Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Een woord over 't spellen der aardrijkskundige namen.ALS West-Vlaming was ik eerstwaarts genegen om tegen het stelsel en tegen de leering van Frans de Potter op te komen, wegens het spellen der aardrijkskundige namen. Zonder vooroordeel hebbe ik de zake onderzocht en 'k wierd overtuigd dat de spelling der aardrijkskundige namen uit onwetendheid voortspruit, op willekeurigheid gesteund gaat, door gemakzucht, door onverschilligheid, soms ook door eene ongepaste liefde voor 't oude voort in voege blijft. 'k Weet het genoeg: aan eene gedaante, aan eenen name, met den geur daarin van de oudheid is er iets eigen dat aantrekt en dat men niet geern ziet verstooten: maar waarom zouden wij gedaanten bewaren, die niet als een voorvaderlijk erfdeel uit den ouden tijd kunnen gelden, maar als eene wanschapene nalatenschap uit den pruiketijd zijn bijgebleven? In dien tijd wist men geen woord van den uitleg der plaats- of stedenamen: ze wierden van namen van goden, godinnen, hersenschimmige stichters afgeleid. Elk schreef ze lijk het hem beliefde en vele namen wierden met uitheemsche, onvlaamsche letters geboekstaafd. Ik steun op 't gevoelen van Johan Winkler, den Nederlandschen taalmeester die in 't afleiden, 't uitleggen en het spellen onzer dietsche stedenamen voorzeker meest bedreven is en in die kunde den eersten name verworven heeft. Geen een Vlaming zal zijn gezag durven loochenen, noch den vrijen Fries die voor leuze voert: ‘vrijheid, blijheid’ van slaafsche toegevendheid voor overeenkomst en nieuwerwetsche regels kunnen betijgen. | |
[pagina 114]
| |
De willekeur moet ophouden: de spelling der eigennamen moet verbeteren, aan algemeen-geldige wetten onderworpen worden. 't En is aleventwel niet gemakkelijk al die bonte gedaanten te ontwerrenen om eene deugende spelwijze tot stand te brengen. 't Is meer als een woord sprekens. 't En is geen zake van zuiveruit met wat verouderde vormen af te breken of wat overtollige letters weg te werpen. Wat valt er te doen eer wij die taalzuivering aanwenden. eer wij de rechte spelling van iederen aardrijkskundigen name bepalen? De verbetering is onmogelijk, indien wij vooruit en vooral voor iederen name, de bediedenis, den oorsprong, den taalkundigen uitleg niet en hebben vastgesteld. De taalkundige uitleg is de bake die onzen weg zal verlichten. Zonder de naamreden dezer woorden, die nu hunne bediedenis verloren hebben, zullen wij nog meer verdolen als eertijds, en 't boekstaven der eigennamen met erger gevolgen verwarren. 'k Ga voort op de woorden van den gekenden taalmeester, Hoogleeraar Gallée van Utrecht: ‘Terwijl men zich in de koninklijke Academie gedurende de jaren 1857 tot 1864 voornamelijk met de kwestie bezig hield, hoe de plaatsnamen, met hunne verschillende spelling en oude vormen, het best in overeenstemming met de nieuwere spelregels te brengen waren, zijn er thans stemmen opgegaan om in plaats van vernieuwing en vervorming op min of meer willekeurige grondslagen, eerst te trachten voor zoo ver mogelijk, de onzekerheid weg te nemen, waarin men omtrent de geschiedenis van zoovele dier namen verkeert, en de bronnen bekend te maken, die licht over den oorsprong, de geschiedenis en de spelling dier namen kunnen verspreidenGa naar voetnoot(1)’. Dat men anderzins niet voort kan, zal iedereen verstaan. 'k Beschouwe het woord Zieriksee: 'k wille 't schrijven van dien name buigen volgens 't gebruik en den eisch der hedendaagsche spelling; 'k vervange de s door eene z en 'k boekstave: Zierikzee. 'k Ben verdoold: 't woord zee en ligt in dien name niet besloten: 't is 't woord ee en Zieriksee is de rechte spelling. Op dezelfde wijze zal ik Lauwers-ee spellen en ontleden. 'k Hoore en schrijve volgens de uitsprake: Omkommerpolder. 'k Ben gemist: in die noord-nederlandsche benaming zit de name verscholen van Sinte Ontkommer, sta Liberata, Sinte Holpe geheeten in Vlaanderen: 'k moete hier in mijn eigen redens spreken om de liefhebbers van folk-lore op 't spoor te zetten van spreuken | |
[pagina 115]
| |
en gebruiken, wegens die heilige in de nog ongezante gauen van vlaamsch Belgenland. Hoe zal ik de spelling van Wytschaete verbeteren? Zal ik Wijtskate spellen 't kot van Wijt, de kate van Guido, 't eranisch woord kata, dat de groote taalgeleerden van Europa in het Yagnobi'sch, eene kantsprake van den aanzijds den Pamir bespeurden en niet en konden uitleggen? Of moet het Wijtsgate zijn met den uitgang gate lijk in de oudste gedaante van dien stedenaam, lijk den uitgang gate veler plaatsnamen bij onze saksensche stamgenoten uit Engeland? Hoe dikwijls en zou het ook niet gebeuren dat men de volksuitsprake van eenen eigenname verstoot, om de spelling te vernieuwen, haar een deftig, letterkundig voorkomen te geven, en dat de uitsprake nogtans op den oorsprong van 't woord gesteund gaat, en de aloude bediedenis van den name ongeschonden bewaard heeft? Ik kan mijne bewering nog staven door hetgeen in Noord-Nederland gebeurd is. Eer het ‘Nederlandsch aardrijkskundig Genootschap’ de spelling der eigennamen op vaste gronden wilde zetten, heeft het inlichtingen gevraagd aangaande den oorsprong en de beteekenis der plaatsnamen. 't Genootschap heeft ons den goeden weg gewezen: 't heeft hem ongelukkiglijk zelve verlaten. 't Heeft nog eens te meer doen blijken hoe noodig het is, den uitleg der plaatsnamen, ten behoeve hunner spelling op te sporen. De afdeeling ‘Nederland’ heeft, vooraleer het onderzoek der maatschappij ten einde was geloopen, 't volgend werksken uitgegeven: Woordenlijst van de spelling der aardrijkskundige namen in Nederland, samengesteld door de afdeeling ‘Nederland’ van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap. Amsterdam. - C.L. Brinkman. Aanstonds heeft Johan Winkler bittere Jammerklachten in den Tijdspiegel (1885) doen wêerhelmen. Door het onderteekenen van een groot getal ongerijmdheden en misslagen heeft hij zijn streng afkeurend oordeel goed gemaakt. Hoe zullen de taalvorschers in hun werk gelukken? Eerst en vooral zullen de uitkomsten der geschiedenis de steun en de stapel zijn van hun spraakwetenschappelijk onderzoek. De geschiedvorscher zal aan den taalmeester zeggen: ‘Hier zijn al de verschillige gedaanten der plaatsnamen van de eerste tot de laatste, uit de goede bronnen heel duidelijk heel wetenschappelijk herkomstig. Al de geschiedboeken, al de oorkonden, al de bewijsstukken wierden geraadpleegd en doorsnuisterd. Slaat nu de sperke viers van den waren uitleg, van de verheugende bediedenisse uit al die oude steenen!’ Ten tweeden zal een taalvorscher nooit eenen uitleg wagen zonder de volgende woorden van Johan Winkler, den hoofdman in dit vak, gestadig te herdenken: | |
[pagina 116]
| |
‘De oud-germaansche mansvóórnamen, in gebruik bij de friesche, saksische en frankische volksstammen die onze voorouders uitmaken, hebben oorsprong gegeven zoowel aan een groot gedeelte der hedendaagsche geslachtsnamen, als aan zeer vele hedendaagsche nederlandsche plaatsnamenGa naar voetnoot(1)’. 't Is genoeg geweten hoe eene wisselgedaante uit een zustertaal licht verspreidt over den uitleg van eenen plaatsnaam. Op dezelfde wijze kan de naam van een gehucht in Vlaanderen, den name van een dorp in Limburg verklaren. De name van eene beek of van eenen akker in Brabant kan den uitleg van verschillige namen uit andere gauen bevatten. Mocht bijgevolge, ter oorbaarheid van den uitleg der plaatsnamen, de wensch verwezenlijkt worden, dien de hooggeleerde G. Kurth in den Oudheidskundigen Landdag van Antwerpen voorendroeg en in dezelfde bijeenkomst, te Namen, verleden jaar, zoo meesterlijk ontwikkelde. Volgens zijn gedacht zou er een Woordenboek moeten opgesteld worden, waar al de namen zouden te boeke staan van steden, dorpen en gehuchten, wijken, straten en afgelegen oorden, wegen en banen, stroomen, beken en waterloopen, bronnen en zompen, akkers, weiden en bosschen, ten dienste der navorschers in de beide heden zoo gegeerde vakken der geschiedenis en der taalkunde. Uit de vergelijking zal er licht ontstaan: uit de vergelijking komen al de vondsten der spraakwetenschap geborteld. In een woord: de spelling der aardrijkskundige namen dient gelouterd: die streving kan niet lukken zonder den taalkundigen uitleg der plaatsnamen: de taalvorscher steunt op al de gedaanten die de oudheidskunde heeft blootgeleid; hij schat de weerde der germaansche mansvóórnamen door Förstemann verklaard en bezigt gedurig in zijn zoeken en roeken eenen volledigen Woordenboek aller plaatsnamen. J. Claerhout. | |
[pagina 117]
| |
IN welke gazet lazen wij, einde December, dat de Commissie, door het Staatsbestuur aangesteld om eene betere spelling te zoeken voor de aardrijkskundige benamingen (d.i. van steden, dorpen en gehuchten) in België, reeds verre in haren arbeid gevorderd is en haar verslag eerlang in 't licht zal komen? Wij denken, dat die gazet slecht was ingelicht en dat een zoo aanzienlijke arbeid, gelijk aan de bedoelde Commissie is toevertrouwd, niet op zóo korten tijd ten einde kan gebracht worden als men mogelijk zou begeeren. Men doet geen onderzoek over een paar duizend gemeentenamen en over misschien twaalf duizend gehuchtsnamen, in drie talen, op eenige maanden tijds, vooral wanneer er maar hoogstens elke week éene zitting van de commissie plaats heeft. Er dient ernstig onderzoek in oude schriften; men heeft inlichtingen noodig van openbare besturen, van geleerden; men moet de volksuitspraak raadplegen enz. Er zal dus, meenen wij, nog al wat water onder de brug van Temsche zeewaarts stroomen aleer de gewichtige arbeid klaar zijn zal. Intusschen is de Commissie, naar men ons verzekert, na grondige beraadslaging het éens geworden omtrent de beginselen, die de spelling der Vlaamsche gemeente- en gehuchtsnamen beheerschen zullen. Alzoo zou, in de eerste plaats, het beginsel van de moderniseering aangenomen zijn en zou men bijgevolg uit de aardrijkskundige benamingen al de letters weren, welke er geheel nutteloos zijn. In plaats van donck, beeck en broeck zou men eenvoudig donk, beek en broek stellen; laere zou lare of laar worden; oy wordt opnieuw door o, oo of ooi vervangen, gelijk uy en oey door ui en oei; ghem zou, natuurlijk! inkrimpen tot gem (de g doorgaans de oorspronkelijke h van hem hebbende vervangen); inghe zou veranderen tot inge enz. Voorts zouden, in het algemeen, de Vlaamsche gemeentenamen niet in het Fransch, de Waalsche niet in onze taal overgezet worden. Hier nochtans zouden enkele uitzonderingen zijn, b.v. in geval eenige plaats, met tweetalige benaming nagenoeg zoo vele Vlamingen telt als Walen, of wanneer de benaming in de vreemde taal een historisch belang heeft verkregen of in de handels- of kunstwereld alléen bekend is. Voorbeeld van het laatste geval: Zoutleeuw, Léau. Het vraagstuk van de spelling der aardrijkskundige benamingen is niet alleen ten onzent, maar in verscheidene groote staten van Europa aan het orde van den dag; overal was, voor vele, verwarring of twijfel gekomen en de openbare diensten van post, telegraaph en ijzerenwegen eischten dringend herziening en verbetering. Hoe zou het anders? Tot heden had men de spelling der plaatsnamen overgelaten aan het goeddunken van Jan en Alleman, meestendeels van Neuswijs en Cie. 't Moest maar, b.v., in het hoofd van eenen burge- | |
[pagina 118]
| |
meester komen, te zeggen: we zullen Gendbrugge schrijven en nooit meer Gentbrugge, om de goede, echte spelling te veroordeelen, zelfs in de gemeenteschool; een notaris moest maar eens in eene aankondiging der Gazette van Gend, van 1754, gelezen hebben: Calcken, om mordicus te houden staan dat de spelling van Kalken eene onvergeeflijke taalketterij was. Onze oude gemeentenamen werden gewijzigd door allerlei lieden: door overheidspersonen, bedienden, vreemdelingen, ja door geschiedschrijvers! en 't ging zoo verre dat men aan een dorp op drie uurtjes van Gent, in 't herte van het Vlaamsche land, waar niemand Fransch spreekt, eenen naam gaf, die goed zou passen in 't herte van Frankrijk: Poucques. Ook geschiedschrijvers (zeggen wij) maakten zich aan verbastering onzer gemeentenamen plichtig, en zeker moet dat voorbeeld, gegeven door geleerden die naam en gezag hadden, ofschoon niet op taalkundig gebied, zeer tot verspreiding van de naamsverbastering medegewerkt hebben. Nog gister klaagde daarover eene maatschappij van Fransche geschiedvorschers: de inleiding tot les Chartes de St.-Bertin, uitgegeven door de Société des Antiquaires de la Morinie (1886), behelst daar het volgende over: ‘.... Ce que j'ai fait pour les noms d'hommes, il était plus urgent encore de le faire pour les noms de lieux. On n'y attachait pas autrefois une grande importance. Il suffit de parcourir les plus anciens recueils de chartes, même ceux qui ont été édités par les Bénédictins, tels que les auteurs du Gallia christiana, ou ceux qui forment la collection des Opera diplomatica de Miroeus et de Foppens, pour se convaincre du peu d'exactitude avec lequel ont été imprimés les noms des diverses localités, mentionnées dans les diplômes’. Laten wij hopen dat de Commissie, door het Belgisch gouvernement ingesteld om de goede spelling op te zoeken der namen van al de gemeenten en gehuchten des lands, hare gewichtige taak zal voortzetten zonder overijling, maar toch met al den spoed, welke voor eene studie van dien aard kan gevorderd worden. D. |
|