Het Belfort. Jaargang 1
(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 460]
| |
Spraakkunst en Volkstaal door Am. Joos, professor in de Normaalschool te St-Niklaas. Tweede vermeerderde uitgaaf. Gent, drukkerij S. Leliaert, A. Siffer en Co, Hoogpoort 52. 1886, in-8o, 83 bladz. - Prijs, fr. 1,25.AAN alle vlaamsche leeraars onzer kollegiën, aan alle onderwijzers der hoogste afdeelingen onzer leegere scholen, aan alle vlaamsche studenten die lacij nog verplicht zijn hunnen vrijen tijd aan 't doorgronden der moedertaal te besteden, beveel ik ten uitersten de zeer geleerde spraakkunst van M. Joos: zij is klein van omvang, maar ze zit toch eivol van deugddoende en grondige taalgeleerdheid. De fijne taalkenner gaat de taalschuimers, bipedum stupidissimi, te keere dat het een vermaak, een genot om lezen is. De voorbeelden onzer beste schrijvers, de leering der groote Nederlandsche taalmeesters zijn altijd de steun en de stapel van zijn onderricht dat daarbij noch in krachtigen en viergen schrijftrant ter bane springt. Als men zijne voorrede leest is men verwonderd dat er ondanks de gedachten der grootste taalgeleerden zoo vele wantale in onze dagbladen, in onze vlugschriften en in onze boeken te lezen staat. In die voorrede wordt er bewezen dat de grammaticus geen maker is, geen schepper, dat hij schrijft wat hij afgeluisterd heeft en geeft als regel wat ieder beoefent. Zijn oordeel doet de schrijver verder uit een in dezer voege: ‘Wij vinden in onze spraakkunsten 1o te veel, of regels niet uit de taal afgeleid, maar op willekeur of valsche vergelijking gesteund; 2o te weinig, of gebrek aan gedaanten die dagelijks in de volkstaal voorkomen. Wie nu een goede spraakleer maken wilt, moet zijne voorgangers van den eenen kant besnoeien, en van den anderen uitbreiden.’ Na de voorrede hebt ge de verschillige hoofd- | |
[pagina 461]
| |
stukken die handelen over de verbuiging, de vervoeging, de deelen der rede. Om 't nut der spraakkunst te doen uitkomen en 't merkweerdig onderwijs van M. Joos bekend te maken geef ik eenige zijner bijzonderste taalregels: 1o De bepaling van bezitting wordt uitgedrukt door den tweeden naamval, door den vierden naamval met van en somwijlen door het bezittelijk bijvoeglijk naamwoord. Voorbeeld van Vondel: Zonder Godt zijn majesteit te raecken.... 2o De derde persoon enkelvoud van den tegenwoordigen tijd der aantoonende wijze voegt bij den eersten altijd eene t. Willen nochtans maakt hij wil en hij wilt. 3o Zijn wordt even goed met hebben als met zijn vervoegd; ik ben geweest of ik heb geweest. 4o De tweede persoon zoo enkel als meervoud der gebiedende wijze wordt gemaakt met bij den stam des werkwoords eene t te voegen. 5o Volgen wij den te veel beboften Kramers niet na in zinnen gelijk de volgende: Dat is gemakkelijk te doen. Dat is moeilijk te vinden. Best van al, geschreven lijk Anna Byns: Caïns nijt, quaet om versaden. 6o Na den vergelijkenden trap van meerderheid gebruikt men even goed als en dan. 7o Ik stel voor dat de deze en de die onder onze aanwijzende voornaamwoorden opgenomen en, om reden van kracht of klaarheid, nu en dan aangewend worden. 8o Wenschen wij hertelijk aan ‘dezelve’: requiescat in pace; dat geen enkel schrijver het nog bezige, dat ook geen enkele spraakkunst het nog overneme. 9o Middels om eenen zin waarin een wederkeerig werkwoord slecht gebruikt wordt, goed en onberispelijk te maken: Vervangt zich door het deel van het onderwerp dat vooral de daad van het werkwoord lijdt: de boom buigt zijne takken. - Gebruikt als 't mogelijk is, het werkwoord in de tusschengedaante: dat hout schaaft zoet. - Bezigt in de plaats van het wederkeerig, een gelijkbeteekenend onovergankelijk werkwoord. - Zoo die middels niet dienen kunnen bezigt het lijdend werkwoord, ofwel een bedrijvend met een ander onderwerp. 10o Prijst het gebruik van en aan, zoo lang er duisterheid noch lamheid uit voortspruit. Nu eenige kleine bemerkingen om te toogen aan M. Joos dat ik zijne spraakkunst met aandachtigheid gelezen hebbe. M. Joos houdt voor den eersten naamval: de boom, en hij voegt er bij dat men in 't uitspreken uit hoofde der welluidendheid een n mag invoegen: dat heet gesproken! Hij had er nog mogen bijvoegen dat Dr Halbertsma bitter spot met de Nederlanders die hunne tale leeren uitgalmen gelijk ze geschreven staat. | |
[pagina 462]
| |
't gene bij geen een beschaafd volk in voege is. - Men wordt aan, in en ook van iets deelachtig, - Op bladz. 35 waar er sprake is van den ouden derden naamval, schreef ik liever met der daad, in stede van metterdaad, en 'k deed ook de dwaasheid uitkomen der aankondigingen die luiden als volgt: uit er hand verkoopen. - Het voornaamwoord het wordt ook gebruikt voor er: er is veel sneeuw gevallen: 't is veel sneeuw gevallen. - Zoude in zijn zelven het oud voornaamwoord si niet verborgen zitten? Men leest immers in den eerste den gereedsten ouden Vlaamschen boek, zy zelven, en 't Engelsch gebruikt men ook het voornaamwoord in den vierden naamval: himself. 't Is maar eene eenvoudige vrage. - Wat het gebruik van zich betreft, adhuc sub judice lis est. Vele der taalwetten van M. Joos worden tot nu toch als ketterij gedoemd. Waarom? 't Staatsonderwijs en wilt daar niet van weten, en zijne mannen verwerpen en vervolgen de goede taal. Indien er eene Vlaamsche Academie of Taalkamer tot stand komt - ik en oordeel hier over 't nut dier inrichting niet - is het te hopen dat zij den dwang in de scholen zal doen ophouden: anders ware heur gezag van geener weerde: de katholieke Vlamingen zijn vrij van zin in zake van taal en kunst. De Vlaamsche Taalkamer zal rekenen met het meesterstuk van onzen Vlaamschen Lambrecht ten Kate.
J. Claerhout. | |
Schatten uit de Volkstaal, 1200 vergelijkingen, verzameld door Am. Joos, professor in de Normaal-school van Sint-Niklaas, 1e deel. Gent, drukkerij S. Leliaert, A. Siffer en Cie, Hoogpoort 52, 1885. - Prijs fr. 0,40.Schatten uit de Volkstaal, 760 gepaarde woorden, verzameld door Am. Joos, professor in de Normaal-school van Sint-Niklaas, 2de deel. Gent, drukkerij S. Leliaert, A. Siffer en Cie, Hoogpoort 52, 1886. - Prijs fr. 0,40.'T IS al goed van te roepen: Schrijft, gelijk ge spreekt! Legt de Volkstaal tot grondsteen van uw schrijven! 't Is om de schrijvers met der daad en niet enkel met klinkende woorden en bloote raadgevingen ter hulpe te komen dat M. Joos de volkstaal tracht te boeken en ten behoeve van de schrijvers zoo behendig weet te louteren, bekend te maken en te schikken. | |
[pagina 463]
| |
Alzoo heeft M. Joos 760 gepaarde woorden opgezant: die de vlaamsche penne voeren, zullen die eigenaardige uitdrukkingen met veel nut gebruiken: hun schrijftrant zal er door eenigszins trekken op de tale der ouden met heure lieflijke alliteraties of stafrijmen. Die gepaarde woorden komen uit het diepste van den aard van de tale; zij zijn geschepseld om zeggens om te gare te staan, kracht aan de uitdrukking te geven, een verkleinend of herhalend werkwoord voordeelig te vervangen, aan den schrijftrant eene uitnemende welluidendheid en lieve zangerigheid mêe te deelen die altijd bevalt en medesleept. Ontelbaar zijn de vergelijkingen die door het volk gebruikt worden: zij zijn juist en klaar, meest altijd passend en edel. ‘Ik smeek u dan, roept M. Joos tot de vlaamsche schrijvers: verwerpt de volksvergelijkingen niet; gebruikt ze, gebruikt ze overal waar het dienstig is, overal waar ze uw gedacht klaarder, krachtiger of bevalliger doen uitkomen: uw stijl zal er door winnen in losheid, in waarheid, in schilderachtigheid, in leven.’ 't Ware te wenschen dat M. Joos zou voortzanten op den akker der volkstale; hare schatten zijn onuitputtelijk: in 't lezen der vergelijkingen van M. Joos kan men er op iedere bladzijde nog bijvoegen die even juist, even kernachtig en even eigenaardig zijn. 't Ware ook een deugend werk van in denzelfden zin op de tale der oude vlaamsche boeken te arbeiden en kostbare schatten uit die oude vrienden van den vlaamschen heerd te vergaderen: onze letterkundige tale zou er uitnemende veel bij winnen in kracht en zwier en ongedwongentheid.
Thielt. Juliaan C. | |
De Soldaten van Christus, tafereelen uit het fransch schrikbewind, door Honoré Staes. Uitgave van het Davidsfonds.DIT werk behelst voorzeker schoone bladzijden; doch nog al menig zwart stipje komt uit, als men er den pegel der kritiek inzet. Wij gaan deswege eenige aanhalingen en opmerkingen doen. Ongepaste uitdrukkingen en slecht gekozene woorden. Blad 6: ‘Want zijne beenen hingen als van eenen reiziger die doodelijk vermoeid is, over den boord der gracht.’ - 217: ‘Zou men gekomen zijn om Lagrance en zijne roovers, met het hoofd aan de takken der boomen en met de voeten in de lucht, te leeren dansen?’ - 35: ‘Maar nu waren allen bemorst met slijk, verdroogd bloed en sterke dranken.’ - 202: ‘Gij hebt honger, drinkt nog een weinig.’ | |
[pagina 464]
| |
Niet natuurlijke toestanden. Blad 10: ‘Een berg is door eenen breeden “wal” omringd; de kluizenaar heeft den afgematten priester in de armen; en toch, hij springt over den wal!’ - De beschouwingen in het hoofdstuk ‘Op weg naar den hemel’ zijn te lang. - 34: ‘Een hok, op eenen toren te Rochefort, is zes of zeven vierkante meters groot. Het een deel is bedekt met eene brits, het andere is ledig. Twee-en-twintig personen zitten daar in, twintig galeiboeven, de pastor en de kluizenaar. Zij zitten of liggen, gaan of staan. Zelfs geraakt men er bijna aan 't gevecht; men springt vooruit, men wijkt achterwaarts!...’ - 46: ‘Briquier die den gendarm voortzendt, en over nacht en ongewapend, alleen blijft met zijnen doodsvijand den burggraaf.’ - 50: ‘In eene groote, vochtige zaal, op stroo, liggen meer dan veertig priesters al te slapen. Een lamp verspreidt een twijfelachtig licht. De nieuweling, de pastor van Mariadorp, komt binnen, en hij erkent daar maar aanstonds 23 Belgen.’ - 128: ‘De boeteling werd gegeeseld; hij hing gansch bebloed aan den mast; het lijden had zijn gelaat vreeselijk samengekrompen.’ - En negen regels verder: ‘Eenige uren later was de boeteling bijna geheel hersteld.’ - En weêr verder, blad 130: ‘De boeteling was reeds te zeer verzwakt door de geeseling, welke hij over eenige dagen had ontvangen, om nog Hendrik te kunnen dragen.’ - 219: ‘Pedro raadt dat de fransche soldaten en de roovers juist aan 't rechten zijn.’ Waarom hem zulks voorop doen zeggen? - 222-223: ‘Den verrekijker grijpen, en alsdan met de grootste kalmte van de wereld zeggen: “zij is mijne dochter,” die dochter tot wier verlossing de edelman alles waagt!’ - 239: ‘Waarom, al met eens, daar bij den stervenden pastor, die onstuimigheid en dat gehuil van den boeteling?’ Ziedaar eenige kritische bemerkingen; doch onze kritiek strekt geenszins om den schrijver te ontmoedigen. Dat de heer Staes krachtdadig voortwerke; dat hij onze beste schrijvers te rade ga; dat hij zich eenen ervaren leidsman kieze; dat hij traag en zorgvuldig werke; dat hij de welgemeende kritiek niet versmade, - en tegen dien prijs, kan hij een onzer goede Vlaamsche schrijvers worden.
Thielt. M. |
|