Het Belfort. Jaargang 1
(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 609]
| |
Het Congres der maatschappelijke werken en de moedertaal.DE volgende wenschen werden op het congres der maatschappelijke werken, in September laatstleden te Luik gehouden, in zitting der 1ste afdeeling eenparig gestemd en door de algemeene vergadering met toejuiching bekrachtigd: ‘Het congres, betrachtende dat het eenige middel, om zich ten nutte van onderrichting en zedelijkheid in betrekking te stellen met de volksstanden, is hunne moedertaal te bezigen, - uit den wensch: 1o Dat overal, waar koloniën bestaan van werklieden die eene vreemde taal spreken, genootschappen worden ingericht om deze werklieden in hunne moedertaal de geloofswaarheden voor te houden en tot een deugdelijk leven op te wekken; 2o Dat de hoogere standen, in het vlaamsch gedeelte des lands, hunne verantwoordelijkheid, het ware belang des volks en, ja, hun eigen voordeel beseffende, zich door eene grondige kennis der moedertaal in staat stellen om op hunne medeburgers dien invloed uit te oefenen welken hun maatschappelijke stand medebrengt, om met woord en daad de katholieke volkswerken te ondersteunen, en aldus den invoer en de uitbreiding der socialistische leerstelsels afdoend te bevechten.’ De uiting dezer wenschen verwekte vreugde in het vlaamsche land, doch derzelver beteekenis werd niet altijd met de vereischte juistheid weergegeven, zoodat | |
[pagina 610]
| |
het misschien niet onnuttig zijn zal ze hier, in het geacht en reeds bloeiend Belfort, eeniger wijze te ontwikkelen. | |
I.De eerste wensch heeft voor doel genootschappen te doen oprichten die, zoo als het Werk der Vlamingen te Parijs of het gelijksoortig Werk der Vlamingen te Luik, er zich voornamelijk op toeleggen om de vreemde werklieden, in eene zelfde stad of streek woonachtig, door middel hunner moedertaal in hunne godsdienstige, zedelijke en lichamelijke noodwendigheden bij te staan. Immers, het is klaarblijkend dat zonder die genootschappen de vreemde werklieden aan het dringend gevaar van verwildering onder alle opzichten zijn blootgesteld. Alleen en onbekend te midden eener groote stad, verplaatst buiten den beschermenden kring van vrienden en bloedverwanten, ontrukt aan den heilzamen invloed der familie, verstoken door gemis aan taalkennis van alle godsdienstige onderrichting en opbeuring, aangetrokken door verleidingen van de ergste soort, inwendig geprikkeld zoo door behoefte aan zinsverstrooing en hartesvoldoening als door den aandrang der onstuimigste driften, - hoe zal een vreemde werkman zich bedwingen, standvastig op den weg der deugd blijven voortwandelen en zich wellusten ontzeggen waarvan hij zonder schaamte, zonder vrees voor vaderlijke bestraffing, moederlijk weebeklag, of herderlijke vermaning, en misschien wel zonder erge gewetens wroeging, kan genieten? Eene droevige ondervinding leert dat vreemde werklieden aan zichzelven overgelaten bijna onvermijdelijk verloren loopen, tot ongeloof vervallen en helaas! ijselijk diep in den modderpoel der bedorvenheid kunnen wegzinken. Doch dezelfde ondervinding leert ook van den anderen kant, dat genootschappen waarin de werklieden volgens de taal die zij spreken vereenigd worden, waar zij eenen priester ontmoeten om hun in de steeds dierbare moedertaal de lessen hunner jeugd, de voor- | |
[pagina 611]
| |
beelden hunner brave ouders, de zuivere en vrome gewaarwordingen hunner kinderjaren te herinneren, waar zij kameraden aantreffen van dezelfde landstreek, met dezelfde gevoelens bezield en bereid om malkander broederlijk de hand toe te reiken; - dat genootschappen van dien aard, op den dubbelen invloed van godsdienst en moedertaal gegrond, een onfeilbaar redmiddel zijn tegen de voormelde gevaren en altijd de schoonste, de troostelijkste vruchten opleveren. Ik hoop, als bewijs hiervan, in eene volgende aflevering van Het Belfort, een kort verslag te geven over het Werk der Vlamingen te Luik. Ik ben zeker dat de achtbare lezers met vreugde zullen bestatigen, welke oneindige uitslagen er, met betrekkelijk geringe middelen, onder de talrijke vlaamsche bevolking van Luik en van de omstreken worden bekomen. Zij zullen dan nog beter begrijpen hoe verdienstelijk het congres gehandeld heeft met eenen wensch uit te drukken die, wierde hij ten uitvoer gebracht, aan duizende vlaamsche werklieden te Luik, in Henegouw, in Frankrijk en elders verspreid, met het behoud van geloof en zeden, het tijdelijk welzijn en het eeuwig geluk zou verschaffen. | |
II.De vorige wensch is toepasselijk op al de vreemde koloniën zoo waalsche, duitsche, italiaansche als vlaamsche; - de tweede wensch beoogt alleenlijk het vlaamsch gedeelte des lands. Waarom? - Om de eenvoudige reden dat misschien in geen land der wereld, buiten vlaamsch België, een toestand bestaat gelijk door den wensch verondersteld wordt. Wie zal op het gedacht komen de hoogere standen in Frankrijk, Engeland, Duitschland, Italië, Holland enz. aan te wakkeren tot het aanleeren en beoefenen hunner moedertaal? Zou zulks niet te recht beschouwd worden als eene beleediging of liever als eene gekschee- | |
[pagina 612]
| |
ring? Daar toch zou het elkeen, die de minste geleerdheid bezit, ten schande gerekend worden de moedertaal niet genoeg machtig te zijn om ze behoorlijk te kunnen schrijven en spreken. In vlaamsch België alleen is het geheel anders gesteld en dringt zich de noodzakelijkheid op de hoogere standen tot het aanleeren en beoefenen der vlaamsche moedertaal aan te zetten. Alvorens echter verder te gaan, moet ik verklaren dat mijn inzicht in 't geheel niet is hier lucht te geven aan bittere en doorgaans onverdiende verwijtingen. Ik wil noch iemand laken, noch veel minder iemand kwetsen. Ik weet door welken samenloop van omstandigheden de toestand geboren werd die ons bezig houdt, en ik zal mij geenszins veroorlooven de schuld te werpen op personen of standen wier fout slechts hierin bestaat dat zij zich door den stroom hebben laten medesleepen. Doch ik acht het ook noodzakelijk, ik acht het plicht rechtzinnig de waarheid te zeggen gelijk de feiten ze aanduiden en de wonde gansch bloot te leggen waaraan het vlaamsche volk lijdt en waarvan het als zelfstandig volk sterven zou indien geen krachtdadige heelmiddels werden aangewend. Meermaals heb ik van de vlaamsche taalbeweging hooren spreken als van een kinderwerk dat niet verdient de aandacht van een ernstig man te vestigen; - ofwel als van eene ijverzuchtige streving der vlamingen tegenover de walen, streving die het vaderland dreigt in twee te splitsen; - of nog als van eene uitbarsting van dien woelgeest waardoor in gansch Europa sedert eene eeuw zooveel omwentelingen zijn veroorzaakt; - met al den verschuldigden eerbied verstout ik mij tot de dusdenkenden te zeggen, dat zij de vlaamsche taalbeweging te oppervlakkig beschouwd en daarom ook niet begrepen hebben. Neen, de vlaamsche taalbeweging die met zooveel tegenspraak en moeilijkheden aller soort heeft te strijden gehad, die zoo langzaam en zoo pijnlijk haren weg | |
[pagina 613]
| |
heeft moeten banen en nog bij iederen stap aanstoot hier tegen de onverschilligheid, daar tegen de openlijke vijandigheid, - zij is volgens mijne diepe en onwankelbare overtuiging niets anders dan de worsteling van een volk dat zijn zelfbestaan bedreigd ziet en met de inspanning der wanhoop het naderend doodsgevaarte van zich afstoot, - zij is de edele, rechtvaardige, heilige kamp van een deugdelijk en roemvol ras voor het behoud van godsdienst, vaderland en maatschappij met en door zijne moedertaal. Men zal het niet betwisten dat, wat den godsdienst betreft, de vlaamsche taal een beschuttende dijk geweest is en nog is tegen den verdelgenden stroom der fransche goddeloosheid. Indien onze vlaamsche bevolking veel beter dan de waalsche haar voorvaderlijk katholiek geloof behouden heeft, is het niet onwedersprekelijk toe te schrijven aan hare taal die belet heeft dat de valsche leerstelsels tot haar doordrongen? - Was het niet om dezelfde reden, maar omgekeerd, dat in de XVIde eeuw de walen bijna teenemaal vrij bleven van de besmetting der lutersche en calvinistische ketterijen? - Is het ook niet daarom dat de Russen hedendaags der poolsche taal zoo wreed den oorlog aanzeggen dewijl zij wanhopen op andere wijzen aan het poolsche volk zijn heilig Roomsch-katholiek geloof te ontrukken? - Ware het dan, onder het godsdienstig oogpunt, geene rampzalige dwaasheid den taaldijk door te steken en omver te laten spoelen, nu de vloed der goddeloosheid aan de zijde van Frankrijk hooger en hooger stijgt? En wat het vaderland aangaat, ik kan het denkbeeld niet aankleven dat het noodzakelijk zoude zijn voor het belang zijner eenheid de taalrechten van de groote helft der burgers te slachtofferen. Wil men de vlamingen met hart en ziel doen verkleefd zijn aan vorst en vaderland, wil men ze met oprecht broederlijke banden aan de walen vastsnoeren, men geve hun wat hun rechtmatig toekomt en men behandele beide | |
[pagina 614]
| |
volksstammen op gelijken voet. Onrecht en voorkeur, ziedaar de noodlottige bronnen van nijd en tweedracht tusschen de kinderen eener zelfde familie; - rechtvaardigheid en onpartijdigheid, integendeel, baren slechts vrede en ware broederliefde. Keizer Frans-Jozef van Oostenrijk laat recht wedervaren aan zijne poolsche onderdanen en wordt door deze geëerbiedigd en bemind; - de Czaar van St. Petersburg daarentegen trapt in Polen de rechten van taal en godsdienst onder de voeten, hij is er gehaat en verfoeid. Doch, om terug te komen op mijn onderwerp, welk is onder opzicht van taal de maatschappelijke toestand van vlaamsch België? Ik schets hem in twee woorden: De hoogere standen zijn grootendeels of worden fransch, - de lagere standen blijven vlaamsch. Ik zeg: ‘De hoogere standen zijn grootendeels of worden fransch’, - en inderdaad, hoeveel adellijke en andere rijke familiën vindt men in vlaamsch België die nog vlaamsch zijn, niet slechts met den naam, maar metterdaad? Dwingt ons de waarheid niet te bekennen dat, behalve ettelijke en loffelijke uitzonderingen, de vermogende familiën het fransch, en niet meer het vlaamsch, voor moedertaal hebben? Gaat in de groote huizen, kasteelen, paleizen, en luistert welke taal er gesproken wordt, in welke taal de kinderen worden opgevoed; ziet of er geen fransche, duitsche, engelsche kindermeisjes en onderwijzeressen aanwezig zijn om, van de wieg af, aan de jonge heeren en juffrouwen twee, drie vreemde talen te leeren, terwijl de eigene vlaamsche moedertaal alleen vergeten blijft, zelfs somtijds met zorg verwijderd wordt? En toch zullen die kinderen later te midden eener vlaamsche bevolking hun leven slijten, en door hunnen rang en rijkdom zijn zij voorbestemd om als vertegenwoordigers van die bevolking op te treden, om ze tot beschermers, tot raadslieden, tot helpers in den nood, - in één woord, tot gedeeltelijke plaatsvervangers der goddelijke Voorzienigheid te verstrekken! | |
[pagina 615]
| |
Overdrijf ik misschien, en is het noodig bewijzen aan te halen? Na de zitting van het congres waarin ditzelfde punt besproken werd, naderde een jonge heer uit eene aanzienlijke vlaamsche familie tot mij en zeide: ‘Mijnheer, uwe aanmerking van daareven over de verfransching der hoogere standen is zeer juist. Ik zie ze in mijne eigene familie op de treffendste wijze bevestigd. Bij grootmoeder, die ik goed gekend heb, was het huishouden geheel vlaamsch. Mijn vader heeft nog de gewoonte in 't vlaamsch te biechten en te bidden. Maar ik en mijne broeders, wij zijn opgebracht in 't fransch en hebben slechts in de kostschool een weinig vlaamsch beginnen te leeren’. Een ander achtingswaardige heer zeide: ‘Ja, waar, al te waar is uwe aanmerking, want in Gent is het zoo ver gekomen dat de kinderen uit de rijke standen, voor den catechismus, niet alleen gescheiden worden van de arme kinderen, maar die les ontvangen in 't fransch. Een groot gedeelte dier kinderen zou den vlaamschen catechismus niet verstaan’. Een derde heer kwam tot mij, doch ditmaal om mijne gezegden tegen te spreken. ‘De kwaal die gij hebt aangeduid, zeide hij, is niet zoo algemeen als gij liet hooren. Ik zou u onmiddelijk verscheidene familiën uit den hoogen stand kunnen opnoemen wier leden vlaamsch verstaan en ook spreken’. ‘Mijnheer, antwoordde ik, uwe terechtwijzing verheugt mij. Hoe talrijker de uitzonderingen, hoe beter voor de zaak die wij ter harte nemen. Gelief echter wat nader te bepalen, en mij te zeggen of de heeren der bedoelde familiën inderdaad bij machte zijn om in goed vlaamsch het woord te voeren en te schrijven’. ‘O neen! zij kennen slechts het patois, maar dat is immers genoeg om zich te behelpen. Ik zelf ken het patois van mijn dorp vrij goed, en, wat meer is, sedert eene maand komt de katholieke onderwijzer mij les geven in de vlaamsche letterkundige taal’. Ik wenschte den edelen heer geluk voor die laatste | |
[pagina 616]
| |
mededeeling en drukte de hoop uit dat zijn moedig voorbeeld van op mannelijken leeftijd ter schole te gaan veel navolgers zoude tellen. Doch ik achtte het overbodig hem te doen opmerken dat diezelfde mededeeling juist bewees wat ik gezegd had en zijne eigene opwerping omver stiet. Waarom toch moest hij nu les nemen in de algemeene vlaamsche taal, zoo niet omdat hij in 't fransch werd opgevoed en nooit de gelegenheid had gehad, noch in zijne omgeving de noodzakelijkheid had gevoeld, iets meer van het vlaamsch te leeren dan het patois zijner woonplaats? Overigens, de volgende feiten stellen het onwederlegbaar en droevig bewijs daar dat ik den toestand niet te zwart heb afgeschilderd. 1o Moet er in eene vlaamsche stad een liefdadigheidssermoen gehouden worden, dan geschiedt dit doorgaans in 't fransch, om de goede reden dat men anders de tegenwoordigheid en bij gevolg de giften zou missen der voorname en rijke familiën. 2o In de vergaderingen voor de deftige standen, het zij in 't openbaar - het zij in 't bijzonder leven, wordt door het gebod geen vlaamsch maar fransch gesproken. 3o In de provincie- en gemeenteraden der steden, in de gerechtshoven gebeuren de beraadslagingen gewoonlijk in 't fransch. De wet Coremans-Delaet heeft zelfs dit laatste punt niet merkelijk gewijzigd, daar te veel rechters en advocaten niet met het vlaamsch uit de voeten kunnen. 4o Zij zijn ontelbaar de geleerden van vlaamschen oorsprong, die bekennen dat zij hunne moedertaal niet zouden durven gebruiken, noch in 't spreken, noch in 't schrijven. 5o Zij zijn nogmaals ontelbaar de vlamingen, al hebben zij, veelal door eigen studie, het zoo ver gebracht dat zij zich in onberispelijk vlaamsch over alledaagsche onderwerpen kunnen uitdrukken, nochtans moeten verklaren dat het hun onmogelijk is eene wetenschappelijke | |
[pagina 617]
| |
stof te bespreken dewijl hun de daartoe vereischte eigen bewoordingen onbekend zijn. 6o Het is de algemeene klacht der oversten onzer kostscholen en onderwijsgestichten voor beide geslachten, dat zij zich niet werkdadiger op het onderwijs der vlaamsche taal kunnen toeleggen en haar de verschuldigde plaats inruimen, eensdeels omdat de ouders er vooral op aandringen dat hunne kinderen goed fransch leeren, en anderendeels omdat talrijke kinderen uit de steden, het vlaamsche Antwerpen niet uitgezonderd, bij hunne aankomst in de school geen of bijna geen vlaamsch verstaan. De kinderen uit den burgerstand bevinden zich dikwijls in hetzelfde geval, want ook in burgerhuizen wordt het de mode, door ijdele navolging der groote familiën en om voornaam te schijnen, van met de kinderen in den dagelijkschen omgang niet meer vlaamsch maar fransch te spreken. Als men dusdanige en meer andere feiten bestatigt en ze vrij algemeen mag noemen, is het dan niet eene bewezen daadzaak dat in het vlaamsch gedeelte des lands de leidende standen veelal fransch zijn of fransch worden? Hebben zij recht op den naam van vlaming en kunnen zij zich het vlaamsch als moedertaal toeeigenen, die nauwelijks in staat zijn eenige vlaamsche woorden uit te brengen, die nooit in en door het vlaamsch gedacht of gevoeld hebben, voor wie de vlaamsche letterkunde vreemd is gebleven en die in al hunnen handel en wandel zich uitsluitend bedienen van het fransch? Neen, moedertaal zegt oneindig meer. Zij is die taal wier klanken om onze wiege hebben geruischt en wier woorden, zwanger van de teederste gevoelens, gedragen op den adem der moederliefde, ons met de moedermelk zijn in het hart gevloeid. Moedertaal is die welke zich om zoo te zeggen vereenzelvigd heeft met de eerste denkbeelden van ons ontwakend verstand, met de eerste ontroeringen die ons kinderhart hebben bewogen. Moedertaal is die, wanneer zij onverwachts | |
[pagina 618]
| |
den reiziger in den vreemde tegenklinkt, eensklaps den ouderlijken haard, de geboorteplek, al de zuivere en onuitwischbare geheugenissen der kinderjaren voor den geest toovert, en in het hart, als een diepe weerklank, de fijngevoeligste snaren doet trillen. Moedertaal, in één woord, is de taal der moeder en onafscheidbaar met het zalig beeld der moeder verbonden, - en niet die taal welke men op lateren leeftijd min of meer gebrekkig heeft aangeleerd. Nog eens, het vlaamsch is niet meer de eigenlijke moedertaal van een te groot gedeelte der hoogere standen; doch moedertaal is en blijft het voor de lagere, dewijl deze noch den tijd noch de middelen hebben om ze door eene vreemde taal te vervangen. | |
III.De gevolgen van dien toestand zijn groot, gewichtig en schadelijk niet alleen voor godsdienst en vaderland maar ook voor de samenleving. De minachting, waarvan de moedertaal van wege de hoogere standen het voorwerp is, valt terug op het volk en krenkt zijne innigste gevoelens. Allengskens verliest dit het besef zijner eigenwaarde, gewent zich aan eenen staat van vernedering, wordt min vatbaar voor eergevoel en zelfbetrouwen. Eene diepe kloof ontstaat langzamerhand tusschen de hoogere en lagere standen en maakt ten laatste alle onderlingsch verkeer en toenadering onmogelijk. ‘In den weldoenden invloed der meer beschaafden op de lagere volksklasse, zeide onlangs M. WillemsGa naar voetnoot(1), ligt de toekomst, het welzijn des vaderlands’. Doch hoe zullen de rijken dien beschavenden, heilzamen invloed uitoefenen als zij het eenige middel, de taal, blijven verwaarloozen? Hoe zullen zij iets van hunne | |
[pagina 619]
| |
meer uitgebreide kennissen aan het volk mededeelen, hoe zijne verkeerde begrippen wijzigen, hoe zijne vooroordeelen bevechten, hoe aan het volk de overtuiging ingieten dat zij deelnemen in zijn zwoegen en lijden? Verbeeldt u den rijken heer, de adellijke mevrouw bij een ziekbed, te midden eener rampzalige familie, of in betrekking met opgewonden, verbitterde werklieden: aalmoezen, ja, zullen zij met gulle hand kunnen uitdeelen, maar troosten, opbeuren, de grimmige driften sussen... dat is hun onmogelijk. ‘Door de taal alleen spreekt de ziel tot de ziel, het gevoel tot het gevoel’Ga naar voetnoot(1) en om het hart te winnen van het volk moet men de taal spreken van het volk. Wie ziet, evenwel, niet dat een inniger verkeer tusschen de maatschappelijke standen met den dag noodzakelijker wordt! Zoo lang er alleenlijk te strijden viel op het gebied van geloof en zeden, kon men nog eenigszins, alhoewel ten onrechte, aan de priesters alleen de taak overlaten het kwaad te keer te gaan, dewijl deze rechtstreeks in het bereik ligt van hunne heilige zending. Doch, nu de strijd verplaatst is op het maatschappelijk gebied, nu het socialisme met zijne verleidende leerstelsels bij de werklieden, behoeftigen en ellendigen komt aankloppen, nu die vreeselijke dwaalbegrippen reeds ingang gevonden hebben en de licht ontvlambare gemoederen aanhitsen tegen al wat overheid, rijkdom of godsdienst heet, nu de eerste schokken van den naderenden storm zich alom doen gevoelen en het maatschappelijk gebouw tot in zijne grondvesten doen daveren, - zal men nu nog werkeloos blijven door vrijwillige onmacht tegen het gevaar? zal men de baan open laten voor verdere uitbreiding van het kwaad, en eindelijk niet inzien dat de rijken, op de eerste plaats | |
[pagina 620]
| |
bedreigd, ook de eersten moeten zijn om op de bres te springen? Maar men vergete niet dat daartoe vergeefsche moeite zal worden aangewend indien men niet de moedertaal ter hand neemt en door de moedertaal den weg zoekt naar het hart en het verstand der volksklassen. Zoo niet, dan vinden de apostelen van het socialisme een nieuw en machtig wapen in die miskenning der moedertaal: ‘Ziet, zullen zij zeggen, hoe de rijken u minachten, hoe weinig belang zij stellen in uw leven van arbeid en ellende, daar zij zich zelfs niet gewaardigen uwe taal te spreken’. Neen, zóó kan het niet blijven voortgaan, en het is tijd dat er krachtdadige middelen gebruikt worden om eenen toestand te veranderen even noodlottig voor de samenleving als voor den godsdienst en het vaderland. Het congres heeft zulks begrepen en daarom plechtig de aandacht der hoogere standen getrokken op de verantwoordelijkheid die zij inloopen met ten nadeele van het volk en van henzelven, ten nadeele van de gewichtigste en heiligste belangen, zich in de onmogelijkheid te stellen om de plichten van rang en rijkdom werkdadig te vervullen. O hoe zouden onze adellijke en vermogende familiën hunnen werkkring uitzetten en hunnen rechtmatigen invloed zien aangroeien, indien zij, minder vreemd aan het volk, bekend met zijne zwakheden en gebreken, ingelicht over zijne ware noodwendigheden, den priester eene hulpvaardiger hand konden bieden en zelven, in openbare en bijzondere gelegenheden door een gemoedelijk woord, door middel der moedertaal, rechtstreeks het hart en den geest der armen en werklieden konden veroveren! Misschien is er geen volk dat zich gevoeliger en dankbaarder toont dan het vlaamsche. Het luistert graag naar raadgevingen die van hooger nederdalen, het heeft eerbied voor alle overheid en een levendig geloof, het vergeet de ontvangen weldaden niet en blijft onwankelbaar getrouw aan die hem blijken geven van toegenegenheid en liefde. | |
[pagina 621]
| |
Te St. Nikolaas, in Vlaanderen, kan men feitelijk bestatigen welke uitslagen te bekomen zijn, wanneer tusschen de hoogere en lagere standen van het vlaamsche volk de verhouding en de betrekkingen bestaan die er overal dienden te wezen. Daar was er tot heden geen spraak van socialisme, werkstaking of opstand, terwijl in Gent de roode vlag in de straten wapperde en het afschuwelijk lied der revolutie weergalmde. Van waar het verschil? Zijn te Gent de rijke katholieke familiën min edelmoedig, min tot den werkman genegen? Neen. Maar in Gent heeft men meer dan elders de moedertaal verwaarloosd in de betrekkingen der leidende standen met de volksklasse, en daaraan moet in zekere maat worden toegeschreven dat het socialisme er zijnen zetel heeft kunnen vestigen en op korten tijd eene schrikbarende ontwikkeling bereiken. Over eenige dagen vertoonde Gent een geheel ander schouwspel. De hoofdkerk was propvol van geloovigen waaronder de werklieden verre weg, de Bien Public getuigt het, de talrijkste schaar uitmaakten. En geen wonder, want van het spreekgestoelte daalden in zuivere vlaamsche tale de heilzame leeringen neder van den godsdienst uit den mond van zijne doorluchtige Hoogwaardigheid Mgr Lambrecht. Dat de rijken, de meesters en patronen dit verheven voorbeeld van den eerbiedwaardigen kerkvoogd navolgen, dat zij met de moedertaal op de lippen en de christelijke liefde in het hart tot hunne werklieden gaan en zich beroepen op dezer gezond oordeel, op hunne eerlijke en godsdienstige gevoelens, - en de kloof tusschen de verschillende standen zal spoedig zijn aangevuld en niet lang meer zal het wangedrocht van 't socialisme zijne horens opsteken in 't katholieke Vlaanderen. Ziedaar de beteekenis van den wensch door het Congres van Luik uitgedrukt. Moge hij even krachtdadig worden uitgevoerd als hij geestdriftig werd toegejuicht.
M. Rutten, groot vic.
Luik, den 6 November 1886. |
|