen; dus moet hij ze vooraan plaatsen: eten, drinken, asemen zij gelijk de visschen. Maar zoo krijgt het bevestigde gedacht eene vragende gedaante... Onze taal heeft daarin voorzien; zij heeft 'nen schoonen middel uitgevonden om krachtig te zijn en tevens klaar te blijven. Wat doet zij? zij zet het eigenlijk gezegde in de onbepaalde wijze en schuift er het werkwoord doen achter, dat den tijd en den persoon van het waar gezegde overneemt.
Vechten doen de wilde dieren (III, 30). - Den Rigi beklimmen! ja, doen zal ik het nog (IV, 56). - Knielen doen zij enkel (Nederd. Bloemlezing van Bols en Muyldermans, 162). - Slapen deed hij niet (Ibid., 215). | |
12.- Wat doet hij? Slapen, eten en drinken. Achter deze en dergelijke vragen, antwoordt men veel met de onbepaalde wijze, die daar dan staat voor de aantoonende wijze. - Slapen, eten en drinken: ij slaapt, eet en drinkt. | |
[pagina 282]
| |
13.Och Heer! zoo verre zijn, en niets van de natuurschoonheden kunnen bewonderen! (IV, 24). De onbepaalde wijze is hier op haar eigen gebruikt, wat veel voorvalt in uitroepen. Natuurlijk zijn deze zinnen onvolledig. Hier zou men kunnen onderverstaan: het ware spijtig.
Op het einde van den zomer, terwijl de zon onze gezichten verbruint,..... dan nog sneeuw vinden!...... (IV, 109). - Tot Parijs, Jan, onnoozelen bloed, met al uwe Vlaamsche gedachten, kennissen in de statie vinden! (V, 55). - Vier-en-twintig uren op de been en langs de bane zijn! (I, 107). - Overal opschriften vinden... en die oorkonden niet kunnen lezen! (VI, 169). | |
14.Liggen, meester, liggen! riep Diphilus (I, 32). De onbepaalde wijze wordt dikwijls gebruikt in de plaats der gebiedende.
Den gang opblokken en het insluiten! zei Diphilus (I, 22). - Niet luisteren! meester, niet, niet, riep Diphilus (I, 16). - Niet roepen, zingen, schreeuwen, praten, maar iedereen in vrede laten! (III, 47). - Snijden maar (IV, 30). | |
15.Wien nu gelooven, Cuvier of de ijslandsche visschers? (II, 101). In vragende zinnen wordt de onbepaalde wijze veel gebruikt voor den enkel toekomenden tijd der aantoonende.
Waar ze te vinden? (III, 94). - Welken vorm aan die begeerte geven, hoe ze bepalen? (VI, 92). | |
[pagina 283]
| |
Nog meer bijzonderheden zou ik kunnen geven, maar 't is tijd om te spreken van de onbepaalde wijze die als zelfstandig naamwoord gebezigd wordt. | |
16.Het scheiden scheen te willen langdurig worden (I, 13). Alle onbepaalde wijze kan zelfstandig gebruikt worden.
Reeds hooren wij het razen van den vloed (IV, 16). - Door 't bestrijden van de bijzondere oorlogen (VII, 85). - Twee dingen ontbraken tot het voortzetten van den krijg (VIII, 19). - Werken die 't vestigen en verschansen van eene legerplaats medebracht (VIII, 39). - Indien de nacht... niet aan 't vechten een eind gesteld had (VIII, 43). - De huid is.... hard in het aantasten (IX, 641, 2).
Over deze lieve eigenschap die het kenmerk is van onze beste schrijvers met Vondel aan het hoofd, zou ik geerne wat meer zeggen. Waar eene recht Vlaamsche oor eene onbepaalde wijze verwacht, komt nu, in veel onzer hedendaagsche schriften, een zelfstandig naamwoord op ing. Is er daar misschien geen verschil van beteekenis tusschen te maken?... Ja, een groot, een zeer groot. De woorden op ing duiden eene oogenblikkelijke, eene ongewone daad aan, zij bevatten iets verhalends; terwijl de onbepaalde wijze gewoonlijkGa naar voetnoot(1) eene voortdurende, eene herhaalde, eene alledaagsche daad voorstelt, iets behelst dat beschrijvend is en somwijlen eer naar den staat als naar de daad overhelt. Wie dus de woorden op ing bezigt om, bij voorbeeld, | |
[pagina 284]
| |
eene voortdurende daad uit te drukken, schijnt mij dezelfde fout te begaan als hij die, in 't Fransch, den passé défini (temps narratif) voor den imparfait (temps descriptif) gebruikt. En 't gebruik van de woorden op ing moet beperkt worden en is beperkt: zelden of nooit toch komen zij in de levende tale voorGa naar voetnoot(1); terwijl de beteekenis der onbepaalde wijze, als zelfstandig naamwoord, zeker en vast uitgebreid is: de volkstale speelt er mee. Gaan wij nu tot eenige bijzondere gevallen over. | |
17.Mijne once en was al dat kussen niet gewend (I, 25). Met het woordeken al, dat altijd iets herhalends bevat. | |
18.Wij luisteren naar het oorverdoovend gedonder der bruisende wateren, of beschouwen met angst het vreeselijk beuken der machtige golven tegen de rotsen (IV, 17). Telkens dat men den stam des werkwoords van ge voorafgegaan, in de plaats zetten kan. Woorden immers gelijk gedonder duiden uitdrukkelijk de herhaling aan.
Hierop volgt het geschrei der mannen, het gonzen der touwen (IX, 647, 2). | |
19.In het nederkomen (I, 45). - Bij 't bewonderen van Gods schoonheid (IV, 2). - Onder 't rijden (IV, 6). Achter de voorzetsels in, bij, onder, gedurende, binnen, die alle iets voortdurends aanbrengen. | |
[pagina 285]
| |
Onder ons wandelen (VI, 27). - Onder 't zingen van een stuk (VII, 83). - Onder het vechten (VIII, 22). - In 't doortrekken (VIII, 39). - Onder 't redekavelen (VIII, 38). - Bij 't eerste opvatten der wapenen (VIII, 53). - En brieschte, onder het rennen, zoo luide (IX, 638, 1). | |
20.Met het krieken van den dag (I, 12). Om de natuurverschijnselen aan te duiden.
Op 't eerste morgenbreken (I, 52). - Eer 't vallen van den dauw (I, 41). - Tegen 't vallen van den avond (IV, 7). - Het schielijk nederstorten van eenen slagregen (VIII, 68). - Ook zal de zon, in 't open ondergaan, u teekens geven (IX, 632, 1). | |
21.De Germaan liet zelf het beploegen van 't land aan de vrouwen (VII, 88). Om gewone bezigheden uit te drukken.
Wat zal ik u meer van het veehoeden zingen (IX, 640, 1). | |
22.Na 't nemen van een lekker theeken (IV, 7). Achter het voorzetsel na, dat eene voltrokken daad aankondigt.
Wanneer ze, na het scheren, niet van hun zweet afgewischt zijn (IX, 641, 2). - Na het zaaijen (IX, 629, 2). - Na het opschorten der bloedige oorlogen (IX, 649, 1). | |
23.Dat is hier een schoon zitten; dat was een lastig zoeken. | |
[pagina 286]
| |
Bijzonderlijk met een, telkens er een gedacht van gemak of ongemak bij is. Ik heb nooit een aangenamer rijden gehad (VI, 54). | |
24.Overtuigd zijn en is geen vreedzamig van gemoed worden (II, 150). Achter het ontkennende geen.
Constant wil van geen slapengaan hooren (IV, 46). - Berecht zijn, dat en brengt daarvooren nog geen sterven bij (V, 75). - Tutor wilde van geen wachten hooren (VIII, 60). - Zij weten van geen wijken (IX, 642, 2). | |
25.Er is geen verheeten aan (II, 33). - Waar er geen opstaan meer en is (II, 95). Zij is hier als onderwerp en met de ontkenning gebruikt. Zeer dikwijls moet zij lijdend opgevat worden en altijd ligt kunnen in 't gedacht opgesloten. - Er is geen verheeten aan: hij kan niet verheet worden; er is geen opstaan: men en kan er niet opstaan.
Er is geen tegenhouden meer aan (IV, 74). - 't En is geen houden aan (V, 12). - Nu was er temmen noch afweren aan (VIII, 91). - Dat er geen tegenhouden aan was (VIII, 34). - Langs daar en is er geen uitkomen (I, 129). | |
26.Vader.... ging aan het schrijven (I, 43). Hier is zij voorafgegaan van aan en hangt af van gaan, waar zij de beteekenis van beginnen aan geeft. Vader ging aan het schrijven: begost te schrijven. | |
[pagina 287]
| |
Wij hebben dezelfde eigenaardigheid met de werkwoorden vallen, slaan en zich zetten.
Als dit dierlijk gedeelte aan 't klagen valt (IV, 19). - Dat verfoeilijk gebroed was daar aan 't woekeren gegaan (VI, 21). - Dat zij.... aan 't deinzen valt (VIII, 39). - Zij sloegen aan 't muiten (VIII, 44). | |
27.Den tijd dat ik... aan 't reizen was (I, 3). Zijn aan.... beteekent bezig zijn met. Wij hebben dezelfde eigenaardigheid met zitten aan, liggen aan, staan aan.
Frankrijk was hier alles aan 't verbasteren (IV, 12). - Eene andere uurklokke was aan 't gaan (V, 7). - De rondloopers en de statiegasten die.... aan 't laân en het lossen, het rijen en het rotsen waren (V, 56). - Ik was aan 't klimmen als men reeds aan 't rijden was (VI, 53). - De macht van Rome was aan 't vervallen (VIII, 20). - Wanneer.... het onbeschofte grauw aan 't hollen is (IX, 648, 1). - Die daar aan 't klappen stonden (I, 59). - Diphilus lag aan 't waarnemen (I, 123). -
Zóo, van den avond tot den morgen
Is 't aardig dier aan 't zorgen,
Aan 't hutselen,
Aan 't futselen,
Aan 't knabbelen,
Aan 't krabbelen,
Aan 't schikken,
Aan 't flikken,
In alle hoeken
Aan 't zoeken.... (III, 35).
| |
[pagina 288]
| |
28.Op zijn sterven liggende (IX, 621, 1). Liggen op.... beteekent op het punt zijn van. Zoo ook staan op.
De veertiende keurbende staat op 't komen (VIII, 60). | |
29.Dat was 't zien weerd (I, 28). Als bepaling van weerd, waar zij in lijdenden zin voorkomt. Dat was 't zien weerd: dat was weerd gezien te worden.
Niet dat 't vangen weerd was (I, 44). - Niets dat spreken weerd is (I, 70). | |
30.Het droog worden der rivier.... ontstelde.... de onwetende krijgsknechten (VIII, 31). - Hoe gauwer de cafee, na het gebrand en gemalen zijn, opgegoten en genut wordt, hoe beter hij smaakt (II, 34). Al de voorgaande gevallen blijven even waar voor het koppelwoord met zijn gezegde (droog worden) en voor de lijdende werkwoorden (gebrand geworden zijn).
Nu, meen ik toch, is het klaar voor iedereen, dat het Vlaamsch de onbepaalde wijze bemint, dat het er mede speelt. Immers, zij verandert van natuur, zij kan alle bedieningen in den zin hebben, zij vervangt verschillige tijden en vormen in de werkwoorden en geeft aan den zin zeer dikwijls gansch eigenaardige beteekenissen. Die veel de onbepaalde wijze gebruikt, volgt eene wet van den geest der taal. Am. Joos. |
|