| |
| |
| |
Driejaarlijksche tentoonstelling van Schilder- en beeldhouwwerk.
DEN 15 Augustus is te Gent, zonder de minste plechtigheid, de driejaarlijksche tentoonstelling geopend van schilder- en beeldhouwwerk. Er zijn daar een 800tal stukken, in stede van ruim 1500, welke dezelfde zaal over drie jaren te zien gaf. De strengheid die de aannemingsjury aan den dag legde is zekerlijk niet af te keuren indien 't waar is dat alle geweigerde stukken het middelmatige niet bereiken; zelfs had de jury nog wel een honderdtal ‘schilderijen’ mogen van de hand wijzen, vooral van Fransche, waar de echte kunst weinig in op te merken is. Wij weten dat men jegens vreemdelingen gastvrij en beleefd moet zijn, maar toch niet zóo, dat men hen verkiest voor eigene landen stadsgenooten, die met gelijke verdiensten, of met meer nog, opkomen. Zijn, bij de beoordeeling, de leden der jury niet wat haastig te werk gegaan? Wij kunnen, voor ons deel, een vijftigtal stukken aanduiden, die stellig minder waard zijn dan vele der afgekeurde. B.v. de kinderen, spelende in eene straat van Constantine. - Is dat geen knoeiwerk? kunnen die kleinen zóo loopen? Raken zij den grond, of vliegen ze?
Hoe het zij, de kunstzaal laat, wat Brusselaars en Antwerpenaren ook zeggen, eenen gunstigen indruk achter; zijn er geene gansch uitstekende penseel- of beitelwerken, zulke die seffens de algemeene aandacht wekken der kunstliefhebbers en de volksmassa boeien en tot bewondering stemmen, onloochenbaar treft men er een goed aantal genre- en landschapstukken, een dozijn hoogst-verdienstelijke portretten aan; wie zegt onbevredigd de zaal te verlaten, moet men zoo licht maar niet gelooven - hij speelt den grooten Jan...
Wat men echter, spijtig genoeg! in de kunstzaal heeft vast te stellen, is het bijna volslagen gemis aan historie- en godsdienstige schilderijen. De reden er van is niet moeilijk op te geven. De meeste onzer jonge kunstenaars zijn voor het groote vak niet ontwikkeld genoeg: een historisch tafereel vergt grondige studie, langdurige oefening; men moet zich, gelijk de dichter, die historische personen weer tot het leven zoekt op te roepen, geheel kunnen terugplaatsen
| |
| |
in den tijd, die voorbij is, en welks geest en eigenaardigheid niet in hedendaagsche toestanden of figuren wordt weerspiegeld. Hebben onze kunstenaren nog den tijd tot langdurig nadenken? worden zij zelfs niet te veel afgetrokken van de éendaagsche studie, door allerlei tijdkortingen of zelfs bezigheden, ja door behoeften en zorg-zaamheden die de schilders der groote eeuw onbekend mochten blijven?
Wat de godsdienstige schildering betreft, hoe zou die kunnen bloeien in eenen tijd, waarop men niet gelooft, of waarop men ongeloovig schijnen moet om met de gunstbedeelers van den dag wel te staan? Welk onmetelijk onderscheid tusschen de eeuw van Memling, Van Eyck, die van Rubens, Van Dyck, De Craeyer, Jordaens, Roose, en de laffe vrijgeestige XIXe eeuw! Een godsdienstig denkbeeld uitdrukken zonder geloof is evenmin mogelijk als dichter willen zijn zonder gevoel; in geen kunstvak is het werk der ziel grooter dan in dat, welk den godsdienst verheerlijkt. - Daarbij de versiering der kerken gaat zoo gemakkelijk niet als vroeger. Waar zijn de vermogende geslachten, de milde broederschappen, vrijgevig genoeg om het huis des Heeren door een kunstgewrocht van blijvende waarde te willen opluisteren? wat al pleegvormen zijn er jegens de openbare besturen niet in acht te nemen om eene nieuwe schilderij of beeld te plaatsen? Hoeveel kerkbesturen vindt men, die gansch zonder hulpmiddelen blijven, of die (waarom het niet gezegd?) kunstsmaak of bevoegdheid genoeg bezitten om den tempel op deftige wijze te versieren?
Het getal historische doeken, welke de Gentsche kunstzaal van 1886 te zien geeft, beloopt nauwelijks tot een half dozijn. Het grootste en meest opgemerkte is Benjamin Constant's Justiniaan, den wijsgeerigen keizer, omringd door eenige geleerde mannen: goed gegroepeerd, wèl geteekend en geborsteld, waar van licht en van toon - in 't kort, een stuk van groote waarde. Maar... het wekt weinig belang op en laat den aanschouwer koud. De hoofdpersoon is de minst belangwekkende figuur der groep: hij poseert.
Een ander doek, tamelijk groot, is van Evariste Carpentier, en stelt voor: Madame Roland in 't gevang van Ste-Pelagie. 't Is eene indrukwekkende bladzijde uit de geschiedenis van het schrikbewind; de heldin ven het tooneel onderstaat kalm, fier, gansch waardig, de bespottingen en schimperijen van een aantal andere, met haar opgeslotene vrouwen, aan welke het duidelijk te zien is dat zij tot de laagste soort behooren. Ook aan dit stuk moet men den lof geven dat het wèl opgevat en uitgevoerd is; de groepen zijn meesterlijk gesteld, het koloriet is levendig.
Iets minder beviel ons Een tafereel uit de Spaansche furie te Antwerpen, door Karel Ooms, hoewel dit stuk toch ook vele verdiensten heeft. Met wat minder personen zou het effect even groot of beter geweest zijn.
Rodolf II bij zijnen goudmaker, door Brozik, is als compositie en bewerking zeer te prijzen. De groepen zijn wel bedacht; op teekening en kleur valt niets af te doen.
Een overgroot doek, getiteld: Menschenstrijd, door Montald, verraadt ongemeen veel aanleg. Is de voorstelling niet zeer duidelijk, stout en oorspronkelijk is de geest, die dat zinnebeeld ontwierp, knap de hand, die het voorstelde. De kunstenaar is pas het eerste tijdperk zijner loopbaan ingetreden: hij telt 23 jaren en droeg
| |
| |
zooeven den ‘prijs van Rome’ weg. God richte zijnen geest en zegene zijne verdere pogingen; wellicht hebben wij weldra eenen meester in de kunst te meer.
Het kleinste, en naar onze bescheiden meening, het beste der godsdienstige stukken is dat van Theofiel Lybaert: Die heleghe maghet die segghet haar ghebedekijn. Dàt is geschilderd, afgewerkt met een Benediktijner geduld, gelijk de oude school - nog altijd de beste - placht te doen. De houding (bedoelt de kunstenaar de H. Maria, dan bevalt ons de kloosterkleeding niet), de houding, zeggen wij, is natuurlijk, 't figuur edel; de draperie er achter zou, op eenigen afstand, doen twijfelen of daar inderdaad niet een doek, een wezenlijk doek, hangt. 't Verwondert ons, dat dit schoon gewrocht niet van den eersten dag der tentoonstelling zijnen kooper gevonden heeft.
St. Denijs, 't afgeslagen hoofd in de hand houdende, door Edw. Krug, is ook een verdienstelijk werk, waardig een altaar te versieren.
De legende van Maria van Brabant, door A. de Richemont, is eenigszins te rangschikken onder de godsdienstige schildering, niet omdat zij tot godsdienstige gedachten opwekt, maar omdat zij eene vrome legende voor het oog brengt. Knap geschilderd is zij, voorwaar, edoch 't komt ons voor, dat die uit den hemel neergedaalde maagden, getooid als om naar 't bal te gaan, herinneren aan de nonnen uit Robert le diable, en dat de getuigen van het wonder-tooneel de gevoelens van schrik en verbazing niet uitdrukken, gelijk zou moeten zijn.
In het klooster en in het gasthuis, door Pharao De Winter, zijn twee algemeen opgemerkte schilderijen. Het paterke der toekomst, dat zijne les uitlegt voor den ouden pater, zijnen leermeester, telt zeker geen zestien jaar - dus is te jong. - In het gasthuis beviel ons meer: de figuren der beide kloosterzusters vooral zijn treffend van waarheid.
In 't vak der genreschildering, of, om een Vlaamsch woord te stellen, der huiselijke tafereelen, zijn verscheidene goedgelukte stukken, die bijzonder opgemerkt worden.
De Matrozen, van Mevrouw De Mont-Breton, is een uitstekend tooneel, waar mogelijk éen gebrek aan is, namelijk dat het in die binnenplaats (geen kelder) met een breed venster zicht gevende op eene welverlichte watervlakte, vrij donker is. Deze lieden zien er ernstig, ja somber uit. - Maar misschien spraken zij zooeven van schipbreuk en verlies van geliefde wezens, en dan begrijpt men hunne stemming.
Pharasyn's Landverhuizers is een tooneel, dat men zweren zou naar de natuur geschetst. Wat leven, wat gewoel op en vóor het reusachtige schip, dat weldra het anker zal lichten met zooveel menschen van verschillige herkomst - ellendigen van de wieg tot het graf, of ongelukkigen, zóo geworden door eenen enkelen slag van het blinde lot, en die heengaan met de wroeging of de wanhoop in het hart; gevallene grootheden; onbezorgde gelukzoekers, die even kalm en lustig zich te slaap zullen leggen in Canada of in Indië, als in hun eigen vaderland. Zulke schilderij, hoe meesterlijk ook, stemt tot treurige gedachten, vooral wanneer men 't oog laat vallen op enkele groepen of figuren, als b.v. op de vrouw (moeder of zuster) die aan de borst van een weleer ordentelijk ambachtsman haar (mogelijk eeuwig) afscheid in tranen en gesnik staat uit te weenen.
| |
| |
De Kaartspelers is een naar waarheid geschilderd tafereel. Deze twee oudjes, man en vrouw, kunnen niet beter geteekend, niet knapper geschilderd zijn. Men ziet de oude vrouw, die pas hare beste kaart gelegd heeft, tot haren speelnoot zeggen: ‘Wat hebt gij tegen 't mijne?’ terwijl de man besluiteloos blijft dubben. Een kunstenaar, die zulke tooneelen knap weet weêr te geven, is altijd zeker de gunst van het publiek te verwerven.
Geen brood! door Struys, stelt eenen werkman voor, die, door ondeugd tot de uiterste ellende en wanhoop gebracht, het besluit neemt, dat men onderstelt noodlottig te zullen zijn aan de weenende vrouw en 't argelooze kind naast hem. Als penseelwerk laat dit doek te wenschen; de toon bevalt ons niet; maar de voorstelling heeft veel verdienste. - Werklieden, die zich aan den drank verslaven, en hardvochtige rijken, die niets doen om de ellendigen op te beuren, zouden bij dit doek veel kunnen leeren.....
Ralli stelt eene Eetzaal in een Grieksch klooster voor. Een der monniken doet eene vrome lezing; de andere zitten, in verschillige houding, aan tafel, te denken, te luisteren of te eten; rechts zit, aan een klein tafeltje, een pelgrim, die de gastvrijheid bekwam. Dit fiks geschilderd doek wekt aller belangstelling.
De Horlogemaker, door E. Van Hove, is een klein maar tot het uiterst afgewerkt tafereeltje. Dit is geschilderd, gelijk de ouden deden. De kinderportretten van denzelfden kunstenaar zijn ook zeer lief. Daar is licht en leven bij!
Naar 't verken! door F. Van Kuyck, is een niet onaardig tooneeltje. De vierjarige bengel is stout geweest; moeder - eene struische boerin - draagt hem in eene mand naar 't zwijnskot; maar terwijl de guit aan 't weenen en huilen is, lacht ze, dat ze schokt, zoodat het niets meer is dan eene bedreiging. - Niemand gaat dit doek voorbij, of hij moet eens lachen. - Welgelukt.
Het Begravingsmaal in de Ardennen, van Léon Frédéric, is een der meest bewonderde stukken der tentoonstelling. De Ardeensche landlieden bidden, vooraleer van tafel op te staan; niet alleen is hun gelaat vol natuurlijkheid weergegeven, alsof 't al portretten waren, maar gansch hunne ingetogene houding bewijst dat men hier met geloovige landslieden heeft te doen. Die tamelijk afgewerkte samenstelling is waar, juist van toon. Slechts eene figuur is gebrekkig, die der vrouw in 't verdiep, welke men zeggen zou zelve uit het graf opgestaan te zijn om hare eigene uitvaart meê te vieren. Een klein, lichtelijk te verbeteren gebrek.
De zaal telt een dozijn zeer verdienstelijke portretten. Wij vermelden onder deze de stukken, geteekend met de namen van De Kegel, Tytgadt, Lybaert, P. Van Havermaet, J. Van Biesbroeck, Lebrun, Cluysenaer, Brozik, De Bleye, J. Janssens, E. Wauters enz.
Het Landschap is ook vrij goed vertegenwoordigd. Mejuffer Beernaert laat eenen Vijver te Hingene en een Gezicht op Domburg zien, zeer schoon en waarheidsvol, bijzonder welgekozene plekjes; de beide De Cock's (Cesar vooral, met zijn Gezicht op de voormalige Bijlokevest) houden stand, evenals Lamorinière (Eiken- en Mastenbosch). Tot de beste stukken in dit genre behooren nog: Winterzicht (de Namensche poort te Brussel), door E. De Pratere; het Hongaarsch boerengespan en Veldarbeid in 't departement der Lagere-Seine, door O. De Thoren; Gezicht op Pailhe, bij
| |
| |
Modave en Gezicht op Huccorgne (bij Hoei), door J. Van Luppen; het Turfland, te Postel, door Frans Van Leemputten; de Notelaar van Sedow (Ardennen), door J. Coosemans; Ouwerschie, bij Rotterdam, door Schipperus; de Luchtbal, door J. Dupré; de Molen, door Heymans, en verscheidene anderen, welke de natuur naar waarheid wedergeven of die van dichterlijke opvatting en kundige uitvoering getuigen.
Een der schoonste landschappen der zaal, de Herderin getiteld, is onderteekend: Karel Pearce; het verraadt veel opmerking en studie, naast oorspronkelijkheid en kunst. Een groot deel van het doek geeft echter niets te zien dan de grond, waar de grazende schapen zeker niet veel voedsel zullen gevonden hebben. Is 't dan waarlijk bij vele schilders eene behoefte om groote stukken te leveren? Men zie rond in de kunstzaal, en men zal minstens een vijftigtal niet onverdienstelijke gewrochten aantreffen, die er bij zouden gewonnen hebben waren zij de helft kleiner. Wij begrijpen niet, hoe de kunstenaars er niet aan denken dat nagenoeg de meeste liefhebbers het niet houden met éen doek van groote afmeting, maar liefst met verschillige van geringen omvang. Men bouwt, overigens, de burgerhuizen, over het algemeen, tegenwoordig zoo groot niet meer als vroeger, en - de groote schilderijen kunnen toch niet al in de openbare musea gaan, omdat zij per vierkanten meter uit te meten zijn?
Januari, van Th. Verstraete, is een slechte titel voor eene goede schilderij; zij kan, inderdaad, even goed heeten: December, als Februari en Maart. Wat ze voorstelt? Een uitgestrekt sneeuwveld, in 't verdiep een dorp of gehucht, en drie personen daar te midden: een priester en een koorjongen, in kerkgewaad, de eene met de ciborie, de andere met eene lantaarn, en daarachter eene weenende vrouw.... Dus, eene Berechting. De priester spoedt zich - er is stervensnood, een zieke wacht en snakt naar den H. Reispenning; de ongelukkige vrouw, die hare smart niet bedwingen kan, volgt hem met moeite. Dit tooneel is treffend en hoogst gelukkig weergegeven.
De Reede van Antwerpen, door Courtens, is een groot en welgeschilderd stuk. 't Gezicht is genomen omtrent Kalloo, te midden van den stroom. In de verte, links, rijst de stad op; daar vóor ligt een groot vaartuig op anker; te midden komt een groote stoomboot op den toeschouwer af. De lucht is grijs, somber, gelijk men ze veel in Vlaanderen aantreft, en dit zet het tooneel iets weemoedigs bij. Nog eens dezelfde vraag: wie kan zulke groote schilderij koopen? waar zou men die hangen?
Van het Landschap tot de Vruchten en Bloemen is de afstand gering. De zaal bevat een zeker getal verdienstelijke bloemstukken, waaronder verscheidene met den naam eener vrouw onderteekend zijn. Schilderijen van dien aard bevallen doorgaans aan eenieder en kunnen eenieder dienen, zoowel ter versiering der eetkamer als van het salon. Wij vermelden: Geeraerdine vande Sande-Bakhuizen, Catharina van Hoorn, Margareta Roosenboom, Emma de Vigne, Thurner, Thomas, L. de Schrijver, D. de Keghel, Fr. Seghers en Jooris. Het verwondert ons dat zoo weinig stukken van dit vak verkocht zijn. Eene schoone bloem, in natura of geschilderd, is men nooit moede van zien; ieder mensch bemint dat wonder der Schepping.
De beeldhouwwerken zijn niet talrijk. 't Bijzonderste is de
| |
| |
reusachtige groep, bestemd voor eene openbare fontein te Antwerpen, en voorstellende: den oorsprong dezer stad, door J. Lambeaux. Oorspronkelijk van opvatting, meesterlijk van uitvoering, zal deze groep inderdaad de aandacht opwekken van elkeen, die er omtrent zal komen. De Paardentemmer (in brons) en 't borstbeeld der gravin de Lalaing (marmer), door Th. Vincotte, worden mede zeer opgemerkt.
De keus der aankoopen voor de tombola is, over het algemeen, gelukkig. Daartoe behoort Delvin's Onweder. Zeker is dat een verdienstelijk stuk, maar voor den winner te weinig beduidend. Bij de keus van gezegde aankoopen dient men altijd rekening van den persoon, wien het kunstwerk zal te beurt vallen, niet van den schilder, dien men zoekt te begunstigen; nu, verreweg de meeste menschen, die in de tombola's prijs winnen, zijn geene kunstenaars, maar gansch oningewijden, die liever een figuur, eene groep, een klein landschap of zeegezicht, een bloemstuk of iets anders, dat licht verstaanbaar, dat genietbaar is, opdoen. Op het doek van Delvin zal stellig niemand zich de oogen uitkijken.
Wij eindigen.
De tentoonstelling is, wij herhalen 't, niet rijk aan buitengewone meesterwerken, maar niettemin een bezoek overwaardig. Levert zij 't bewijs dat de kunst niet merkelijk voorwaarts streeft, dat er nog weinig kunstenaren studeeren en denken, dat de schildermode van den dag (de grove borsteling, welke niets dan kleurvlekken te zien geeft) nog hare voorstanders vindt, - 't getal echte schrivers, gelijk men de middeleeuwsche schilders weleens betitelde, zal die vroeg of laat weer overvleugelen - de huidige mode, gelijk alle modes, moet en zal verdwijnen. De kunst, om wezenlijk voortgang te doen, heeft echter eenen anderen tijd noodig dan dengene, welken wij beleven en die alles behalve poëtisch is. De geest der eeuwe beoogt, hoofdzakelijk, goud, verkregen zonder grooten arbeid, en zingenot; - zielsgenot, door streving naar hooger, is verre te zoeken.
D.
|
|