Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
De ‘Vereeniging voor de geschiedenis van den Beneden-Rijn.’INDIEN het waar is wat de heer prof. Paul Fredericq, hoogleeraar te Gent, schrijft in het verslag over den wedstrijd voor vaderlandsche geschiedenis, dan ontbreekt aan de belgische geschiedschrijvers in 't algemeen de studie der buitenlandsche schrijvers, behalve die der Fransche auteurs. In 't belang der historische wetenschap, zoowel als in dat van het onderling verkeer der geleerden, verwijs ik hier vooral op hetgeen reeds sedert eenige jaren door den rijks-archivaris Karel Piot in het Bulletin de l'Académie van Brussel wordt medegedeeld. De begaafde en onvermoeide geleerde getroost zich namelijk de moeite, uit een groot deel der in het buitenland verschijnende geschiedwerken en tijdschriften, die artikels of hoofdstukken in 't licht te stellen, welke voor de geschiedenis van Belgenland bijzonder gewichtig zijn. Het is evenwel onmogelijk alles te vinden en op te teekenen. De leeszaal aan de Brusselsche boekerij verbonden (Salle de travail du bureau de traduction) kan bovendien niet alle tijdschriften opnemen. Het komt ons daarom nuttig voor hier en daar te herinneren aan verschijnselen op letterkundig gebied die zich tot een minder uitgebreiden lezerskring wenden, doch, op Belgisch grensgebied voorkomende, voor de Nederlandsche geschiedenis veel merkwaardigs bevatten. Wij wijzen daartoe in de eerste plaats op de ‘Jaarboeken’ (Annalen) der bovengenoemde vereeniging waaraan de geleerdste katholieke en andere schrijvers van Rijnland (Hüffer en Loersch, proff. te Bonn, wijlen eerw. prof. Floss aldaar, Cardauns, redacteur der kath. Kolnischet Volkszeitung, enz.) medewerken. Nevens deze Historische Annalen verdient het ‘Maandschrift voor de geschiedenis van westelijk Duitschland’ genoemd te worden, in wiens bladen onder anderen in het jaar 1877 eene studie voorkwam van den schrijver dezes over de geschiedenis der eerste Godfrieden van Brabant-Lotharingen, waarin tot heden eene groote verwarring bestond. Aan den begaafden heer Wauters, welke de artikelen over de Godfrieden van Brabant in de Biographie nationale schreef, bleef mijne ontknooping onbekend. De eerw. heer Swolfs te Mechelen daarentegen, trok daarop de aandacht in zijne bewerking der Histoire nationale van eerw. heer Namèche. | |
[pagina 262]
| |
Vraagt men, waarom de ondergeteekende niet liever in een binnenlandsche tijdschrift de vruchten zijns onderzoeks nederlegde, zoo is het antwoord dit. De redactie van laatstgenoemd tijdschrift had reeds sedert lang om eene bijdrage verzocht betrekkelijk de geschiedenis der Rijnlanden. Het was ter gelegenheid van de behandeling der abdij van Vilich in Rijnland, waar de heilige Adelheid, een lid van het geslacht der Godfrieden, abdis was, dat de geslachtsboom en de opvolging werd besproken. Ik kom nu op eerstgenoemde Vereeniging terug, waarvan de hoogbejaarde en geleerde pastoor Mooren, een der oude vrienden van wijlen Mgr J.-B. de Ram, rector der hoogeschool van Leuven, nog altoos eerevoorzitter is. Zij hield voor weinige weken hare jaarlijksche herfstvergadering te Gülich. Onder de aldaar gehouden voordrachten komt eene verhandeling voor van den eerw. heer Esser, over den in Rijnland beroemden Franciscus Agricola (niet Roelof Huisman, bijg. Agricola). In deze studie wordt, door een aantal bijzonderheden, het leven des godgeleerden, uit Lohn in 't GulikscheGa naar voetnoot(1) die te Leuven zijne studiën voltooide, buitengewoon toegelicht, en vult het levensbericht aan, door den bovengenoemden prof. Floss uit Bonn, in de Encyclopedie voor kerkgeschiedenis of Kirchen-Lexicon op letter A geleverd. Wij leeren uit genoemde voordracht ook een aantal bijzonderheden van Agricola's hoofdwerk: ‘Gründlicher Bericht von dem hochwürdigen Sacrament des Abendmales’ kennen, die Agricola's vernuft en grondige studie in 't licht stellen. In de werken dezer Vereeniging vonden wij verder in 1882, bij voorbeeld, bijzonderheden uit: ‘De Geschiedenis der Luiker stichting van St.-Maarten’, waarover men de Gesta pontificum Tungrensium, D. I, met een aantal oorkonden, kan raadplegen. In een ander Deel (1879) komt eene studie voor over de Romeinsche straat van Triër over Belgica, en vele andere zaken die voor de Belgische geschiedenis van gewicht zijn. Kortom, wij bevelen de Vereeniging en hare Annalen den Belgischen geschiedschrijvers en andere lezers ernstig ter kennismaking aanGa naar voetnoot(2).
Leuven. DR. PAUL ALBERDINGK THIJM. |
|