Het Belfort. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Tweevoudig vraagstuk nopens het vliegen.
| |
[pagina 103]
| |
heid, bereikt de vogel reeds eenigszins dit doel (de lucht tot steunpunt voor de opwaarts drijvende kracht te doen dienen) door den vleugel veel langzamer op te heffen dan neer te slaan’Ga naar voetnoot(1). Dat komt hierop neer: indien de vleugel bij voorbeeld, twee, drij maal trager opgaat dan hij daalt, dan zal de weerstand van de lucht bij den opslag, vier, negen maal kleiner zijn dan bij den neerslag. Zeer waar en zeer bekorend is die gevolgtrekking. Er blijft maar te zien of dat verschil van snelheid door behoorlijke waarnemingen is opgegeven. Volgens H. Milne-EdwardsGa naar voetnoot(2), wiens gezag in physiologische quaestiën niemand zal ontkennen, zou juist het tegenovergestelde geschieden: ‘In de proefnemingen, zegt hij, dienaangaande door M. Marey gedaanGa naar voetnoot(3), is de ongelijkheid verschillig geweest volgens de vogelen die men gebruikte. De duur van het opgaan, en de duur van het neergaan, in honderdsten van seconde geschat, waren van 5 en 6 2/3 bij de eend, van 4 en 8 1/2 bij de duif, en van 12 1/2 en 20 bij den muizenvalk; bijgevolg is de tijd voor den opslag des vleugels gebruikt, soms ongeveer de helft van den tijd bij het neerslaan vereischt. De hierop steunende uitleg schijnt dan ook te vallen voor een nauwkeuriger onderzoek, en eene afdoende theorie is nog te bewerken. Hoe de vogel eene vooruitgaande beweging nemen, en zijne richting willekeurig veranderen kan, wordt door zekere schommelingen van het vlak der vlerken en de wenkingen van den staart tamelijk goed uitgelegd. Evenwel zullen wij bij die beschouwing niet langer vertoeven. Uit het gezegde blijft er bewezen dat de spierwerking voor den vogel in het vliegen veel grooter is dan voor de andere werveldieren in het gaan of het zwemmen. De | |
[pagina 104]
| |
spieren behooren dan ook krachtiger te zijn en meer vezels te bevatten, of ten minste moeten de samentrekbare vezels meer geschikt zijn om de warmte die door het inwendig vuur der physiologische verwerking ontwikkeld wordt, ras in bewegingskracht te veranderen. Het een en het ander vereischt eene snelle vereenzelvingFig. 6. - Schema van den ademingstoestel der duif (l). - TA luchtpijp. - P longen. - Luchtholten: RP en R'P' van de sleutelbeenderen: RH en R'H' van het opperarmbeen; RT en R'T' van het middelrif; RA van de ingewanden.
en een bijzonderen ademings- en verteringstoestel. En ziet, juist het ademen onderscheidt de twee hoogste klassen van het dierenrijk. Bij de zoogdieren hangen de longen vrij in eene gesloten borstholte en zijn langs alle kanten door het ribbenvlies omgeven. Hun gebladerte gaat niet verder dan de borst die door het middelrif van den buik afgesloten is. Maar bij het pluimgedierte bestaat deze beweegbare vloer niet. De longen (fig. 6) zijn door celweefsel aan de wanden der ruggestreek gehecht en sluiten aan in de tusschenruimten der ribben door eene reeks van bolvormige verhevenheden. De | |
[pagina 105]
| |
ademingsboom met al zijne vertakkingen is niet min verscheiden. Zoo gaan een deel der grootste luchtpijpen, zonder verder onderverdeeld te worden, rechtstreeks naar de oppervlakte der longen en vormen daar vliezige zakken, die al kronkelend door heel den romp voortloopen. Spieren, beenderen en pennen blijven dan steeds in verband met de buitenlucht, hetgeen de stofwisseling tusschen de lucht en het bloed ten uiterste bevordert. Ook, daar de ademing des vogels aldus waarlijk tweevoudig is, verbruikt hij twee maal en half zooveel zuurstof als een zoogdier van dezelfde grootte, en zijne warmtegraad overtreft nog al veel de onze. Dat om deze zoogenaamde pneumaticiteit het gewicht van eenen vogel zeer verschilt met dat van een even grooten viervoeter; dat daardoor de spierwerking, bij het strak spannen van huid en leden, vergemakkelijkt wordt, niemand zal het betwisten. Eenige schrijversGa naar voetnoot(1) beweren daarenboven dat het lichaam des vogels, met lucht opgeblazen, uithoofde van verplaatsing dier vloeistof een deel van zijn gewicht verliest, en aldus eenigszins als een levendige ballon mag aanzien wordenGa naar voetnoot(2). Echter | |
[pagina 106]
| |
schijnt mij zulks onaannemelijk. Wel is waar, zekere vogels vlotten op het water zonder de minste werking uit te oefenen, enkel wegens hun eigenaardigen ademingstoestel. Zoo heeft A. Milne-Edwards proefondervindelijk bewezen dat in den Pelikaan bij voorbeeld, wel 10 liters lucht dusdanig kunnen opgepropt zijn, en dat het lijk zulker dieren, hetwelk omtrent 4 kilogrammen weegt, op het water drijft met een bijgevoegd gewicht van 10 kilogrammen. Dat die gesteltenis gelijkerwijze het vliegen helpt, is onbewijsbaar voor alwie de natuurkunde raadplegen wil. Inderdaad de vloeistof die in de luchtpijpen opgehoopt is, heeft hetzelfde soortelijk gewicht als de omgevende stof; en de aanwinst van lichtheid, door de verhooging van warmte in het lichaam veroorzaakt, is niet zoo merkbaar dat zij den tegenstand kan vergoeden die het lichaam, om zijne grootere oppervlakte door het opblazen verkregen, vanwege de lucht zal ondervinden. Diende dan niet eerder de min of meer gevorderde toestand der vertering, evenals de lijvigheid van een mager of vet lichaam in 't oog gehouden te wordenGa naar voetnoot(1)? Dit zij genoeg over de gesteltenis van den vogel. Voor zooveel het in eene korte verhandeling doenlijk is, | |
[pagina 107]
| |
heb ik de wonderbare ondergeschiktheid tusschen zijnen bouw en zijn bijzonderste bewegingsmiddel doen kennen. Onvergelijkbare aaneenschakeling van oorzaken en uitwerkselen, handtastelijke strekking van den heelen aanleg tot hetzelfde doel: de zwaarte van den vogel verminderen en zijne spierwerking bekrachtigen. Tot slot zeggen wij met een hedendaagschen schrijver: ‘Wat navorschingen men ook over de vlucht der vogelen gedaan heeft, is het zeer twijfelachtig of het geheim er van ontdekt zij.... De vliegende vogel is dan een levendig raadsel, en als 't ware, eene bestendige uitdaging aan de scherpzinnigheid der natuurkundigen.’
(Wordt vervolgd.)
Leuven. Fr. Dierckx S.J. |
|