Het Belfort. Jaargang 1
(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 606]
| |
Aya Sofia, Gedicht van Dr Schaepman.ALS ik soms eens nadacht over mijne letterkundige genietingen van vroegere dagen, dan herinnerde ik mij, hoe opgetogen ik was bij het lezen van eenige gedichten, geteekend ‘Dr Schaepman’, waarin de katholieke Muze, op onnavolgbare tonen, Pius IX, Castelfidardo en Vondel, in hare zangen verheerlijkte. En welke zangen! Dat was Bilderdijk, maar verjongd, en vooral, katholiek. En dan betreurde ik dat de geniale dichter zijne lier aan den wand liet hangen, en slechts nu en dan, in het een of ander tijdschrift, door een enkelen poëtischen galm, teeken van leven gaf. Goddank! ik mag voor het publiek de goede tijding brengen dat er een nieuw, uitvoerig gedicht van Mgr Schaepman gaat verschijnen, en dat nieuws zal zeker voor de letterminnaars, zoowel in België als in Nederland, eene aangename verrassing zijn. Wij hebben het genot gehad de losse bladeren van dat kunstwerk, nog vochtig van de pers komende, te mogen doorloopen. Aya Sofia is de titel van het stuk. Het is noch een heldendicht, noch beschrijvende poëzie; en toch heeft het veel van beiden. Onderscheidene Byzantijnsche dichters hebben den prachtigen tempel Aya Sofia, thans de groote moskee van Stamboul, bezongen; geen echter heeft dit gedaan zooals onze gevierde Nederlandsche dichter. Aya Sofia is een levendig, bezield tafereel van de laatste dagen der Byzantijnsche heerschappij. In den stoet van historische karakters, die vóór ons henentrekken, zien wij Konstantijn den Groote, Justiniaan, Mahomed, Irene, Photius, maar vooral ook de Grieksche kerkvaders, Joannes Chrysostomus en Gregorius van Nazianze, en eindelijk die heldhaftige figuur, den laatsten der Konstantijnen, Palaëologos, wiens roem door eene verschrikkelijke nederlaag niet is verduisterd geworden. De twaalf zangen, waaruit het gedicht bestaat, hebben elk eene bijzondere rythmiek, een onderscheiden versbouw. Statig rollen die | |
[pagina 607]
| |
prachtige verzen voort als een machtige stroom, en vertoonen ons, als in de vlucht, de grootsche tafereelen der geschiedenis door de verhevenste poëzie in het helderste licht gesteld. Het gedicht in zijn geheel is eene hymne aan de Voorzienigheid. Het heeft iets van de Civitate Dei, door St. Augustijn, en van Bossuet's Discours sur l'Histoire Universelle. Het heerschende denkbeeld is - de triomph van God, zelfs door de toelating van het zedelijke kwaad. Lees, bijvoorbeeld, De Zang der Zuilen, Mahomed, Photius en Het Lied der Puinen. De laatste zang, De Val van Konstantinopel, is vooral verheven en aandoenlijk. Die ottava rima doet wel aan Tasso denken, maar, met al den eerbied dien de letterwereld aan den grooten dichter van Ferrara schuldig is, durf ik toch zeggen dat zijne muze overvleugeld wordt door den machtigen geest, den hartverscheurenden weemoedstoon, die in den tienden zang van het Nederlandsche gedicht doorstralen. Als ik mij eene bemerking mag veroorlooven, zou ik wel eenige kantteekeningen gewild hebben, waardoor zekere uitdrukkingen en vreemde woorden, die aan de oningewijden kunnen duister schijnen, zouden zijn verduidelijkt geworden. Ook zijn in de aanteekeningen op het einde van het gedicht de Engelsche, Duitsche en Fransche aanhalingen onvertaald gebleven. Wij durven dit gedicht met vertrouwen aanbevelen als echte, degelijke, katholieke poëzie, die, niet slechts in Nederland, maar ook in België, bij het herbloeien der Vlaamsche letterkunde, hoogst welkom zal wezen.
Sint-Truiden. S. Servatius Dirks O.S.F. | |
De Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde. - Eenige wenken betrekkelijk hare reden van bestaan en haar doel, door H. Haerynck. (Overgedrukt uit Flandria.) - Brussel. - Van Doorslaer, 1886, 20 bl. in-12o.DE stichting der Kon. Vlaamsche Academie heeft aanleiding gegeven tot een langdurig, partijdig, hatelijk geschrijf onder en tusschen liberalen en katholieken; maar allen, zonder onderscheid, die meenden een woord over de quaestie te moeten zeggen, gaven het bewijs hoegenaamd niets te weten van hetgeen eene letterkundige Academie te verrichten heeft, en er kwam dan ook eene geheele scheepslading van onbegrijpelijken onzin voor den dag. In dit alles was bitter weinig overtuiging, maar alleenlijk | |
[pagina 608]
| |
hier een kwalijk verborgen spijt, elders eene zichtbare nijdigheid, door partijbelang of persoonlijke veete ingeboezemd. Dit is zóo waar, dat zelfs de hevigste tegenkanters van de instelling, liberalen en katholieken, thans hemel en aarde pogen te verzetten om te kunnen deel maken van 't geen zij uitkreten als eene loutere dwaasheid, als eene uitzinnigheid. Een echt komisch schouwspel! Het boekje van H. Haerynck is geheel anders. De opsteller van Flandria is een gematigd liberaal, die wijs en bezadigd denkt en de Academie beschouwt gelijk zij moet zijn: niet een soort van letterkundig Invaliedenhuis, waar men bijeenkomt om den aanwezigheidspenning op te strijken en om, volgens de eenen, bij gelegenheid de taal te verpaapschen, volgens de anderen die op Hollandsche wijze te vergeuzen, maar eene vereeniging van geleerden, werkzaam op het veelzijdig gebied van taal- en letterkunde en van vaderlandsche geschiedenis, de jongeren, door hunne verslagen over de uitgeschreven prijskampen, nuttige wenken gevende, de goede richting aanwijzende. Het boekje van Haerynck verdient gelezen te worden door allen, die in de Vlaamsche letteren belang stellen.
R. |
|