Het Belfort. Jaargang 1
(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 529]
| |
Victor de Laprade.Men kan het leven en de werken van dezen dichter leeren kennen in de uitmuntende geschiedenis van Edmond Biré (Victor de Laprade. Sa vie et ses OEuvres. Paris, Perrin, 1886, 396. Prix 3,50.) Victor de Laprade is een groote dichter die geenen schitterenden naam en heeft verworven omdat hij geene lafhertige driften ophelderde, omdat zijne insprake altijd edel en verheven was. Zijne gedichten zijn belangwekkend omdat hij de schoonheden van Gods schepping gevoeld en vertolkt heeft op eene wijze die hem eigen is. De man was niet min edel in zijnen vromen levenswandel dan in zijne gedichten. Hij was lange jaren in letterkundige briefwisseling met den graaf de Chambord. Zijn leven is eene bladzijde der letterkundige geschiedenis onzer eeuwe en ze staat vol aantrekkelijke bijzonderheden, omdat de dichter met vele voorname mannen verkeerde, gelijk Manzoni, Edgar Quinet, Ballanche, Montalembert, Lamartine, Sainte-Beuve, Victor Hugo, Chateaubriand. | |
Het Britisch Museum.In 1884 zijn er 31747 nieuwe boekdeelen ingekomen in 't Britisch Museum. | |
F. Netscher.‘De Heer F. Netscher is een jonge man in den Haag, met veel meer zin en veel meer verstand van literaire kunst, dan de meeste lezende menschen, dan de meeste ook buitenlandsche literatuur lezende Nederlanders. Deze jonge man heeft zich vooral aangetrokken gevoeld door de hedendaagsche fransche literatuur, het zoogenaamde naturalisme. Toen hij daar heel veel van gelezen had en vooral voor schrijvers als Zola eene groote bewondering kreeg, toen hij daarbij zag dat zijne geliefde auteurs in Nederland weinig besproken, nog minder geprezen werden, dat er in Nederland niemand was, die in hetzelfde genre van literatuur werkte als zij, begon er een steeds vermeerderend verlangen bij hem op te komen om zelf in zijn vaderland als naturalist op te treden, als de eerste naturalist! èn door in kritiek-opstellen voor het | |
[pagina 530]
| |
buitenlandsche naturalisme propaganda te maken, èn door het schrijven van eigen novellen of schetsen, later wellicht ook romans.’ In die woorden van L. van Deyssel leert ge kennis maken met F. Netscher, die niet dulden kan dat Holland zou ophouden van Frankrijk na te apen, en zou nalaten het vervallen fransche naturalisme te bewonderen. L. van Deyssel is diep overtuigd dat F. Netscher de man niet is om in Saüls wapendracht te strijden: en hij, die een geestdriftige voorvechter is van de Omwenteling in de Kunst, die vuriglijk begeert dat Nederland met een machtigen kunstenaar, met een baanbreker in de letterkundige streving onzer eeuwe zou te voorschijn komen, schetst in de volgende woorden de beeltenis van Netscher: ‘Ik hield den Heer Netscher eerst voor een geweldig gespierden worstelaar in de arena der waereldliteratuur, die met zijn naakte woord wonderen van kracht en zwier zou werken; maar nu heb ik gemerkt, dat hij slechts spit en plant in het tuintje onzer vaderlandsche letterkunde, en dat nog wel in den stijven overjas van zijn bekrompen ernst... ‘Beste Heer, gij zijt toch van een verregaande, ja van eene verredravende onnoozelheid. Hebt gij dan nooit even gedacht of nooit iets werkelijk gelezen, dat gij hebt kunnen meenen ons er in te laten loopen en uw nabauwen van de Franschen en uw gillende oppervlakkigheid door ons als zuivere originaliteit en als diepe gedachte te doen ontvangen? ‘Hoe, gij, kind, dat zich al spelende een kartonnen kroontjen op het hoofd zet, gij clown, die jongleert met aureoolen en ze opvangt op zijn neus, gij, die een weg bewandelt, zoo vol van allerlei voetsporen, dat gij den afdruk uwer eigen voetjes er niet op terug zoudt kunnen vinden, gij, die u een apostelmantel om de schouders hangt, maar daarbij de verlakte rijgslaarsjes van uw burgerlijke slimheid en aanmatiging behoudt, gij, die zijt als de gekarikatureerde weerkaatsing van Zola in een tuinspiegel of in een tinnen theepot, gij, dien ik als een heel klein figuurtjen zie staan op den top van den berg uwer opgeblazenheid, gij, die staat te schreeuwen als een generaal op een heideveld: voorwaarts marsch! halt! geeft acht! plaats! rust!, zonder dat er een soldaat achter u staat, zoo voor de aardigheid maar, gij, die telkens het kalkoenenrood van uw kleinen toorn uitzet, gij, die uw kunstliefde tot een vingerring maakt en tot een kuif om meê te pronken, gij, die verdwijnt achter de bontende krinoline uwer telkens te pas en te onpas door u ten polka geleidde naïeve belezenheid, gij, held uit een prentenboek, looden soldaatjen uit een opzetdoos, gij, blufzak gevuld met gemeenplaatsen, gij, die voortdurend opsnijdt van het onsmakelijke gebraad uwer nagebootste leerstellingen, gij, dwaze schooljongen van de fransche school, die op een boekenstapel gaat | |
[pagina 531]
| |
staan om zoo groot te toonen als de meester, gij, hollandsche kornak van het fransche naturalisme, gij, stoel, waarop Zola in Holland gaat zitten, gij, herkauwer van Zolaas tabakspruimen, gebocheld zoontje van Camille Lemonnier, die u kleedt met Flauberts versleten onderbroeken, - gij zoudt in onze literatuur zoo'n beetje de baas komen spelen?’ (Dietsche Warande.) | |
Onze taal.Te Londen is er een nieuw tolkblad verschenen van de spraakwetenschap, onder den naam van The Linguist. In dat schrift worden bijdragen gedrukt die niet alleen in 't Engelsch geschreven zijn, maar ook in 't Duitsch, in 't Spaansch, in 't Fransch, en ook in 't Nederlandsch. | |
Geschiedkundige maren.H. Mazel heeft in de R. des q. Hist. van 1 Juli laatstleden al de geschiedschrijvers gekeurd, die over de Fransche Omwenteling gehandeld hebben en getoogd hoe de opheldering der Omwenteling gevallen is onder den hamer van oordeelkundige geschiedvorschers, gelijk Taine en Babeau. Baron Kervyn de Lettenhove ontleedt in dezelfde aflevering het uitmuntend werk van H. de l'Epinois: La Ligue et les Papes. (Victor, Palmé 1886.) De Pauzen ondersteunden het Eedverbond omdat het streed voor de bescherming der vaderlandsche en godsdienstige overleveringen; maar ze bleven boven de eergierigheid van de eenen en de arglistigheid van de anderen, en waren uitsluitend bekommerd met de zaken van 't geloof. De Paus als vorst in Itaalje zag rond hem de macht van de Spanjaards, meest altijd dreigend en overmoedig: hij was niet tevreden van Filip II, die zijnen wille trachtte te doen doordragen. Dat gevaar ware nog vermeerderd hadde Frankrijk moeten ingelijfd worden in het Spaansche koninkrijk: vandaar het vast besluit bij de Pauzen om het fransche rijk wederom ongeschonden en onafhankelijk in te richten onder, eenen katholijken koning of eenen prinse die tot het waar geloof zou bekeeren. - Aangaande de vondsten van Dr Schliemann te Tyrinthe schrijft Em. Burnouf in de Revue des deux Mondes van 1 Maart 1886 dat hij geheel den uitleg van den vermaarden oudheidkundige niet en aanveerdt: 't bijzonderste gebouw dat hij heeft blootgeleid is geen vorstelijke woonste, maar een heiligdom van Hercules; de sterkte is het werk van pelasgische handen en mag aan de Phoenici niet toegeschreven worden, die in Griekenland veel min te berde komen dan somtijds geleerd wordt. Salomon Reinach en E. Babelon hebben verleden jaar op vele plaatsen den bodem van Karthago blootgeleid, den grond sommiger punische gebouwen ontdekt, kunstwerken en aarden voorwerpen verzameld. - A. Babeau heeft wederom een allerschoonste werk uitgegeven. (Les Artisans et les Domestiques d'autrefois. Paris, Firmin-Didot | |
[pagina 532]
| |
1886, in-8o, XV-363 bl.) Ziet hier hoe hij zijn beworp uitvoert. Hij doorloopt en doorsnuistert al de gedrukte oorkonden: geschiedenissen van dorpen en steden, huiselijke schriften, verhalen en letterkundige schetsen van de vorige tijden, volksboeken en almanakken die vele bijzonderheden van geschiedkundige aangelegenheid bevatten; daarna raadpleegt hij al de ongedrukte papieren en vooral de stukken der notarissen. Als hij een groot getal wetensweerdige bijzonderheden en zekere gebeurtenissen heeft opgezant, komen zij in hun natuurlijk verband en aantrekkelijken samenhang te voorschijn. De maatschappelijke geschiedenis der voorouders herleeft voor de oogen van den bekoorden lezer: wij treden in de woonstede van den werkman en wij leeren zijn huisgerief en geheel den loop van zijnen dagelijkschen handel en wandel kennen.
J. CLAERHOUT.
DE Moniteur kondigde half-Augustus het verslag af, door de jury voor het toekennen van den vijfjaarlijkschen prijskamp voor vaderlandsche geschiedenis toegestuurd aan den heer minister de Moreau. Dat verslag, geschreven door den heer Paul Frédericq, is een zeer gemeen, ja onbeduidend werk. Noch gedachten, noch stijl, noch zaakkennis zal men er in ontmoeten. De jury schijnt het eenvoudigweg te hebben aangenomen; den schrijver de verantwoordelijkheid latende van hetgeen hij voordroeg, anders hadden wij toch iets ernstiger gehad: van Alph. Leroy, evenals van Moeller, beide van de jury deel makende, vinden wij er althans geene enkele opmerking, hun waardig. Dat de meerderheid der jury ‘liberaal’ was, blijkt uit meer dan éene phrase van dit weinig academisch geschrijf, onder andere uit de volgende regelen: ‘Le gouvernement belge a, de son côté, fourni aux historiens futurs des documents déjà vivement discutés dans les deux derniers volumes de la Belgique et le Vatican, et dans les très nombreuses publications de la Commission parlementaire d'enquête scolaire’. De processen-verbaal der hatelijke Scholen-inquisitie, van verachtelijke gedachtenisse, voorstellen als historische bijdragen - dat verraadt den onnoozele, ofwel den fanatieken partijman! Het verslag uit zich dan ook, over het algemeen, zeer gunstig voor de liberale schrijvers, hoogst ongunstig of schreeuwend onverschillig voor de katholieken. Te dien titel is het, ja, een ellendig werk, gansch niet weerdig van 't vertrouwen, dat het gouvernement in zekere mannen heeft gesteld. Het toont op duidelijke wijze aan, hoe partijdig men tegenwoordig handelt in 't eerste | |
[pagina 533]
| |
geleerde korps onzes lands, en hoe noodig het was geworden dat althans de Vlaamsche schrijvers, die niet tot de vrijmetselarij behooren, onttrokken wierden aan de stelselmatige rechtsmiskenning, van welke zij dáar het voorwerp zijn geworden. De vijfjaarlijksche prijs kwam toe, ontegenzeggelijk, aan het groote werk van baron Kervyn van Lettenhove: Les Huguenots et les Gueux; natuurlijk kreeg hij dien niet, omdat: 1o het werk gansch nieuw, oorspronkelijk is; 2o omdat het de wetenschap verrijkt met honderden nieuwe, wel beredeneerde oorkonden, van aard om de geschiedenis der XVIe eeuw en hare al te beruchte helden in 't klare daglicht te stellen; 3o omdat het tegen de borst stoot van protestanten en vrijmetselaars, die niet lijden kunnen dat de waarheid over de schandelijke feiten der geuzen bekend worden gemaakt. Meer dan goede hoedanigheden genoeg, ziet men, om bij dweepers te mislukken. Ten einde eenigen schijn van gegrondheid te kunnen geven aan 't van kant zetten des werks, dat men toch gedwongen is geweest te prijzen, haalt de meerderheid der jury eenige regelen aan uit eene kritiek, door eenen Hollandschen protestant er over gemaakt en waarin onder andere de goede trouw van den heer Kervyn in twijfel wordt getrokken, door te zeggen, dat men niet weet (!) of de oorkonden, die in les Huguenots et les Gueux aangehaald zijn, ‘nauwkeurig’ zijn weergegeven. Verder spreekt men van documents sûrs, alsof de stukken, door den heer Kervyn benuttigd, dat niet zijn.... Den heer Frédericq loochenen wij alle kennis en gezag om over de geloofwaardigheid van deze of gene XVIe eeuwsche oorkonde uitspraak te doen. - Is 't niet armtierig, toevlucht te moeten nemen tot eenen natuurlijk bevoor-oordeelden vreemdeling, om eene kritiek te kunnen uitbrengen? De heer Kervyn heeft, gelukkiglijk, de aanmoediging niet noodig des beruchten schrijvers van 't boekske over Keizer Karel, dat wij den lezers van het Belfort ter kennis hebben gebracht, gelijk hij waarschijnlijk ook voorop wist, dat zijn reuzenarbeid niet zou goedgekeurd geworden zijn door zijnen persoonlijken vijand, welke in de jury zetelde.... Gansch onbehendig, grof zelfs, is de verslaggever te werk gegaan om zijne stelselmatige afkeuringszucht voor de katholieken te koelen. Hij beschuldigt er eenige van dwalingen, ook zonder het allerminste bewijs zijner gezegden te leveren, voor werken, aan welke zelfs liberale schrijvers, als leden eener vroegere jury, die deze werken gelezen hadden, grooten lof gaven. De bewoordingen zelven van zijne kritiek houden het bewijs in, dat de verslaggever een boek afkeurt zonder het gelezen, zonder het zelfs in de hand gehad te hebben! Artikelen in liberale gazetten worden vermeld als belangrijke historische bijdragen; geen enkel katholiek dagblad, waar er nochtans ook zulke te vinden zijn (b.v. Rond den Heerd, de Vlaamsche School, de Gazette de Liége en andere), is vermeld. | |
[pagina 534]
| |
Liberale schrijvers mogen de stoffe leveren voor drie, vier boekdeelen 's jaars, die groote vruchtbaarheid wordt niet afgekeurd, de nauwkeurigheid van hun werk niet in twijfel getrokken; een katholiek geeft de helft minder - zijn werk schijnt met overhaasting geschreven. Niet alleen liberale boeken worden opgehemeld, maar somtijds ook de persoon, die ze schreef. In 't kort, de partijdigheid wordt belachelijk, kinderachtig. Een onzer kennissen had, na het verslag gelezen te hebben, goesting om den Moniteur te dwingen een tegenverslag op te nemen, waarin hij de historische ‘wetenschap’, het schrijftalent en de loyauteit van den heer Frédericq zou hebben in een klaar licht gesteld. Wij hebben 't hem afgeraden omdat het sop de kool niet weerd is. Het verslag zal de letterkundige ‘reputatie’ van dien heer waarlijk niet verbeteren, en van den anderen kant zal noch de afbrekerskritiek, noch de stilzwijgendheid over verdienstelijke gewrochten iets het minste schaden aan de schrijvers, die men geerne tot slachtoffers zoude maken. Eene andere zaak nochtans is, te onderzoeken wat er in 't vervolg te doen is om het katholiek gouvernement te beletten, jurys te benoemen, van welke men vooraf weet dat zij stelselmatig vijandig zijn aan de katholieken. Men mag den heer de Moreau niet, al zij het ook zijdelings, medeplichtig doen worden van onrecht-vaardigheid en laster.
De uitgave der Werken van Vrouwe Courtmans, over twee jaren door den heer De Seyn-Verhougstraeten te Roeselare, begonnen, gaat geregeld voort en is thans gevorderd tot het Xe deel. Die uitgave is goed en aan kleinen prijs. Elk verhaal heeft eene bijzondere pagineering, zoodat men het volledige werk kan verdeelen naar beliefte. Wat de verhalen en novellen zelve betreft, deze zijn door den Vlaamschen lezer genoegzaam bekend, zoo dat het onnoodig is er hier in 't breede van te spreken. Vrouwe Courtmans schrijft voor het volk, dat is voor iedereen, voor jongen en ouden, voor werklieden en burgers, en zij houdt de wet der zedelijkheid streng in acht. Er zijn dan ook zeker weinig volksbibliotheken, waar hare schriften niet zijn aangenomen, gelijk de vlaamschlezende huisgezinnen er genoegen, lessen van levenswijsheid, liefde voor de voorouderlijke deugd en zeden plegen uit te putten. Het moge voor de stokoude vrouw een troost zijn op den avond haars nuttigen levens, te zien, dat hare pogingen ten beste harer taalgenooten hoog gewaardeerd worden.
G.
De schrijver der leestafel heeft verschillige mededeelingen en opmerkingen ontvangen die hij in 't nummer van November zal bespreken. |
|