Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Eenige losse aanmerkingen nopens ons oud vlaamsch familieleven.Mgr V. Rutten heeft in eenen prachtigen opstel het nut, de noodzakelijkheid aangetoond van 't aanleeren der Vlaamsche taal voor de hoogere standen der maatschappij; anderen hebben bewezen hoe noodzakelijk het is onze taal als taal te bewaren tot behoud van godsdienstzin; de zeer eerw. heer De Grijse heeft het nut doen uitschijnen der oude Vlaamsche gilden; in dezen opstel zou ik dan geerne willen handelen over onze oude Vlaamsche zeden, die met de taal verloren gaan en die nochtans den echt katholieken godsdienstzin der Vlamingen zoodanig doen uitschijnen dat het waarlijk niet te begrijpen is hoe, niet alleen geleerde en klaarziende menschen geen de minste moeite doen om ze 't volk in te prenten en aan te prijzen, maar hoe menschen, die door hunne bediening en hunnen roep alles moeten inspannen om het geloof onder hunne onderdanen levendig en vurig te bewaren, om de godsdienstigheid in alle herten te planten, hoe zij, zeg ik, door Fransche taal en meteenen Fransch zedenbederf en al hare besmettelijke gevolgen uitsluitelijk op te dringen, eenen staat van zaken te niet doen waar alles, ja, alles van God en godsdienst, van deugd en goed spreekt. In dezen opstel volg ik bijna woord voor woord den heer Fr. De Potter in zijnen: ‘Huiselijken godsdienst onzer voorvaderen’, werk dat iedere Vlaming zou moeten lezen en herlezen om er zijne handelwijze naar te regelen. ‘Klaar en onwedersprekelijk toont de geschiedenis den heilzamen invloed der Christene familie op de samenleving, gelijk der christene samenleving op de familie, aan.’ Bij onze voorouders leefde de ware familiegeest: thuis blijven was hun wachtwoord; rond den heerd bijeen zitten al hun vermaak; Vader en moeder, zusters en broeders vonden onder elkaar het zuiverste genot, de heiligste, onuitputbaarste vreugde die ze nievers anders zouden | |
[pagina 176]
| |
gezocht noch gevonden hebben. - ‘Thans blijft het huis bijna onbewoond en menigeen dien men tegenwoordig naar zijne huiskamer vraagt, zou ons eigenlijk naar den schouwburg of het koffiehuis moeten wijzen: men is thuis voor de tafel en het bed, schier voor al 't overige elders’. - Ook ‘van al het kwaad, ons door den Franschman berokkend, is er geen zoo erg, zoo noodlottig als de ontkenning van de heiligheid des echtverbonds, de schennis der zedelijkheid, de beschimping der huwelijkstrouw, de ontbinding van 't familieleven. - Vroeger waren de echtscheidingen schier onbekend ten onzent, eene wet van 1793 kwam ze vergemakkelijken en alzoo vrijen teugel geven aan ongebondenheid en overspel. Niet alleen de familiegeest, maar ook de godsdienstige zin is door 't ontwijken van den huiselijken heerd deerlijk verflauwd’. Zien wij dan in 't kort hoe godsdienstig toen die familiegeest was, hoe die familieleden, zoo nauw aan elkander gehecht, hen gedroegen in huis, op straat, in school en werkplaats, in spreken en schrijven, in een woord, in al hunnen handel en wandel; terzelfder tijd zullen wij die oude vlaamsche zeden vergelijken met de hedendaagsche fransche en voor ons deel er de beste uit kiezen. ‘Te huis toch wordt er gebeden, in den vriendenkring of het koffiehuis niet. - Te huis bloeien, hoewel nog schaarsch, zekere gewoonten en viert men nog herinneringen welke eenen godsdienstigen oorsprong hebben - over den eigen drempel zijn ze teenemaal buiten mode. Te huis rust het oog nog hier en daar op een kruisbeeld, boek, prent of schilderij van vrome bediedenis - alles buiten 't huis is er op aangelegd om den godsdienst te doen vergeten. En zoo wordt men langzamerhand, onverschillig aan al hetgeen de jeugd gelukkig heeft gemaakt, vreemd aan 't eenige, dat in de ondermaansche wederweerdigheden en beproevingen de ziel kon verheffen en opbeuren.’ Ja, in dien zaligen tijd was alles dóór en dóór Vlaamsch, dóór en dóór godsdienstig, ‘in gepeins en werk, in handel en wandel, in weelde en nood, in de uren van opgewekte levenslust en onder 't geklaag en 't gesteen der huivrende ziekte, bij de wieg, in de bruidskamer en op het doodsbed’ getuigden onze voorvaderen dat zij kinderen waren van God en van zijne heilige Kerk. - Mag men dat heden nog zeggen? Neen, ongelukkiglijk neen. | |
In het huis.Op verschillige plaatsen hebben onze voorouders voorbeelden van deugden, van hunnen werkenden godsdienstiever gegeven tot onze navolging, en geenszins tot onze vergetenheid en verachting. - En vooreerst bezien wij eens aandachtig het huis langs buiten. Op den gevel lezen wij spreuken als volgen: Gode alleen zij eer. - Is God met ons, wie zal tegen ons zijn. - Christus is mijn helper. - Niets buiten God. - Boven de deur: geene vaste woonplaats. - | |
[pagina 177]
| |
Nu nog schamen onze goede Vlaamsche landbouwers hen niet boven de vensters van hunne slaapkamers een groot wit kruis te witten: maar het heerlijk gebruik gaat er meer en meer uit. - Beschouwen wij eenige oogenblikken een hedendaagsch gebouw. - Wat zegt het ons? Schijnt het de tempel niet te zijn van den bewoner, het uithangbord van zijnen hoogmoed, van zijnen ikzucht en van eene nuttelooze pracht: hij wil dan zijn eigen heer en meester zijn; hier immers is geen spraak meer van God, maar van ijdelen waan, eerzucht en zinnengenot. - Treden wij het oud-vaderlijk huis binnen: ‘In den gang: fraai geschilderde tegeltjes van Delftsch bakwerk, die meestal bijbelsche of deftige geschiedenissen verbeelden’. - Nu vindt men maar al te dikwijls in de gangen onzer woningen halfnaakte, naakte, zedelooze prenten en standbeelden of ten minste prullen, die niets zeggen aan den geest, noch van ziel noch van God spreken, en nog niet verdienen, dat men er zijne oogen henen richte. Wat verschil tusschen de tegenwoordige kamer en die onzer voorouders? - Eerst en vooral, op de eereplaats, het kruisbeeld en het gewijd palmtakje; bij ons verkrijgt de spiegel de eerste plaats en de tweede en de derde; bij hen hangt de kamer vol gewijde prenten en schilderijen, bij ons is het heel wat anders: daar hangen, ja prenten, maar die zouden mogen 'nen sluier omdoem om hunne schandige naaktheid te dekken; de ruiten hunner kamer waren met deftige figuren, afbeeldsels van heiligen, vrome spreuken beschilderd; wat ziet men nu? zoo in schilderkunst als in beeldhouwkunst keert men naar 't heidendom - en dat alles om wille van den vooruitgang! - Muren, schouwblad, schaprade, potten en pannen, tellooren, enz. enz. alles in huis sprak er van godsdienst en deugden: zoo ‘b.v. op de vensters lezen wij: zelden tijd, zonder strijd; - Als het God behaagt, zoo is 't beter benijd dan beklaagd; - Het allerschoonste kleed dat men draagt, is dat men God den Heere behaagt. - Op de borstwere der schouw: Aansteek het licht der zinnen; - De liefde zij vurig; - ik ben het vuur komen brengen op aarde, en wat wil ik tenzij dat het aangestoken worde; - Alles zij recht gezeid en gedaan’ en menige anderen. Op de schotels; b.v.: ‘Weldadig opperheer, gij spijst ons al te samen; uw zij lof en eer. Ons hert zegt dankend: Amen. - Sancta Maria, ora pro nobis (Heilige Maria, bid voor ons). - Op eene tafel: loof God boven al; - tot op de bel toe vindt men: de naam des Heeren zij gebenedijd’. - Op de slaapkamer, waar men nu slechts een klein, een heel klein kruisbeeld durft hangen (en dikwijls misschien zult ge er vruchteloos een zoeken) lees ik in groote letters op den muur: gedenk te sterven. - Looft den Heere, enz. enz, En nu? Wel nu zou men met u den gek scheren durfdet ge nog zulke spreuken op uw huisgerief laten zetten, of op uwe muren hangen, of in uwe schaprade beitelen: dat is immers 6 eeuwen achteruit- | |
[pagina 178]
| |
kruipen! Ja, zoo ver zijn we gekomen, beminde lezer, of is 't zoo niet? Antwoord eens zelf? - Ge zult misschien opwerpen: het is er nog zoo verre niet meê als ge wel peinst! Dat die kwaal algemeen is, dat wil ik ook niet beweren noch bewijzen, maar nog wat geduld en wat tijd: we staan op goeden voet om er rap toe te komen, geloof mij. Ware de kwaal algemeen, nutteloos ook dan deze regelen te schrijven, die, hoop ik, menigeen zullen tegenhouden, en menig ander terugbrengen. - Bij onze voorouders was het huis dan eene tweede kerk, en nu? | |
In de boeken.In een hunner oude meubelstukken vinden wij den familieboek of gedenkenisboek, waar we heel het voorgeslacht in terug vinden. Dáár ook ziet men welke plaats de godsdienst aan den huiselijken heerd had; daar ook was de moedertale in eere; maar het zou aan ons tegenwoordig geslacht een gedurig verwijt van zelfverloochening en verbastering geweest zijn, moesten ze den gedenkenisboek hunner voorouders nog bezitten en... hij is weggeraakt. - Ook was 't toen geene schande in de handels- en renteboeken Gods zegen over zijne zaken af te smeeken, en Hem te bedanken over de verkregen weldaden en 't welgelukken van den handel. - En hoe spraken toen de huwelijkscontracten, de testamenten, de familiebrieven? ‘Het huwelijk was bij onze voorouders beschouwd als de gewichtigste, schier heiligste akt des levens; ook is in iedere geschrevene overeenkomst tusschen bruid en bruidegom de hooge weerdigheid van het H. Sacrament, Gods voorzienige schikking, het recht der Kerk en 't ouderlijk gezag duidelijk en klaar erkend. Van daar dan in de huwelijkscontracten volzinnen als volgen: Laat weten dat er zonder twijfel door de schikking, genade ende tot lof Gods.... tusschen L. en N.....;...L. en N. te kennen gevende dat tusschen hen het huwelijk gaat geschieden, indien onze Moeder de H. Kath. Kerk zulks toelaat, enz. enz. En wat staat er zoo al in de huwelijkscontrakten onzer dagen? geen het minste godsdienstig woord noch in den beginne noch bij het slot. Meer verscheiden nog waren de schoone formulen, gebruikt tot aanhef van het testament. Alle akten van dien aard begonnen met de aanroeping der H. Drievuldigheid, - geen enkel oud testament, of het beveelt klaar en duidelijk de begrafenis in gewijde aarde - in de meeste wordt de ziel, van zoohaast zij 't stof verlaat, in de hoede gesteld van God, zijne gebenedijde Moeder en al de heiligen des hemels. De godsvrucht der oude Vlamingen zocht honderde vormen om zich te openbaren: God, de heiligen en engelen des hemels, de H. Kerk werden op alle mogelijke wijze aanroepen. - In de testamenten onzer dagen ziet men geen enkel gedacht, dat | |
[pagina 179]
| |
herinnert aan God of de onsterfelijkheid der ziel. - Als het dan waar is, dat de testamenten het kenmerk dragen van de denkbeelden der eeuw, dan ziet men aan de tegenwoordige hoe diep de godsdienstige geest is gezonken. Van de testamenten tot de overlijdensberichten is de afstand gering. Hoe werden deze laatste vroeger opgesteld? Men raadt het reeds: mededeelingen van dien aard ademden evenzeer eenen godsdienstigen geest als elk ander schrift, dat in de familie en bij vrienden werd rondgezonden. Hoeveel gevoeliger, hoeveel liefderijker, hoeveel godsdienstiger waren onze voorouders ook onder dit opzicht bij ons! Ach, hoe koel en eentonig spreken ons de gedrukte “rouw” brieven der XIXe eeuw van bloedverwanten en vrienden, die meest bemind en geëerbiedigd waren! Wel teekent men daar nog, bovenaan het kruis; maar schijnt dit niet veeleer een typographisch versiersel dan eene godsdienstige belijdenis! Let er eens op hoe vervelend de lange reeks van namen daar volgen, soms eene drooge uitstalling van ijdele titels, en hoe, na een tien- of twelftal regelen, aan de levenden gewijd, een klein plaatsje is overgelaten voor den naam des afgestorvenen, zijnen ouderdom en beroep. “Met droefheid” laat men weten, welk “onherstelbaar verlies” men heeft geleden; dat de dood gekomen is na eene langdurige of kortstondige ziekte; dat de “betreurde” voorzien is geworden “van al de rechten onzer Moeder de H. Kerk.” - De eene gestereotypeerde volzin na den anderen.... Leest een van die moderne “rouw” brieven, en gij kent ze allemaal. Met dezelfde woorden toch vindt gij er de dood aangekondigd eener moeder, den berichtgever dierbaar als zijn eigen leven, en van den ver uitgeweken neef... die reeds vele jaren zijne bloedverwanten zonder de minste tijding van hem gelaten heeft. En onderaan... zie, het ergert mij telkens dat ik dit woord tot slot van eenen gedrukten “rouw” brief lees: “zonder antwoord”. - Zonder antwoord! Men wil dan geenen troost, geen enkel woord van zielverheffing in het uur der beproeving, geen wenk maar hooger leven en blijder weerzien. Niets, ja toch - een visietkaartje, nog kouder en gevoelloozer dan de “rouwbrief” zelf’ Ja, lees eenige doodsbrieven van dien tijd en gij zult met den geachten Heer de Potter moeten besluiten: ‘dat zulke mededeeling oneindig meer treft dan de langdradigste rouw... ik wil zeggen titelbrief van dezen tijd. En zeggen dat de protestanten ons hierin de les geven’! Heden is het te veel een kruisje boven zijnen brief te zetten, een: Geloofd zij Jezus-Cristus; slechts durft men nog den naam van God ééns in eenen nieuwjaarsbrief schuiven. Oh! wat hertscheurende verbastering! en toch zijn er die uit al hunne krachten | |
[pagina 180]
| |
de oorzaak van al dat kwaad ondersteunen. Is het niet beklagensweerdig dat mannen die aan 't hoofd staan van onze katholieke jeugd al hunne geleerdheid, hun gezag, ja hunne deugden zelven gebruiken of beter misbruiken tot vervorderen van zoo eene slechte zake? | |
In de school.‘De vrome gezindheid, het godsdienstig gevoel waardoor de Vlamingen van vroegeren tijd zich zoo vroeg onderscheidden, is grootelijks te danken geweest aan den voortreffelijken geest, die hier vroeger in de school onverdeeld heerschte en gansch overeenstemde met dien der Roomsche Kerk. Toen was de school de tweede huiskamer, waar de opvoeding door vader en moeder begonnen, volledig gemaakt en ontwikkeld werd in denzelfden geest als heerschte onder het ouderlijke dak. -’ Heerscht nu nog dezelfde geest in de school als in het vaderlijke huis? Ik antwoord vlakaf: neen. Onze ouders zijn Vlamingen, oprechte Vlamingen; en wat heeft de school van ons gemaakt: bastaards; de school heeft ons onze moedertaal leeren verachten, misprijzen, ja, alles in 't werk gesteld om onze eigene taal door onze eigene werking in den grafkuil te helpen. Heerscht er nog, bijzonder in de meisjesgestichten, die oude voorvaderlijke, deftige, eenvoudige, christelijke manier van zich te houden, te kleeden, te spreken? - of zijn die juffertjes niet beschaamd over hunnen vader, over hunne moeder, durven ze nog in den koeistal komen, 'nen emmer water halen? Of spelen ze liever de piano, zitten ze liever achter de venster te pronken, of vinden ze geenen tijd genoeg om hen aan te kleeden en op te smukken? Wat vragen zij hun dikwijls af: waarom spreken vader en moeder die lompe taal, en waarom kunnen zij toch dat prachtig fransch niet? en waarom dragen ze nu nog den kiel of zulk kleed, waarom volgen ze de mode van den dag niet? - hoe leven ze toch met de fransche beleefdheid? - waarom nog die kwezelachtige gewoonten in huis? waarom: ‘God zegene u’ zeggen als er iemand niest; proficiat is al wat deftiger; enz. enz. En dan als men fransch kan, kan men alles en kent men geen fransch dan is men maar 'ne deftige dommerik, ja, deftige is misschien nog te veel gezegd. En ik nochtans heb ievers gelezen en nog wel in 'nen franschen boek door 'nen franschman geschreven: ‘Aan de overheersching van het Fransch zijn wij (Franschen) de helft onzer reusachtige (colossale) onwetendheid verschuldigd. Alle geleerden, de wereld door, kennen ten minste twee talen: de hunne en de onze (???!); wij, in ons klein hoekje (Frankrijk) lezen slechts onze boeken, en wat men ons wel gelieft te vertalen. Daarom leven wij buiten de wereld, daarom worden wij meer | |
[pagina 181]
| |
en meer van haar miskend, en daarom worden wij betrekkelijk kleiner, dag voor dagGa naar voetnoot(1)’. Men moet Fransch spreken om ‘voornaam’ te schijnen: wel, wel, en tegenwoordig spreken de ‘ketjes’ beter fransch dan geestelijken en wereldlijken: tot daar al reeds de verfransching van 't onderwijs. Achteruit dan fransche poppekens, valsch edelgesteente! leert de taal uwer moeder hoogachten, leert hare zeden en godsdienstzin prijzen, volgt ze na in al haar doen en laten en dan zult ge waarlijk, gelijk het behoort in ons Vlaamsch Vlaanderen, eene christelijke vlaamsche huisvrouwe zijn, daar ge nu maar eene Fransche modepop, een belachelijk wanschepsel in onze Vlaamsche gouwen genoemd wordt en zijt. Zou de uitsluitelijke Fransche opvoeding geen middel zijn om de scheiding der standen in voege te brengen? - 't is maar eene vraag, zulle; maar, waar ik toch geerne een antwoord zou op willen. | |
In de werkplaats.Werpen wij nu eenen oogslag in de werkplaats. ‘'t Was een voortreffelijk gebruik bij onze voorouders, het kruis, zinnebeeld der verlossing, in de werk- evenals in de huiskamer te hangen op de meest in 't oog vallende plek. Dáár prijkende, moesten al de wenschen en verzuchtingen, hetzij in de stilte der eenzaamheid, hetzij in de vroolijke gezelligheid van magen en vrienden, de gedachten beheerschen en richten, opwekken tot deugd en liefde. Wat wonder dan, dat ook onder 't werk aan 't woord des Heeren gedacht, vroomheid en zedelijkheid, geloof en godsdienst betracht werden.’ - Ga nu, lezer, in een werkhuis, bijzonder in dat groot werkhuis dat men hedendaags fabriek noemt en spreekt dan nog van kruisbeeld, van geloof, deugd en liefde! ‘Onze voorouders vingen nooit het dagelijks werk aan zonder het kruis te maken: nooit begonnen zij eenen arbeid van eenig belang, of zij stuurden den Hemel een gebed toe. Die vrome gebruiken zijn nog hier en daar op den buiten in stand gebleven en er ware daarover een geheel boek te schrijven.’ Wat nu gezegd van onze oude gilden? - Wij zullen er maar overschuiven: de Z.E.H. De Grijse heeft er al het nut van doen uitschijnen zoo voor den godsdienst als voor de samenleving. Men gaat dus al eene der instellingen onzer voorouders terug in voege brengen; tot wanneer hunnen godsdienst en hunne deugden, den edelsten, den heiligsten pand dien zij ons overgelaten hebben, in den hoek verduiken? Om les, vrienden, bij onze voorouders; zij waren wijzer dan wij, weet het wel en laat het ons nooit vergeten! | |
[pagina 182]
| |
Het dagelijksch verkeer.‘In het gezelschap van vrienden, bekenden en onbekenden kwamen elk oogenblik de eene of de andere spreuk aan God en godsdienst, aan de H. Schrift of de kerkelijke wet herinneren. Wij bedoelen de spreekwoorden, die korte, die kernige taal der volkstheologie, in ons vaderland zoo zeer geacht en waarin nog heden ten dage de geest der voorvaderen blijft in leven, maar die ook al ten groote deele den vergetelhoek in zijn.’ Ziedan hier eenige woorden, die schier onophoudelijk op de tong des volks lagen en een bewijs zijn van hunne vurige godsdienstigheid: ‘God zal 't voorzien; God leeft nog; God leeft, die 't al geeft; hij is als van de hand Gods geslagen; God zegene ons; ter eere Gods; niemand is volmaakt dan God alleen; alle ding heeft een einde, behalve God; in God is al; niets zonder God; wat duurt eeuwig anders dan de genade Gods; op Gods wereld; ik zal dat doen, als 't God belieft; getrouwen dienst beloont God; wij mogen niet verder dan God wil; wat God bewaart is wel bewaard; in Gods name; God gaf, God nam; God gedenke zijne ziel; enz. enz. - Zoo heeft de echte Vlaming den dorpel van zijn huis niet leeren over gaan zonder een kruis te maken; gaat hij voorbij eene kerk, kapel, een kruis- of lieve-Vrouwebeeld hij ontdekt het hoofd; begint de christene huismoeder een versch brood te snijden dan maakt zij er met het punt van 't mes een kruis over, en tal andere prijsbare gebruiken te lang om hier aan te halen’. Thans volgens den franschen geest, bidt men niet aan tafel - noch in de kerken. Wilt gij een staaltje hebben hoe die heeren hen daar gedragen: ‘ze schijnen eene soort van averechtsche beleefdheid aangenomen te hebben, en manieren gansch verschillend met die van een deftig gezelschap. Ziet ze eens staan gewoonlijk niet ver van de kerkdeuren, aan de achterste stoelen! Daar moet iedereen voorbij hen, en zij kijken ook iedereen onbeschaamd in 't gezicht en van achterna. Knielen doen ze enkel onder de consecratie, en dan nog maar half, of, nog fraaier, ze knielen niet, ze buigen alleen. Geenen kerkboek of paternoster gebruiken die grootverstanden; geene lippen verroeren ze, dan om te klappen, om elkander geestigheden (hemellief, geestigheden) in de ooren te fezelen of heel medelijdend te grimlachen met ceremonien waar ze niets van begrijpen, die slimmerikken! Blijven ze rechtstaan dat gebeurt ook al volgens alle regels van welgemanierdheid.... naar hunnen trant. Eenen voet op de sport, de armen gekruist.. dan de handen in de tesch, ofwel kuischen of bijten ze aan hunne nagelen, of tasten voorzichtigjes naar halsdoek en rechtgekamde streep, of bewonderen hunne fijngeblonken schoenen.’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 183]
| |
De Opvoeding.Maar wat is de opvoeding onzer dagen tegenover die onzer voorouders! - Zij stelden alles in 't werk om de kinderen zoo godvruchtig, zoo godvreezend mogelijk op te brengen. De eerste woorden die de kleinen toen uitspraken waren de zoete namen van Jezus en Maria; thans leert men liever het kind ‘papa en maman’ zeggen, en 't zal wel zijn als ze het kruisteeken op zevenjarigen ouderdom kunnen maken, als ze hunnen Vaderons en Wees gegroet kunnen wanneer ze hunne eerste communie moeten doen. Toen waren de eerste stappen der kinderen naar de kerk gericht, nu is de eerste weg dien het kind inslaat die der herberg en der feestzalen. Toen sprak alles wat er in huis, in 't school, in 't werkhuis omging aan de kinderen hunnen geest en hert van der ziele zaligmaking, van den dienst van God, van God en van zijnen heiligen godsdienst; nu is er in 't heel huis niets meer dat van een ander leven gewaagt: koude, kille, doodsche muren, gemaakte bloemen en spiegels, ja, dat vindt men nog; spiegels waar het schaapje van kleins af aan, al de gebreken zijner natuur zal in leeren, niet om ze te verbeteren maar om ze te bestoppen; waar het zal voortgang leeren doen in hebzucht en hoogmoed, in hooveerdigheid en valsche pracht, waar het de zoogezegde ‘volmaaktheden’ dezer wereld zal in bestudeeren, hoogachten en als ten hemel heffen. - Toen schreef men alle geluk gelijk elke ramp aan God toe, het openbaar leven droeg den zegel van die christelijke opvoeding der kinderen, en zoo komt het dat deze gedurig aan het voorbeeld volgende hunner ouders, ons een zoo katholiek Vlaanderen achtergelaten hebben, dat helaas door 't invoeren der Fransche taal, der Fransche zeden, ondeugden, mode, prullen en kinderachtigheden van de baan begint te loopen, trots alle verkeerde krachtinspanningen van geestelijken en wereldlijken. | |
Begrafenis.Om te eindigen nog een woord over de oude begrafenis. Hoe deftig, hoe oprecht droevig ook, maar tevens toch vol hoop, vol liefde was toen eene begrafenis. Oh, lezer, doorloop eens: de Kerkhofbloemen van Guido Gezelle, dáár zult ge het verschil vinden tusschen onze en hunne begrafenisplechtigheden. Het was geen soort van ‘spectacle’ gelijk nu, dat meer nieuwsgierigen uitlokt dan zielenhelpers en troosters; waar men al de heidensche pracht en gebruiken in terugvindt en misschien met opzet in wil hebben van 't verrotte Rome; neen, neen! maar gelijk de Kerk in het tranendal dezer wereld den mensch inleidde, zoo ook leidt de Kerk er den banneling uit en had zij er het laatste woord bij het graf, | |
[pagina 184]
| |
woord van geloof, hoop en liefde, van geluk en eeuwig welzijn naar ziel en lichaam. Rechtuit gezeid: heeft Vlaanderen nog veel van zijnen vroegeren godsdienstzin bewaard en zal het dien blijven bewaren dan zal het te danken zijn aan de Katholieke Vlaamsche beweging, beweging die door zekere overheden altijd bestreden geweest is en misschien nog is. - De tegenwoordige opvoeding het tegenovergestelde zijnde der oude moet dan ook tegenovergestelde uitwerksels hebben. En inderdaad: lichtzinnigheid, onstandvastigheid, zedeloosheid, ongodsdienstigheid, hebzucht, geest van vrijheid, van rijkdom zijn hare gure vruchten. O, gij franschgezinden onder onze zoo vlaamschgezinde geestelijkheid, hebt gij dan toch oogen om niet te zien, of hebt gij op den huidigen toestand nog niet gedacht? - Neen, dat kan niet: gij zijt immers zielenredders en als dusdanigen moet gij het gevaar gezien hebben, kent gij de middelen om er aan te ontsnappen en om uw volk te redden. En toch - o 't is te duidelijk, honderde, duizende bewijzen liggen daar, ge werkt de verfransching van ons volk in de hand, ge verdrukt den Vlaming in zijne taal, in zijne moedertaal; ge leert hem zijne taal niet of niet genoegzaam. O, leert het ééns voor goed en wilt het nooit vergeten, het is al zoo dikwijls gezegd en bewezen, verhaald en herhaald: Vlaamsch en katholiek is één. O, HH. bisschoppen, geeft ons onze moedertaal en met haar de vurigheid van ons oud Vlaamsch katholiek geloof, volle hoop in de toekomst en den immer blijvenden zegepraal van den heiligen godsdienst in het nog katholieke Vlaanderen! Mechelen. X. |
|