Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
De neeringen.
| |
[pagina 222]
| |
lidmaat van het rijk voorspellen. Inderdaad, moesten de zaken eens zoodanig veranderen, dat de volksvertegenwoordiging in plaats van op het getal, op de belangen der ingezetenen steunt, waarom zouden de neeringen hunne vertegenwoordiging niet hebben, in gemeente, provintie, en ja op den landdag 's rijks? Het ware misschien de middel om de werklieden, die ook betalen voor 's lands onderhoud zoowel als de burgerij en de rijken, hun aandeel te geven in 's lands bestuur en in de openbare ondernemingen? In de neering zouden de werklieden kunnen een gezond stemrecht vinden, in plaats van dit algemeen stemrecht dat de verdwaalden nu eischen voor de werkende klas: een stemrecht dat zoude deugdelijk zijn voor de belangen van den werkman en geheel het land, instede van een werktuig om zich te zelfmoorden in gedurige revolutiën. - Al is 't dat zulke voorspellingen kunnen gedaan worden, toch laten wij ze over aan de staatkundigen, intusschentijd wachtende naar de oplossing dezer eerste vraag: of de neeringen wederom kunnen en zullen tot stand komen? Om te eindigen moeten wij nog aanduiden tegen welke gevaren eene opkomende neering zich zoude moeten zwichten. Een EconomistGa naar voetnoot(1), die tegen de heropkomst der neeringen is, beschrijft op de volgende wijze de misbruiken der neeringen tijdens hun verval: ‘In het meestendeel der steden was het uitoefenen van ambachten en neeringen gevallen in de handen van een klein getal meesters, vereenigd in gemeenzaamheden, eeden en meesterschappen, die alleen het recht hadden de voorwerpen voort te brengen, waarover de neering een uitsluitelijk voorrecht had. Een werkman, om te kunnen meester worden moest zijne bekwaamheid laten onderzoeken door gezworenen die belang erin hadden hem van de hand te wijzen; daarenboven moest hij vele | |
[pagina 223]
| |
rechten betalen waarin zijne geldmiddelen, geheel en gansch vruchteloos, te grooten deele smolten. Dezen die zulke onkosten niet konden afdragen waren genoodzaakt onder het bestier van meesters volgens dezer zin te dienen ofwel hunne nijverheid naar andere landen over te dragen. Namelijk viel dit lot ten deele aan de uitvinders, die stelselmatig verwezen werden door den geest van uitsluitelijk voorrecht en slenter, of van hunne uitvinding bestolen door de gemeenzaamheden die het uitsluitelijk recht eischten naar deze nieuwe manier voort te brengen. Al de klassen der bevolking konden het eenvoudigste werk niet laten verrichten zonder hunnen toevlucht te nemen tot verscheidene werklieden van verschillige neeringen, en zonder den uitstel, de eischen, de afpersingen dezer gemeenzaamheden te ondergaan. - De algemeene geest der standregels was, het getal der meesters te beperken, het bekomen der meesterschap daaromtrent onmogelijk te maken door de vormplegingen, de aanveerdingsrechten, de moeielijkheid van het te verveerdigen meesterstuk, de kostelijkheid van den leertijd, de verlenging van den diensttijd der gezellen: al inrichtingen die voor doelwit hadden de meesters onvergeld, gedurende verscheidene jaren, het werk der aankomers te laten genieten. - De algemeene geest was ook de werken der marktkramers tegen te kanten, onder voorwendsel slechte waren uit den handel te verdrijven. Eenige neeringen beperkten het getal der gezellen en der leerlingen, allen werkman uitsluitende die geen zoon eens meesters was, of niet getrouwd met eene meestersweduw; anderen sloten alle vreemdelingen uit, dat is te zeggen, al degenen die binnen de stad niet geboren waren. Zoover gingen die uitsluitende eischen, dat de vrouwen zelfs de bezigheden die met hun geslacht best overeenkomen, zooals het borduren, ontzegd werden als het voor hun eigen gebruik niet en was. | |
[pagina 224]
| |
Dus, er was tijd en geld noodig om den oorlof tot arbeiden te bekomen. Daar was er ook noodig om het voorrecht tegen de andere gemeenzaamheden te verdedigen. Hieruit volgden gedingen en doodelijke gerechtsonkosten. Voegt daarbij de inwendige oneenigheden der neeringen en hunnen strijd onder malkander om den voorrang. Om de marktkramers te bestrijden, vroegen de gemeenzaamheden aan 's lands overheid reglementen over de hoedanigheid der stof, dezer gebruik en bewerkingen: de hoofdmannen der gemeenzaamheden, belast met de uitvoering zulker maatregels, onderwierpen de meesters zelven aan hunne grillen. Van eenen anderen kant, de overheid begon allengskens rechten te heffen voor het vaststellen, het naarzien en het verbreeden der voorrechten. Daarin vond zij een nieuwe middel om geld te slaan, en toezieners aan te stellen, die betaald waren om kooplieden en nijveraars te gaan onderzoeken en tergen.’ Wat er ook van zij onder geschiedkundig opzicht, zeker is het dat zulke misbruiken in eene neering kunnen binnensluipen. Nochtans, aanveerd zonder bewijs dat al deze misbruiken te zamen hebben bestaan, hun erg is nog minder dan het socialismus. Bereken wat de opstand van Maart aan Belgie gekost heeft, en zie hoelang al deze misbruiken te zamen zouden moeten woekeren om ons met eene plaag te treffen gelijk deze van de Maartemaand 1886! Daarbij, het is ongetwijfeld den toestand der oude neeringen verzwaren, te beweeren dat zulke misbruiken algemeen waren. Wat Turgot ook zegge, liever geloof ik meesters en werklieden die zich tegen de afschaffing der gemeenzaamheden verzet hebben, dan Turgot die de afschaffing doet namens een wijsgeerig stelsel, te weten de vrijheid van den arbeid op liberale manier verstaan. Evenwel is het hoogst wenschelijk dat zulke misbruiken vermeden worden. Zij zouden ongetwijfeld binnensluipen, indien de neeringen weder opkwamen bezield | |
[pagina 225]
| |
met den geest van baatzuchtigheid. De baatzucht zoude er allicht eenen Chinamuur rond metsen om de macht die uit de samenwerking voortkomt te doen dienen tot uitsluitelijk voordeel van een klein getal en tot nadeel van al de anderen. Die dwang is reeds tastelijk in de samenwerkende maatschappijen der Gentsche socialisten. Het is om zulke nauwgeestigheid te vermijden dat wij zooveel gesteund hebben op de godsdienstige richting, aan deze instellingen te geven. Komt de liberale geest erin, dan zullen de neeringen wederopkomen aangedaan van de ziekte welke men in Vlaanderen den ouden man heet, korten tijd krasselen en eindelijk in stof verdwijnen onder de slagen van het socialismus. Die liberale geest is meer verspreid dan men zoude denken. Vele menschen, die in politiek tegen het liberalismus zijn, zijn liberaal in hunne handelszaken. In koophandel en nijverheid vergeten zij hunne christelijke plichten. Spreekt gij hun van menschlievendheid, van werkmanswelzijn, van verantwoordelijkheid over gebezigde werklieden, van gerechten dagloon te meten niet alleen volgens vrage en aanbod, zij zien verwonderd op u, en antwoorden: ‘Dat is handel! Ce sont là les affaires’. Welnu die verdokene liberale gevoelens zijn eene groote hinderpaal voor allen maatschappelijken invloed eener neering. Indien de neering niets anders in 't zin heeft dan de saus van het dagelijksch middagmaal wat beter te maken, zij is doodgeboren. ‘De mensch leeft niet met brood alleen’ staat er geschreven; en dit goddelijk woord is t' elkendage verwezentlijkt. De neering moet eene vergadering zijn waar de werker zich te huis bevindt niet ten deele, maar geheel: voor de ziel, voor het tijdelijk bestaan, voor zijn ambacht, voor zijn zamenleven met zijns gelijken en meesters. Dan is de werkman geen zwervende atoom meer, ongekend, vergeten, alleen in de wereld, en niets beteekenend tegenover den geldzak welken hij moet dienen. De neering, met christenen geest bezield, zal hare leden de vrijheid | |
[pagina 226]
| |
laten, niet de losbandigheid. Zij zal zorg dragen voor de leerjongens, met hun onderwijs en ambachtskennis te verschaffen; zij zal het verband tusschen meesters en gezellen bewaren, scheidsrechters of oveenkomstraden aanstellen, de belangen der werklieden zoowel als die der bazen verdedigen; zij zal het mogelijke doen om het eergevoel der werkers, zoo bazen als bedienden, op gezonden weg te houden en te versterken; zij zal altijd voor oogen hebben niet het bestrijden der arbeiders die buiten de neering gebleven zijn, maar wel het verbeteren harer leden. Laat het publiek oordeelen over uwe bekwaamheid en uw werk. Is uw werk beter dan het werk van anderen, is het ongetwijfeld deugdelijker, dan zult gij de klanten der andere arbeiders ongetwijfeld overhalen, of de andere arbeiders dwingen hun werk te verbeteren. Deze is de gezonde wedijvering. Eerst werk maken dat zeker goed is, en dan, de goedheid behoudende, door toevallige volmaaktheid de klanten trachten uit te noodigen en aan te trekken. Deze studie nopens de neeringen heb ik begonnen in het Belfort in het begin van verleden jaar. Op dat tijdstip was de vraag door velen nog aanzien als zuiver beschouwelijke wetenschap. Sedert een jaar, welke verandering! De arbeidscommissie, aangesteld om den toestand der Belgische werklieden te onderzoeken, is tot het besluit gekomen, dat eene heropbeuring der neeringen zoude hoogst voordeelig zijn. De Heer Prins heeft diensaangaande een zeer merkweerdig verslag over de neeringen gemaakt. Niet dat wij alles goedkeuren dat er daarin staat. De Heer Prins wil om het even de gilden van bazen en werklieden, en de gilden van werklieden alleen doen goedkeuren. Als men van de werklieden eenen stand op zijn eigen maakt, met hen, buiten de meesters, een geheel afzonderlijk bestaan te geven, dan is er altijd gevaar eene klas te vormen | |
[pagina 227]
| |
die hoogstwaarschijnlijk hare eerste krachten zal proeven in eenen strijd met de meesters. De gezellengilden waren binst de middeleeuwen de kanker van het Neeringwezen (zie onzen tweeden artikel). Het is waar dat de Trade-Unions in Engeland veel omzichtiger geworden zijn en veel min woelziek dan eertijds: maar, dit is na een bestaan van een vijftigtal jaren. Willen wij ons blootstelllen aan eenen maatschappelijken strijd van vijftig jaren? Laat ons, hier in Vlaanderen ten minste, doen wat wij kunnen om neeringen van bazen en knechten tot stand te laten komen. Eerlang zullen zulke neeringen hoogstwaarschijnelijk als burgerlijke wezens erkend worden. Onder de katholieken, dienen al degenen die zich bezighouden met het verbeteren van den tegenwoordigen toestand hen niet op het onverwachts te laten overrassen. Daarom hebben wij trachten eenige overwegingen nopens de neeringen te verzamelen. Om uit te scheiden vragen wij onze goedjunstige lezers verschooning hen zoo lang met dit onderwerp bezig gehouden te hebben. E. De Gryse
Brugge. Leeraar in het Groot Seminarie. |
|